Standpunt officieren van justitie ten aanzien van het daderschap
Binnen de structuur van het [naam verdachte onderneming] concern was [naam medeverdachte rechtspersoon 1] eigenaar van de rechtspersoon [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en indirect eigenaar van alle vier de Spring schepen. Mede gezien de statuten van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en de daaruit voortvloeiende verregaande beslisbevoegdheid van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] over de bedrijfsvoering van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] , kan worden gesteld dat [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , met [naam verdachte] als een van de bestuurders, feitelijk de bedrijfsvoering van [naam verdachte onderneming] bepaalden. [naam verdachte] , samen met [naam medeverdachte 1] , had aldus de volledige zeggenschap, bestuurs- en beslisbevoegdheid over [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en alle daaraan te relateren verdachte rechtspersonen.
Op grond van het dossier, in het bijzonder de vele e-mailberichten, de verklaringen bij de rechter-commissaris van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , het verhoor van [naam] op 8 september 2017 en de notulen van de vergaderingen van het Fleet Management Team, kan worden geconcludeerd dat sprake is van grote verwevenheid en vervlechting van de vennootschappen, de beslislijnen en de uitvoering/operationele acties die daarmee samenhangen en daaruit voortvloeien. Er bestond dan ook een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken rechtspersonen dat gesproken kan worden van medeplegen van de strafbare feiten door [naam verdachte] .
[naam medeverdachte 2] als ‘general manager’, [naam medeverdachte 1] als ‘CFO en voorzitter van de raad van bestuur’ en [naam verdachte] als ‘financieel directeur en lid van de raad van bestuur’ hebben samen, actief en effectief bepaald dat de schepen uit de vaart werden genomen en ter sloop verkocht zouden worden. Zij waren van die beslissing op de hoogte en bij de uitvoering daarvan actief betrokken. Uit hoofde van hun functies hadden zij zeggenschap en uit de onderliggende e-mailcorrespondentie blijkt dat zij reeds vanaf begin februari betrokkenheid en wetenschap hebben van het uit de vaart nemen van de Spring-schepen. Dat zij bij de administratieve en praktische uitvoering van dat besluit ook actief zijn betrokken, volgt onder meer uit het e-mailbericht van 2 februari 2012 waarin [naam verdachte] aan [naam medeverdachte 2] vroeg hoe het staat met het Spring-onderzoek en de daarop volgende berichten op 2 en 3 februari 2012 waarin werd gesproken over kosten van het verwijderen en hergebruik van de motoren van de Spring-schepen. Op 7 februari 2012 vroeg [naam medeverdachte 3] per e-mail aan [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] om input op zijn onderhandelingen met cash-buyer GMS. In die mailwisseling werd reeds uitgegaan van “Sloop Spring Klasse”. In zijn e-mailbericht van 9 maart 2012 werden door [naam medeverdachte 2] opdrachten en/of actiepunten gegeven die in deze fase uitgevoerd moesten worden. Uit een e-mail van 12 april 2012 van [naam medeverdachte 3] aan onder andere [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] volgt ook dat het de bedoeling was de schepen op het strand te varen met een berekening of het USD 350.000 waard is om de schepen niet te laten eindigen op de ‘name and shame list’. Het exit-schema, verkoopvoorwaarden en concept MOA’s werden aan [naam verdachte] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] voorgelegd. Ze werden geïnformeerd over de wijze waarop de hypotheek na verkoop kon worden doorgehaald, over de aandelenovereenkomst te behoeve van de verkoop en over de doorhaling van hypotheek na verkoop en waren daarbij actief betrokken. [naam medeverdachte 2] ondertekende één van de MOA’s, [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] waren betrokken bij de overdracht van de aandelen in [naam medeverdachte rechtspersoon 7] . en onderhielden de contacten met de bank over de financiële afwikkeling van de verkoop. [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] hebben de overbrenging van de sloopschepen laten gebeuren en toegestaan, terwijl zij wisten dat daarmee in strijd met de EVOA werd gehandeld. Zij hadden daarmee opzet op de verboden gedragingen en zijn strafrechtelijk verantwoordelijk te houden voor de aan hen tenlastegelegde feiten.