ECLI:NL:RBROT:2018:2342

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
10/691187-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging en medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

Op 15 maart 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van diefstal met geweld en het medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte heeft samen met een ander een tas weggenomen van een slachtoffer op de openbare weg in Rotterdam, waarbij geweld en bedreiging met een nepvuurwapen zijn gebruikt. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand en een taakstraf van 60 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die op het moment van de feiten 16 jaar oud was, strafbaar was en legde een voorwaardelijke jeugddetentie op, evenals een taakstraf. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De benadeelde partij, die schade had geleden door de diefstal, kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 290,99, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte het belang van toezicht door de jeugdreclassering en de noodzaak om de verdachte te begeleiden om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/691187-17
Datum uitspraak: 15 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] 2001 te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 1 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 1 (één) maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met algemene en bijzondere voorwaarden, onder meer inhoudende dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uur, subsidiair 30 (dertig) dagen vervangende jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 19 november 2017 te Rotterdam op de openbare weg, te weten de Rosestraat, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe
-eigening heeft weggenomen een tas (inhoudende: schrijfgerei en schrift(en) en agenda), toebehorende aan [naam slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het (onverhoeds)
- met gezichtsbedekkende kleding van achteren benaderen van die [naam slachtoffer] en
- tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [naam slachtoffer] en
- van de schouder rukken van de tas van die [naam slachtoffer] ;
2.
hij op 19 november 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een
door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor de bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een vuurwapen/pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

2. Medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
Verdachte was ten tijde van de gepleegde feiten 16 jaar.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof. De verdachte is samen met de medeverdachte op pad gegaan, op zoek naar een slachtoffer om te beroven. Toen zij de aangeefster zagen lopen, heeft de verdachte haar van achteren benaderd en haar met een – naar later bleek – nepvuurwapen bedreigd. Vervolgens heeft de verdachte de tas van haar schouder gerukt en is hij weggerend, de aangeefster daarbij ontredderd achterlatend. De medeverdachte stond tijdens de straatroof op de uitkijk.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke berovingen daartoe nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. De verdachte heeft daarnaast met zijn optreden een grove inbreuk gemaakt op de rechtsorde. De in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid worden door het handelen van de verdachte versterkt.
De verdachte en de medeverdachte hebben bij de straatroof gebruik gemaakt van een nepvuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk op een vuurwapen gelijkend voorwerp is verboden, nu er immers gemakkelijk misbruik van een dergelijk voorwerp gemaakt kan worden, hetgeen hier ook is gebeurd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: De Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 februari 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De Raad heeft geadviseerd aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met algemene en bijzondere voorwaarden, onder meer inhoudende dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en een meldplicht en dat de verdachte behandeling blijft volgen vanuit MFC Pameijer dan wel een soortgelijke instantie indien deze beter aansluit op de problematiek van de verdachte. Aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering dient de opdracht te worden gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Ook heeft de Raad geadviseerd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Momenteel wordt geen meerwaarde gezien voor aanvullende hulpverlening, gelet op de hulpverlening die reeds in het gezin van de verdachte aanwezig is. Toezicht vanuit de ouders en de jeugdreclassering wordt op dit moment al voldoende beschouwd met het oog op de kans op herhaling.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank zal gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte gebaat is bij begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank zal daarom een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, met voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten zijn medewerking te blijven verlenen aan de behandeling bij MFC Pameijer. De verdachte heeft immers te kennen gegeven baat te hebben bij de geboden behandeling en in te stemmen met voortzetting daarvan.
De rechtbank zal verder om recht te doen aan de ernst van de feiten naast de voorwaardelijke jeugddetentie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur opleggen.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , wonende te Rotterdam, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 40,99 aan materiële schade en een bedrag van € 1.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 290,99, bestaande uit € 40,99 materiële schade en € 250,-- immateriële schade. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, aldus de officier van justitie.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft eveneens geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met dien verstande dat de hoogte van het gevorderde immateriële schadebedrag, overeenkomstig de conclusie van de officier van justitie dient te worden gematigd. De verdediging heeft zich op dit punt verder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,--. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 november 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 290,99.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
38 (achtendertig) uurte verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
19 (negentien) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 290,99 (zegge: tweehonderdnegentig euro en negenennegentig eurocent), bestaande uit € 40,99 aan materiële schade en € 250,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 290,99 (zegge: tweehonderdnegentig euro en negenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 290,99 vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
5 (vijf) dagen; toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Benaissa, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. C.N. Melkert en S. Woudman-Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Rotterdam
op de openbare weg, te weten de Rosestraat,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas
(inhoudende: (een) schrijfgerei en/of schrift(en) en/of agenda), geheel of ten
dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (onverhoeds)
- ( met gezichtsbedekkende kleding) (van achteren) benaderen van die [naam slachtoffer]
en/of
- richten van een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend
voorwerp, op (het hoofd van) die [naam slachtoffer] , althans tonen van een (vuur)wapen,
althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, aan die [naam slachtoffer] en/of
- van de schouder rukken van de tas van die [naam slachtoffer] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7° van de Wet wapens
en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een
door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen
gelijkt dat het voor de bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een
nabootsing van een vuurwapen/pistool, welke door vorm en afmetingen een
sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie