In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2018 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag van de vader over vier minderjarigen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de vader te beëindigen, omdat er ernstige zorgen waren over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2], [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4], zijn opgegroeid in een spanningsvolle en instabiele situatie, waarbij huiselijk geweld een rol heeft gespeeld. De angst van de kinderen voor hun vader was zo groot dat zij niet in staat waren om de benodigde behandeling te ondergaan voor hun ontwikkeling.
De rechtbank heeft de standpunten van de Raad, de gecertificeerde instelling en de moeder gehoord, die allen het verzoek om beëindiging van het gezag ondersteunden. De vader daarentegen was van mening dat zijn gezag geen gevaar vormde en dat hij altijd zijn medewerking had verleend aan de hulpverlening. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de situatie van de kinderen ernstig bedreigd werd door de spanningen en het gebrek aan communicatie tussen de ouders. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het in het belang van de kinderen was om het gezag van de vader te beëindigen, zodat de moeder het eenhoofdig gezag kon uitoefenen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.