ECLI:NL:RBROT:2018:2336

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
C/10/532625 / JE RK 17-2568
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag in een complexe gezinsdynamiek met huiselijk geweld en angst bij de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2018 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag van de vader over vier minderjarigen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de vader te beëindigen, omdat er ernstige zorgen waren over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2], [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4], zijn opgegroeid in een spanningsvolle en instabiele situatie, waarbij huiselijk geweld een rol heeft gespeeld. De angst van de kinderen voor hun vader was zo groot dat zij niet in staat waren om de benodigde behandeling te ondergaan voor hun ontwikkeling.

De rechtbank heeft de standpunten van de Raad, de gecertificeerde instelling en de moeder gehoord, die allen het verzoek om beëindiging van het gezag ondersteunden. De vader daarentegen was van mening dat zijn gezag geen gevaar vormde en dat hij altijd zijn medewerking had verleend aan de hulpverlening. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de situatie van de kinderen ernstig bedreigd werd door de spanningen en het gebrek aan communicatie tussen de ouders. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het in het belang van de kinderen was om het gezag van de vader te beëindigen, zodat de moeder het eenhoofdig gezag kon uitoefenen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/532625 / JE RK 17-2568
datum uitspraak: 16 maart 2018

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2005 te [geboorteplaats minderjarige 1] ,

hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2006 te [geboorteplaats minderjarige 2] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2011 te [geboorteplaats minderjarige 3] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] ,
[naam minderjarige 4], geboren op [geboortedatum minderjarige 4] 2013 te [geboorteplaats minderjarige 4] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 4] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te Rotterdam,

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de Raad bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 2 augustus 2017, ingekomen bij de griffie op 3 augustus 2017;
- de beschikking van deze rechtbank van 23 oktober 2017;
- de brief van de Raad van 22 november 2017;
- de brieven van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , ingekomen bij de griffie op 6 februari 2018;
- de brief met bijlagen van de Raad van 6 februari 2018, ingekomen bij de griffie op 7 februari 2018.
Op 16 februari 2018 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader,
- de advocaat van de moeder, mr. J.J. Verbeke,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de GI), mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de minderjarige [voornaam minderjarige 1] ;
- de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] wordt uitgeoefend door de ouders. [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 26 mei 2016 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] uitgesproken. Deze maatregel duurt nog steeds voort en is laatstelijk verlengd tot 26 mei 2018.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de vader te beëindigen. De moeder zal dan het gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] alleen uitoefenen.

De standpunten

De Raad heeft ter zitting zijn verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Op verzoek van de rechtbank heeft de Raad nader onderzoek verricht. Dit aanvullende onderzoek heeft niet geleid tot een wijziging in het verzoek van de Raad. De Raad heeft aangegeven dat de gedachte van de moeder en de kinderen dat de vader invloed dan wel controle heeft over de kinderen, maakt dat sprake is van enorme gevoelens van angst en onveiligheid bij de moeder en de kinderen. De beleving van de kinderen, en met name de oudste twee, lijkt authentiek te zijn en blijvend van aard. Daarnaast is gebleken dat de ouders in de opvoeding lijnrecht tegenover elkaar staan. Op dit moment is geen sprake van enige vorm van communicatie. Er is sprake van wantrouwen en er worden over en weer verwijten gemaakt. Naar de indruk van de Raad zal deze situatie niet binnen afzienbare tijd veranderen. Tot slot heeft de Raad nog een punt van praktische aard benoemd, in die zin dat het feit dat de vader het ouderlijk gezag heeft een belemmering vormt voor het regelen van zaken in het belang van de kinderen, nu de vader met regelmaat zijn medewerking onvoldoende verleent en de gang van zaken door zijn handelen vertraagt. De Raad is om deze redenen van mening dat het ouderlijk gezag van de vader in het belang van de kinderen dient te worden beëindigd.
De GI heeft het verzoek van de Raad onderschreven. De GI heeft daarop aangevuld dat de communicatie tussen de ouders op dit moment via de jeugdbeschermer loopt, waarbij de moeder informatie over [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] schriftelijk overdraagt aan de jeugdbeschermer. De vader ontvangt deze informatie vervolgens van de jeugdbeschermer. Informatie over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt op hun verzoek op dit moment niet verstrekt. Zij zijn bang dat hun vader erachter komt waar zij verblijven en hen zal komen opzoeken. Deze angst is van dien aard dat de behandeling die zij nodig hebben om de gebeurtenissen uit het verleden te verwerken, nu niet van de grond kan komen. De GI is van mening dat een beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader in het belang is van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] en rust zal brengen in hun situatie.
De advocaat van de moeder heeft namens de moeder aangegeven het verzoek van de Raad te ondersteunen. Het standpunt van de moeder is ongewijzigd. Het ouderlijk gezag van de vader is een contra-indicatie voor de behandeling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Zij zijn nog altijd doodsbang voor hun vader en willen ook niet dat de moeder aan hem informatie over hen, en hun broertjes, verstrekt. Het ouderlijk gezag van de vader levert heel veel stress op. Beëindiging daarvan zou dan ook rust brengen in de situatie, waarna de behandeling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] kan starten. De ouders hebben geen contact met elkaar over de kinderen. Dit contact verloopt op dit moment via de jeugdbescherming. De redelijke termijn waarbinnen de communicatie tussen de ouders zou moeten zijn verbeterd, is inmiddels verstreken, hetgeen de noodzaak voor de beëindiging van het gezag onderschrijft. Het verzoek van de Raad dient dan ook te worden toegewezen, aldus de advocaat van de moeder.
De vader heeft te kennen gegeven zich niet te verenigen met het verzoek van de Raad. De vader is van mening dat het aanvullende rapport van de Raad nog altijd geen juiste weergave geeft van de situatie. De vader wordt in een kwaad daglicht gesteld, terwijl hij juist heeft laten zien dat hij geen gevaar vormt voor zijn gezin. De vader heeft in dit verband onder meer gewezen op het feit dat de naam van de psycholoog van de kinderen in het nieuwe rapport staat vermeld. De vader had deze informatie kunnen gebruiken om te achterhalen waar het gezin verblijft. De vader heeft er echter voor gekozen de wens van zijn kinderen te respecteren en hierop niet te handelen. De vader heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij altijd zijn medewerking heeft verleend aan de hulpverlening, ook wanneer zijn toestemming voor zaken noodzakelijk was. De vader is van mening dat zijn ouderlijk gezag geen belemmering vormt voor de veiligheid van zijn kinderen, ook niet bij het regelen van praktische zaken. Tot slot heeft de vader nog voorgesteld een second opinion te vragen bij een psycholoog, teneinde te beoordelen of de huidige psycholoog wel geschikt is om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te behandelen. Mogelijk dat een meer gespecialiseerde psycholoog is aangewezen in deze situatie, aldus de vader.

De beoordeling

De rechtbank heeft in de beschikking van 23 oktober 2017 geoordeeld dat de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht achtte over de vraag of de minderjarigen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en de vraag of de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn. Gelet hierop heeft de rechtbank de Raad verzocht om nadere informatie om bovengenoemde vragen te beantwoorden.
De Raad heeft daarop een aanvullend raadsrapport met bijlagen overgelegd. De door de rechtbank aan de Raad verzochte informatie van de zijde van de psycholoog en de psychiater van de vader heeft de rechtbank via de Raad noch rechtstreeks van de vader mogen ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat de zienswijzen van de vader en de moeder over hetgeen in het verleden is voorgevallen ook na ontvangst van de aanvullende stukken nog lijnrecht tegenover elkaar staan. De rechtbank zal daarom beslissen op de stukken zoals die zich thans in dossier bevinden, alsook hetgeen ter zitting is besproken, en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] de afgelopen jaren zijn opgegroeid in een zeer spanningsvolle en instabiele situatie. De rechtbank verwijst in dit verband naar de onderbouwing van het rapport van de Raad van 7 april 2016. Hieruit volgt dat de kinderen zijn blootgesteld aan spanningen en huiselijk geweld tussen de ouders en dat, ondanks het feit dat geen objectieve informatie beschikbaar is die dit ondersteunt, onder andere uit de informatie van de vrouwenopvang een stellige indruk volgt dat het huiselijk geweld herhaaldelijk heeft plaatsgevonden. De kinderen zijn hiervan getuige geweest.
De vader heeft een andere lezing van de gebeurtenissen uit het verleden. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat bij de kinderen dusdanige spanningen merkbaar zijn, dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de Raad en de GI de angst en de verhalen van de kinderen, met name die van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , authentiek hebben beoordeeld. Volgens de Raad en de GI ervaren de kinderen de angst die uitgaat van de vader op dusdanige wijze dat hun leven hierdoor wordt beheerst. Zij komen hierdoor ook niet toe aan hun eigen ontwikkelingstaken. De rechtbank ziet geen redenen om aan de juistheid van die beoordeling te twijfelen en neemt deze beoordeling over. Daarbij is van belang dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] behandeling nodig hebben voor het verwerken van de gebeurtenissen die zij in het verleden hebben meegemaakt. Deze behandeling is tot op heden niet van de grond gekomen, omdat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] door hun angst zich niet voldoende kunnen openstellen voor behandeling. Zij zijn bang dat wat zij vertellen terecht komt bij hun vader. Om die reden willen zij niet meewerken aan de behandeling. De behandeling is echter van groot belang om hun ontwikkeling te kunnen waarborgen.
De rechtbank leidt verder uit de beschikbare informatie af dat er problemen zijn in de communicatie met de vader en dat hij een vertragende factor vormt voor het regelen van praktische zaken voor [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] , zoals het verkrijgen van de vereiste toestemming voor vakanties of het insturen van benodigde papieren. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de toezegging van de vader om stukken aan de Raad te doen toekomen, maar dat hij die stukken vervolgens niet of te laat verzendt. Deze vertragende rol maakt dat zaken in het belang van de kinderen niet of onvoldoende van de grond komen, hetgeen ook een bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen kan vormen.
De rechtbank constateert dat de hiervoor beschreven situatie al enkele jaren voor onrust en stagnatie in de ontwikkeling van de kinderen zorgt, dat kan worden geconcludeerd dat bij voortduring daarvan de ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] nog verder ernstig zal worden bedreigd. Het is dan ook in hun belang om rust te creëren en een beslissing te nemen op onderhavig verzoek.
De rechtbank is van voordeel dat de aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken. De vader heeft de kinderen ruim twee jaar niet gezien. Gelet op al het voorgaande ligt het perspectief van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] bij de moeder. De rechtbank overweegt dat het voor alle betrokkenen belangrijk is dat zij duidelijkheid krijgen. De beëindiging van het gezag geeft deze duidelijkheid.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en acht om die reden ook een beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader aangewezen. De rechtbank zal daarom het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigen. Ingevolge het bepaalde in artikel 1: 274 BW wordt, indien de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, na de beëindiging van het gezag van een van hen voortaan het gezag door de andere ouder alleen uitgeoefend. De moeder zal aldus het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] hebben.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, wat er ook zij van het gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] , de vader altijd hun vader zal blijven. De rechtbank gaat ervan uit dat alle betrokkenen zich ervoor blijven inzetten dat er uiteindelijk contact zal zijn tussen de vader en [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] .

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] ;
bepaalt dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] voortaan alleen aan [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] , toekomt;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. van der Stroom, voorzitter tevens kinderrechter, en
mrs. S.C.C. Hes-Bakkeren en E.J. Stalenberg, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
V.E. Scholtens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.