ECLI:NL:RBROT:2018:2036

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
10/775509-15 / Raadkamernummer: 17/2768
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vergoeding van kosten rechtsbijstand op grond van artikel 591a Sv

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 9 februari 2018, is het verzoek van de verzoeker om vergoeding van kosten van rechtsbijstand afgewezen. De verzoeker had op grond van artikel 69a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) een verzoek ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank oordeelde dat de verzoeker geen persoonlijk vermogensnadeel had geleden, aangezien de kosten van rechtsbijstand door de Nationale Politie waren voldaan. De rechtbank benadrukte dat de verzoeker geen kosten zelf had gedragen, wat bepalend was voor de afwijzing van het verzoek. De rechtbank concludeerde dat er geen schending was van het recht op vrije advocaatkeuze, omdat de betaling van de kosten gewaarborgd was door het Barp.

De rechtbank behandelde ook de argumenten van de raadsvrouw van de verzoeker, die stelde dat de afwijzing van het verzoek in strijd was met de billijkheid en de wetgeving. De officier van justitie concludeerde tot afwijzing van het verzoek en stelde dat de gemaakte kosten niet in verhouding stonden tot de eenvoud van de zaak. Uiteindelijk werd aan de verzoeker een vergoeding van € 550,- toegekend voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift, maar het meer of anders verzochte werd afgewezen. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de rechtbank, met vermelding van de betrokken rechters en griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/775509-15
Raadkamernummer:17/2768
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het verzoek van:

[naam verzoeker] , verzoeker,

geboren te [geboorteplaats verzoeker] op [geboortedatum verzoeker] ,
wonende op het adres [adres verzoeker] , [woonplaats verzoeker] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te Rotterdam aan de Oostmaaslaan 71 (postbus 4325, 3063 AN) te Rotterdam, ten kantore van zijn raadsvrouw mr. A.S. ten Doesschate.

Procedure

Op 29 augustus 2017 is ingediend een verzoekschrift met een verzoek op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Het verzoek is op 12 januari 2018 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. H. van der Meijden en de raadsvrouw mr. A.S. ten Doesschate zijn gehoord. De verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raadsvrouw is door de niet verschenen veroordeelde uitdrukkelijk gemachtigd hem op de terechtzitting te verdedigen.

Feiten

Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 1 februari 2017, is de verzoeker vrijgesproken van hetgeen hem in de strafzaak ten laste was gelegd. Dit vonnis is op 31 mei 2017 onherroepelijk geworden.
Uit het verzoekschrift blijkt dat tegen de uitspraak van de rechtbank door de officier van justitie hoger beroep is ingesteld, naar aanleiding waarvan diverse telefoongesprekken tussen de officier van justitie en de raadsvrouw hebben plaatsgevonden. Onder andere op 4 april 2017 heeft de raadsvrouw een e-mail gestuurd naar de officier van justitie met het verzoek het instellen van hoger beroep te heroverwegen, waarna op 3 mei 2017 een gesprek met de officier van justitie heeft plaatsgevonden op het Parket. Op 31 mei 2017 heeft de officier van justitie het ingestelde beroep ingetrokken.

Ontvankelijkheid

Op grond van artikel 591a juncto 591, tweede lid, Sv dient het verzoek als bedoeld in artikel 591a Sv te worden ingediend binnen drie maanden na het eindigen van de zaak. De zaak is beëindigd op 31 mei 2017.
Omdat het verzoek binnen de wettelijke termijn is ingediend, is de verzoeker ontvankelijk in het verzoek.

Inhoud verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:
  • kosten voor de noodzakelijke verdediging, gevoerd in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte, bestaande uit de kosten van de raadsvrouw van € 7.643,03;
  • kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 550,=.
De kosten van rechtsbijstand zijn op grond van het bepaalde in artikel 69a van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) en de Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie (hierna: de regeling) door de Nationale Politie voldaan. Gelet op het bepaalde in artikel 5, derde lid, van de regeling is de verzoeker verplicht tot indiening van een verzoek tot vergoeding van deze kosten op grond van de artikelen 591 en/of 591 a Sv. Op grond van dit zelfde artikel zal de verzoeker bij toewijzing van het verzoek ervoor zorgdragen dat de vergoeding toekomt aan het bevoegd gezag.
Primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zij het niet eens is met de visie die spreekt uit rechterlijke uitspraken waarbij in min of meer vergelijkbare zaken is overgegaan tot afwijzing van verzoeken om vergoeding van advocaatkosten. In de uitspraken waarnaar de raadsvrouw heeft verwezen ging het ook om politieambtenaren van wie de werkgever op grond van het Barp de declaraties heeft voldaan. Zij bestrijdt de juistheid van de redenering dat in dit soort zaken de kosten niet daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen of dat deze kosten niet door de gewezen verdachte zijn gedragen en er daarom geen sprake zou zijn van kosten in de zin van artikel 591a Sv. Dit volgt, in de visie van de raadsvrouw, uit jurisprudentie van de Hoge Raad, de wetsgeschiedenis en de wetssystematiek. De stelling dat de kosten - om voor toewijzing ex artikel 591a Sv in aanmerking te komen - werkelijk ten laste van de gewezen verdachte dienen te zijn gekomen, werpt een financiële belemmering op en beperkt daardoor de vrije advocaatkeuze.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat afwijzing van het verzoek van een werknemer wiens werkgever de kosten van de rechtsbijstand heeft voldaan in strijd is met het doel en de strekking van de dwingendrechtelijke plicht van de werkgever tot betaling op grond van artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek en artikel 125ter van de Ambtenarenwet.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat hierboven beschreven criterium “zelf kosten dragen” door een werknemer in strijd is met de billijkheid.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot matiging van de verzochte bedragen.
Het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte is vrijgesproken, is ingetrokken na overleg met de raadsvrouw. Bij deze intrekking van het hoger beroep heeft het openbaar ministerie gehandeld in het belang en het voordeel van de verdachte waardoor het verzoek dient te worden afgewezen. Subsidiair dient het verzochte bedrag te worden gematigd, omdat de gemaakte kosten van rechtsbijstand niet in verhouding staan tot de relatieve eenvoud van de strafzaak.

Beoordeling

Kosten voor noodzakelijke verdediging in strafzaak
Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op grond van artikel 591a in samenhang met artikel 90 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de aan hem ten laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr.
De kosten van rechtsbijstand zijn in de onderhavige zaak op grond van het bepaalde in artikel 69a Barp en de regeling door de Nationale Politie voldaan.
Artikel 69a Barp kent, kort gezegd, de politieambtenaar een tegemoetkoming toe in de kosten van rechtskundige hulp indien deze kosten verband houden met de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het vierde lid van dat artikel noemt limitatief de gevallen waarin de kosten van rechtskundige hulp kunnen worden teruggevorderd. Het nalaten om een artikel 591a Sv-verzoek in te dienen of een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een dergelijk verzoek zijn blijkens genoemde bepaling geen gronden voor terugvordering. In genoemde bepaling worden aan de tegemoetkoming in de kosten ook geen voorwaarden verbonden. Het feit dat uit artikel 5 lid 3 van de regeling voortvloeit dat de verzoeker gehouden is om - in een geval als zich in deze voordoet - over te gaan tot indiening van een verzoek ex artikel 591a Sv en ervoor zorg te dragen dat bij toewijzing van het verzoek de uitgekeerde vergoeding toekomt aan diens werkgever, maakt niet dat om die reden sprake is van een door de werkgever verstrekte
voorwaardelijketegemoetkoming. Dat volgt niet uit de bewoordingen van de regeling en ook niet uit de toelichting daarop. Ook anderszins volgt niet uit de Politiewet 2012 - waarop het Barp is gebaseerd - en de regeling dat sprake is van een door de werkgever aan de verzoeker verstrekte voorwaardelijke tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige bijstand/hulp.
De verzoeker heeft door het indienen van dit verzoekschrift en het met klem (doen) bepleiten van de toewijzing ervan, volledig voldaan aan de verplichtingen die de regeling en artikel 125ter Ambtenarenwet hem opleggen. De uitkomst van de procedure die daarop volgt kan uiteraard niet worden tegengeworpen aan de verzoeker. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak geen sprake van een situatie waarin de verzoeker op enigerlei wijze zelf de kosten van rechtsbijstand heeft (of zal moeten) dragen en heeft de verzoeker geen enkel persoonlijk vermogensnadeel geleden. Dit aspect is bepalend voor de vraag of aan de verzoeker een vergoeding als verzocht kan worden toegekend.
Hetgeen meer en anders is aangevoerd maakt dit niet anders. Het recht op vrije advocaatkeuze is bij afwijzing van het verzoek niet geschonden, om de enkele reden dat betaling van de kosten van de rechtsbijstand voor de verzoeker op grond van het Barp waren gewaarborgd en de keuze van een advocaat verder los staat van de vraag wie de kosten van de rechtsbijstand voldoet.
Nu voorts gesteld noch gebleken is van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan - desondanks - een vergoedingsplicht voor de Staat jegens de verzoeker zou kunnen worden aangenomen, dient het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand te worden afgewezen.
Ook overigens, alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht het rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig de verzoeker de verzochte vergoeding ter zake van de kosten van rechtsbijstand toe te kennen.
Kosten rechtsbijstand voor opstellen, indienen en behandelen verzoekschrift/en
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker voor de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van de op grond van artikel 591a Sv ingediende verzoekschrift een vergoeding van € 550,= toe te kennen. De verzoeker had op grond van het Barp de verplichting dit verzoek in te dienen, zodat het billijk is dat deze kosten worden vergoed.
Besluit
Resumerend zal aan de verzoeker op grond van artikel 591a Sv een totale vergoeding van
€ 550,- worden toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 550,- (zegge: vijfhonderdvijftig euro);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mrs. F.A. Hut en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2018.

Bevelschrift van de rechter in de rechtbank Rotterdam

Bij beschikking van deze rechtbank van 9 februari 2018 (RK-nummer: 17/2768) is op de voet van artikel 591a Sv aan:

[naam verzoeker] , verzoeker,

geboren te [geboorteplaats verzoeker] op [geboortedatum verzoeker] ,
wonende op het adres [adres verzoeker] , [woonplaats verzoeker] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te Rotterdam aan de Oostmaaslaan 71 (postbus 4325,
3063 AN) te Rotterdam, ten kantore van zijn raadsvrouw mr. A.S. ten Doesschate,
een vergoeding uit ’s Rijks kas toegekend van:

€ 550,- (zegge: vijfhonderdvijftig euro).

Bevolen wordt dat de griffier na het onherroepelijk worden van de beschikking overgaat tot uitbetaling van dit bedrag door overmaking op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden van Sjöcrona Van Stigt Advocaten te Rotterdam, onder vermelding van dossiernummer [nummer dossier] .
Dit bevelschrift is afgegeven op 9 februari 2018 door mr. W.A.F. Damen, in de hoedanigheid van rechter in deze rechtbank.