ECLI:NL:RBROT:2018:1986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
C/10/468923 / FT RK 15/250
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in informatie- en sollicitatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2018 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewindvoerder, K. Vieira Pereira-Boer, een verzoek tot tussentijdse beëindiging heeft ingediend, omdat de schuldenares haar informatieverplichtingen niet naar behoren is nagekomen. De rechter-commissaris heeft op 2 november 2017 ingestemd met dit verzoek. Tijdens de zittingen op 6 december 2017 en 1 februari 2018 is gebleken dat de schuldenares incomplete en gemanipuleerde bankafschriften heeft ingediend, wat heeft geleid tot ernstige twijfels over haar medewerking aan de schuldsaneringsregeling.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de schuldenares niet alleen tekort is geschoten in haar informatieverplichtingen, maar ook in haar sollicitatieverplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares slechts één sollicitatiebrief heeft ingediend en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan. De rechtbank heeft de argumenten van de advocaat van de schuldenares, die pleitte voor voortzetting van de regeling, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen van de schuldenares dermate ernstig zijn dat deze een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen.

De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en e, van de Faillissementswet. Tevens is het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 3.262,15. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. C. de Jong, rechter, en griffier mr. J.L. Lukaart, en is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 maart 2018
Bij vonnis van deze rechtbank van 9 maart 2015 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: K. Vieira Pereira-Boer.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 2 november 2017 met dit verzoek ingestemd.
De waarnemend bewindvoerder, de heer R.I. de Jong, en schuldenares in het bijzijn van
mr. N. Schuerman, advocaat van schuldenares, zijn gehoord ter terechtzitting van 6 december 2017. Ter terechtzitting is de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging aangehouden tot 1 februari 2018, teneinde schuldenares in de gelegenheid te stellen een aantal ter terechtzitting gemaakte afspraken na te komen.
Op 25 januari 2018 heeft de bewindvoerder aan de rechtbank een brief gestuurd met daarin de laatste stand van zaken.
Op 31 januari 2018 heeft de advocaat van schuldenares een brief met enkele zaak gerelateerde stukken gestuurd aan de rechtbank en de bewindvoerder.
De waarnemend bewindvoerder, de heer R.I. de Jong, en schuldenares in het bijzijn van haar advocaat, zijn gehoord ter terechtzitting van 1 februari 2018.
Bij proces-verbaal is de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling pro forma aangehouden tot 8 maart 2018.
Op 13 februari 2018 heeft de bewindvoerder een brief met bijlagen gestuurd aan de rechtbank en de advocaat van schuldenares met daarin de laatste stand van zaken.
De advocaat van schuldenares heeft op 26 februari 2018 een faxbericht naar de rechtbank gestuurd, met daarin een reactie op de brief met bijlagen van 13 februari 2018 van de bewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.
2.
De standpunten
De bewindvoerder heeft in het verzoek tot tussentijdse beëindiging gesteld dat sprake is van een tekortkoming in de informatieverplichting. Daarnaast heeft de bewindvoerder in haar verzoek gesteld dat schuldenares haar sollicitatieverplichting al voor geruime tijd niet naar behoren is nagekomen.
In de laatste stand van zaken van 28 november 2017 heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht dat de advocaat van schuldenares informatiestukken heeft aangeleverd maar dat er nog steeds stukken ontbreken, waardoor de tekortkoming in de informatieverplichting nog niet is hersteld. Daarnaast is de tekortkoming in de sollicitatieverplichting bijna ongewijzigd gebleven. Schuldenares heeft slechts één sollicitatiebrief aangeleverd over de maand oktober 2017. Tenslotte heeft de bewindvoerder bericht dat zij heeft geconstateerd dat er sprake is van knip en plak werk in de bankmutaties van schuldenares.
Ter terechtzitting van 6 december 2017 heeft de waarnemend bewindvoerder verklaard dat niet alle ontbrekende stukken zijn aangeleverd. Onder andere ontbreken er bankafschriften van de leefgeldrekening van schuldenares, waardoor de bankmutaties nog steeds niet goed controleerbaar zijn. Daarnaast heeft de waarnemend bewindvoerder verklaard dat nog steeds niet naar behoren wordt gesolliciteerd door schuldenares. Tenslotte heeft de waarnemend bewindvoerder verklaard dat schuldenares een nieuwe schuld aan Menzis heeft laten ontstaan van € 372,00.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van schuldenares aangevoerd dat alle ontbrekende stukken zijn aangeleverd. Daarnaast heeft de advocaat van schuldenares aangevoerd dat schuldenares zich voldoende inzet om naar behoren te voldoen aan de sollicitatieverplichting. Voorts geeft de advocaat van schuldenares aan dat de originele bankafschriften reeds zijn opgevraagd. Tenslotte heeft de advocaat van schuldenares aangevoerd dat er een betalingsregeling loopt met Menzis voor het aflossen van de nieuwe schuld.
De behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is door de rechtbank ter terechtzitting aangehouden tot 1 februari 2018 om partijen in de gelegenheid te stellen alle onduidelijkheden met elkaar te kunnen oplossen.
Ter terechtzitting van 1 februari 2018 heeft de waarnemend bewindvoerder verklaard dat bijna alle ontbrekende stukken inmiddels door schuldenares zijn aangeleverd. Daarnaast heeft de waarnemend bewindvoerder verklaard dat hij het aangeleverde rekeningafschrift met volgnummer zes van de leefgeldrekening van schuldenares vanwege door hem geconstateerde discrepanties niet vertrouwd en daarom graag het volledige originele bankafschrift wilt inzien. Tenslotte heeft de bewindvoerder verklaard dat door schuldenares niet voldoende wordt gesolliciteerd.
De behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is bij proces-verbaal van 1 februari 2018 aangehouden teneinde schuldenares in de gelegenheid te stellen om uiterlijk 8 februari 2018 het volledig originele, uit vijf bladen bestaande rekeningafschrift met volgnummer zes 2017 van de leefgeldrekening, aan de bewindvoerder te verstrekken.
De bewindvoerder heeft in haar laatste stand van zaken van 13 februari 2018 drie sets bankafschriften van volgnummer zes 2017 van de leefgeldrekening bijgevoegd.
De eerste set bankafschriften betreft een set die de bewindvoerder is toegestuurd door schuldenares. Deze set miste echter één van de vijf volgbladen en was hierdoor incompleet.
De tweede set bankafschriften is door de advocaat van schuldenares op 31 januari 2018 naar zowel de bewindvoerder als de rechtbank toegestuurd. De bewindvoerder heeft aangegeven dat in deze tweede set op volgblad één staat genoteerd dat in totaal een bedrag van
€ 1.698,32 is afgeschreven. De som van de alle zichtbare afschrijvingen bedraagt echter
€ 1.198,32, een verschil van € 500,00. Daarnaast staat op volgblad één genoteerd dat in totaal € 1.698,04 is bijgeschreven. De som van alle zichtbare bijschrijvingen bedraagt echter
€ 1.116,83, een verschil van € 581,21. Vervolgens heeft de bewindvoerder aangegeven dat op volgblad drie een bijschrijving van € 581,21 aan salaris van 23 juni 2017 ontbreekt. Deze was op volgblad drie van de eerste set bankafschriften nog wel zichtbaar.
De derde set bankafschriften is op 9 februari 2018 door de ABM AMRO bank aan de bewindvoerder toegestuurd. ABN AMRO heeft de bewindvoerder telefonisch bevestigd dat deze set een kopie is van de volledig originele bankafschriften van volgnummer zes van de leefgeldrekening van schuldenares. De bewindvoerder heeft vervolgens aangegeven dat uit deze originele set bankafschriften blijkt dat er een vijftal geldopnames is geweest op 23 juni 2017 van elk € 100,00 (totaal € 500,00). Deze geldopnames zijn niet zichtbaar op volgblad twee in de door de advocaat van schuldenares toegestuurde bankafschriften. Daarnaast heeft de bewindvoerder aangegeven dat op volgblad drie van de originele bankafschriften de bijschrijving van € 581,32 aan salaris van 23 juni 2017 zichtbaar is. Deze bijschrijving is echter niet zichtbaar op volgblad drie van de door de advocaat van schuldenares toegestuurde bankafschriften.
De bewindvoerder heeft tenslotte geconcludeerd dat de tweede toegestuurde set bankafschriften is gemanipuleerd. Hierdoor is ontvangen en opgenomen inkomen aan het zicht van de budgetbeheerder en de bewindvoerder onttrokken. De bewindvoerder heeft vanwege deze omstandigheid haar advies, om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, gehandhaafd.
De advocaat van schuldenares heeft in haar faxbericht van 26 februari 2018 de rechtbank verzocht om de schuldsaneringsregeling niet tussentijds te beëindigen. De advocaat van schuldenares heeft aangevoerd dat schuldenares bereid is om € 581,00, het salaris dat schuldenares op 23 juni 2017 op de leefgeldrekening heeft ontvangen, te voldoen op de beheerrekening middels een verlenging van de schuldsaneringsregeling van vijf maanden. De advocaat van schuldenares heeft tenslotte aangevoerd dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, schuldenares onevenredig zwaar zou treffen.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 42.402,23 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat uit de laatste stand van zaken van de bewindvoerder van 13 februari 2018 blijkt dat schuldenares de bewindvoerder incomplete en gemanipuleerde bankafschriften heeft toegezonden. Hierdoor heeft schuldenares zich niet controleerbaar opgesteld ten opzichte van haar bewindvoerder en is er sprake van een allesbehalve saneringsgezinde houding van schuldenares. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het willens en wetens opsturen van incomplete en/of gemanipuleerde bankafschriften een ernstige tekortkoming vormt binnen de nakoming van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling. De hiervoor genoemde tekortkoming is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf dermate ernstig dat deze een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder meer rechtvaardigt. Dit is ook expliciet tijdens de behandeling van de voortzetting van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op 1 februari 2018 door de rechtbank bepaalt. Het voorstel van de advocaat van schuldenares van 26 februari 2018 wordt daarom afgewezen. Daar komt bij dat schuldenares gedurende de schuldsaneringsregeling niet naar behoren heeft voldaan aan haar sollicitatieverplichting.
Dat bovengenoemde tekortkoming schuldenares niet te verwijten is, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenares, in elk geval na het verhoor door de rechter commissaris op 10 juni 2016, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en e, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.262,15.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
mr. J.L. Lukaart, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.