ECLI:NL:RBROT:2018:1959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
C/10/508332 / FT EA 16/2020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2018 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, [naam 1]. De bewindvoerder had de rechter-commissaris verzocht om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, wat op 20 december 2017 werd goedgekeurd. Tijdens de zitting op 2 februari 2018 waren zowel de bewindvoerder als de schuldenaar aanwezig, bijgestaan door diens advocaat, mr. E.R. van Dijk-Lopes Lima, en andere betrokkenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling heeft voldaan, met een boedelachterstand van € 4.685,44 en de opbouw van nieuwe schulden. De schuldenaar had ook psychische klachten en had zich niet onder behandeling gesteld, wat zijn inspanningsverplichting beïnvloedde. Ondanks deze tekortkomingen bood de schuldenaar zijn excuses aan en werd er een betalingsregeling getroffen voor de nieuwe schulden. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar een laatste kans kreeg om de schuldsaneringsregeling succesvol af te ronden, mits hij zijn verplichtingen stipt nakomt.

De rechtbank weigerde de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en benadrukte dat alle verplichtingen in de toekomst nagekomen moeten worden om een (tussentijdse) beëindiging zonder schone lei te voorkomen. De beslissing werd genomen door mr. W.J. Geurts-de Veld en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
weigering tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 16 februari 2018
Bij vonnis van deze rechtbank van 2 november 2016 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: H.J.E. Schoonbrood.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De waarnemend rechter-commissaris heeft op
20 december 2017 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder heeft op 23 januari 2018 een brief gestuurd naar de rechtbank met daarin de laatste stand van zaken.
De voordracht tot tussentijdse beëindiging is behandeld ter terechtzitting van
2 februari 2018. Aldaar verschenen en gehoord zijn de bewindvoerder en schuldenaar, bijgestaan door diens advocaat mr. E.R. van Dijk-Lopes Lima, de beschermingsbewindvoerders van schuldenaar, [naam 4] en [naam 5]
en de kennissen van schuldenaar, [naam 2] en [naam 3] .
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Voor de standpunten van de rechter-commissaris, de bewindvoerder en schuldenaar verwijst de rechtbank naar de desbetreffende gedingstukken en het verhandelde ter zitting.

3.De beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenaar één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen, aangezien schuldenaar een boedelachterstand heeft laten ontstaan van
€ 4.685,44. Daarnaast zijn twee nieuwe schulden ontstaan, waarvan één schadevergoedingsmaatregel van € 466,45 en een nieuwe schuld aan RBG van
€ 206,50. Tevens ontbreken bepaalde stukken, zodat niet geheel voldaan is aan de informatieplicht. Daarnaast had schuldenaar zich onder behandeling moeten laten stellen voor zijn psychische klachten, om aan zijn inspanningsverplichting te voldoen. Ten slotte heeft schuldenaar zich meerdere malen onbehoorlijk uitgelaten jegens de bewindvoerder. Er is daarom in beginsel aanleiding de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Ter terechtzitting heeft schuldenaar zijn excuses aangeboden voor de onbehoorlijke uitlatingen jegens de bewindvoerder. Ter zitting is afgesproken dat [naam 2] en/of [naam 2] namens schuldenaar zullen reageren op de brieven die schuldenaar van de bewindvoerder ontvangt. Het blijft evenwel de verantwoordelijkheid van schuldenaar zelf om de bewindvoerder van de juiste stukken te voorzien.
Voor de twee nieuwe schulden is een betalingsregeling getroffen, waarbij de schuld aan RBG thans afbetaald is en voor de schadevergoedingsmaatregel nog twee termijnen van
€ 51,00 openstaan. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake meer is van een bovenmatige nieuwe schuld.
Daarnaast is ter terechtzitting gebleken dat schuldenaar voor zijn psychische klachten een behandeling gaat volgen bij De Viersprong, hiermee zal hij voldoen aan zijn inspanningsplicht. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat schuldenaar deze behandeling af zal maken.
Voorts heeft de beschermingsbewindvoerder toegezegd de boedelachterstand in te lopen met in ieder geval € 50,00 per maand en zal hij contact opnemen met de gemeente of het UWV om uit te zoeken waarom het inkomen van schuldenaar onder het vrij te laten bedrag ligt en hij zal proberen om dit te veranderen. De beschermingsbewindvoerder zal daarnaast uitzoeken waarvoor de bedragen waren bestemd die na of rond de periode van toelating zijn uitgekeerd en de bewindvoerder hierover inlichten.
Verder heeft schuldenaar ter zitting toegezegd akkoord te gaan met de afkoop van de pensioenverzekering.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Door de rechtbank wordt aan schuldenaar thans een laatste kans geboden om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Alle uit de regeling voortvloeiende verplichtingen moeten in het vervolg door schuldenaar stipt worden nagekomen, om een (tussentijdse) beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei te voorkomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- weigert de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.