ECLI:NL:RBROT:2018:1934

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
C/10/543771 / KG ZA 18-107
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoek tot opheffing van conservatoir beslag op onroerend goed in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen ABN AMRO BANK N.V. (eiseres) en CATOM DISTRIBUTION B.V. (gedaagde). Eiseres, als eerste hypotheekhouder, heeft verzocht om het conservatoir beslag dat gedaagde op een onroerend goed heeft gelegd, op te heffen. De verkoopprijs van het onroerend goed is hoger dan de getaxeerde executiewaarde, en gedaagde's weigering om het beslag op te heffen wordt door de voorzieningenrechter als misbruik van bevoegdheid gekwalificeerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verkoopprijs van € 425.000,- redelijk is en dat de mogelijkheid van een hogere opbrengst niet aannemelijk is. Bovendien zou executie leiden tot een lagere opbrengst, wat de financiële belangen van de eigenaar en de tweede hypotheekhouder schaadt. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

De procedure begon met een dagvaarding en mondelinge behandeling, waarbij de feiten zijn vastgesteld. Eiseres heeft een hypothecaire geldleningsovereenkomst met de eigenaren van het onroerend goed, die in gebreke zijn gebleven met hun betalingen. Gedaagde heeft conservatoir beslag gelegd op het onroerend goed, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit beslag onterecht is, gezien de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering tot opheffing van het beslag toegewezen en gedaagde in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel en Haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/543771 / KG ZA 18-107
Vonnis in kort geding van 5 februari 2018
in de zaak van
naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. P.K.J. van der Wal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CATOM DISTRIBUTION B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van gedaagde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[persoon 1] en [persoon 2] (‘ [persoon 1] en [persoon 2] ’) hebben een hypothecaire geldleningsovereenkomst gesloten met eiseres. [persoon 1] en [persoon 2] hebben daartoe bij notariële akte van 31 augustus 2000 ten gunste van eiseres het recht van eerste hypotheek verleend op het registergoed: opstalrecht tot ultimo juni 2033 op de opstallen op een perceel grond, in eigendom toebehorend aan het Waterschap Groot-Haarlemmermeer, plaatselijk bekend te [adres] als [adres] , kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, [kadaster] (‘het onderpand’).
2.2.
Op het onderpand is op een tweede hypotheek gevestigd, ten gunste van een derde ( [persoon 3] Olie B.V.), als zekerheid voor een geldvordering van maximaal € 600.000,-.
2.3.
Gedaagde heeft conservatoir beslag laten leggen op het onderpand, voor een vordering die, bij na te melden vonnis, is toegewezen. Deze beslaglegging dateert van na het vestigen van twee voormelde hypotheken.
2.4.
[persoon 1] is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 mei 2014 veroordeeld tot betaling aan gedaagde van een bedrag van € 250.255,38 aan hoofdsom en een bedrag van € 127.087,84 aan contractuele rente, vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand over de resterende hoofdsom met ingang van 1 oktober 2013 tot de dag van volledige betaling, vermeerderd met proceskosten en beslagkosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
[persoon 1] en [persoon 2] hebben een achterstand laten ontstaan in de aflossing op hun hypothecaire geldleningsovereenkomst. Deze achterstand bedroeg € 251.233,34 per 22 januari 2018.
2.6.
[persoon 1] en [persoon 2] hebben aan eiseres, ter voorkoming van een openbare executieveiling van het onderpand, bij notariële akte van 28 september 2016 aan eiseres een volmacht verstrekt om het onderpand onderhands te verkopen voor een minimumprijs van € 300.000.-. Het onderpand is begin 2017 te koop gezet.
2.7.
Eiseres heeft het onderpand laten hertaxeren door een makelaar. In het taxatierapport, dat dateert van 29 juni 2017, staat het onderpand een marktwaarde (leeg en ontruimd) heeft van € 465.000,- en een executiewaarde (leeg en ontruimd) van € 380.000,-.
2.8.
Eiseres heeft namens [persoon 1] en [persoon 2] het onderpand bij overeenkomst van 4 oktober 2017 onderhands verkocht aan een derde voor een koopprijs van € 425.000,-, te leveren vrij van hypotheek en beslagen, op straffe van verbeurte van een contractuele boete van € 42.500,-. Notariële levering stond eerst gepland op 9 januari 2018, later op 23 januari 2018 en thans op 6 februari 2018.
2.9.
De notaris heeft aan gedaagde januari 2018 verzocht om royement van het conservatoir beslag op het onderpand. Gedaagde heeft dit geweigerd.
2.10.
Volgens een concept-afrekening van de notaris de dato 23 januari 2018 zullen uit de verkoopopbrengst van het onderpand de (restant) vorderingen van eiseres (€ 251.256,12) en van [persoon 3] Olie B.V. (€ 140.724,81) volledig voldaan kunnen worden en resteert er voor gedaagde een bedrag van € 9.707,19.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert uitvoerbaar bij voorraad;
1. het beslag van gedaagde op het onderpand, ingeschreven in de openbare registers onder hyp3, deel [kadaster] , onmiddellijk op te heffen, althans te bepalen dat gedaagde het beslag onmiddellijk, op de dag van het in deze te wijzen vonnis, dient door te halen na uitkering conform de door de notaris op te stellen aflosnota;
2. te bepalen dat, indien gedaagde zijn medewerking aan doorhaling van het beslag niet
onmiddellijk verleent, het in deze te wijzen vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1
BW in de plaats treedt van de door gedaagde te verlenen medewerking aan het doorhalen van het beslag, met machtiging van eiseres een afschrift van dit vonnis te doen inschrijven in de openbare registers;
3. gedaagde te veroordelen om, als voorschot op schadevergoeding aan eiseres te betalen een bedrag van € 42.500,00, te vermeerderen niet de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
4. subsidiair enige andere voorziening te geven die de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
5. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
Eiseres stelt daartoe het volgende.
3.2.
Gedaagde maakt misbruik van haar bevoegdheid, althans handelt onrechtmatig door haar weigering het executoriale beslag op te heffen. Als eiseres het onderpand niet vrij van beslagen kan leveren aan de koper, verbeuren verkopers een contractuele boete van € 42.500 (10% van de koopsom) en loopt eiseres haar aandeel in de koopsom mis. Als de onderhandse verkoop niet door zou gaan, dan zou er executoriaal verkocht moeten worden. Dan zal de opbrengst veel lager zijn.
3.3.
Gedaagde voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt. Van misbruik van bevoegdheid is onder meer sprake indien men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (artikel 3:13, leden 1 en 2 BW).
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt gedaagde misbruik van haar bevoegdheid door te weigeren het beslag te laten doorhalen. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het taxatierapport waarop eiseres zich beroept. Het beroep van gedaagde op een ander taxatierapport, waarin staat dat het onderpand een marktwaarde heeft van € 517.000,- en een veilingwaarde van € 300.000,-, noopt niet tot een ander oordeel. Dat rapport is verouderd, nu het dateert van 21 juli 2016. Bovendien heeft gedaagde geen (volledig) taxatierapport overgelegd maar slechts één bladzijde daaruit, zodat de voorzieningenrechter niet in staat is om kennis te nemen van (de deugdelijkheid van) het gehele rapport.
De verkoopprijs van € 425.000,- is € 45.000,- hoger dan de getaxeerde executiewaarde. Mocht de onderhandse verkoop niet doorgaan dan dreigt een executieverkoop. Vanwege de alsdan te verwachten lagere opbrengst zullen [persoon 1] en [persoon 2] met een grotere restschuld blijven zitten en zal de vordering van [persoon 3] B.V. niet geheel voldaan kunnen worden. De huidige verkoopprijs komt niet onredelijk voor, nu, naar eiseres onweersproken heeft gesteld, het onderpand al sinds januari 2017 te koop staat en zich al die tijd maar één gegadigde heeft gemeld. Dat mogelijk een (iets) hogere opbrengst zal kunnen worden verkregen bij het betrachten van meer geduld valt per definitie niet uit te sluiten, maar eiseres heeft inmiddels genoeg geduld betracht.
4.4.
De voorzieningenrechter zal daarom de primaire vordering, tot opheffing van het executoriale beslag (door de voorzieningenrechter zelf, zoals onder 1 primair wordt gevorderd), toewijzen. Ook vordering 2 is, als niet zelfstandig weersproken, toewijsbaar.
Eiseres heeft ter zitting verklaard dat haar vordering 3 (de geldvordering van € 42.5000,-) slechts is bedoeld voor het geval dat het beslag niet mocht worden opgeheven. Die vordering behoeft dus geen bespreking meer.
4.5.
Gedaagde zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Deze kosten worden begroot op € 1.523,-, zijnde € 816,- aan salaris advocaat (standaard tarief kort geding volgens de Liquidatietarieven), € 626,-, aan griffierecht en € 81,- aan explootkosten dagvaarding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft het beslag van gedaagde op het onderpand, ingeschreven in de openbare registers onder hyp3, deel [kadaster] , onmiddellijk op,
5.2.
bepaalt dat, indien gedaagde zijn medewerking aan doorhaling van het beslag niet
onmiddellijk verleent, het in deze te wijzen vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1
BW in de plaats treedt van de door gedaagde te verlenen medewerking aan het doorhalen van het beslag, met machtiging van eiseres een afschrift van dit vonnis te doen inschrijven in de openbare registers,
5.3.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van eiseres, tot op heden begroot op € 1.523,-,
5.4.
verklaart het vonnis uitvoerbar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018. [1]
Dit vonnis wordt wegens afwezigheid ondertekend door een andere voorzieningenrechter dan de voorzieningenrechter die dit vonnis wijst en de uitspraak doet.

Voetnoten

1.2517/1659