In deze zaak hebben verzoekers op 22 januari 2018 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 19 februari 2018 vastgesteld. Tijdens deze zitting is de stichting Woonbron, als verweerster, niet verschenen. De rechtbank heeft op 26 februari 2018 de uitspraak bepaald en deze op 22 februari 2018 gedaan.
Verzoekers vroegen om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat verweerster het vonnis van 4 augustus 2017 tot ontruiming van hun woonruimte zou uitvoeren. Verzoekers gaven aan dat hun huurachterstand was ontstaan door een miscommunicatie over hun ziektewetuitkering, die aanvankelijk op een aparte rekening werd ontvangen. Sinds januari 2018 wordt de uitkering op de beheerrekening gestort, waardoor de huur weer tijdig kan worden betaald. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat er nu voldoende middelen zijn om aan de betalingsverplichtingen te voldoen.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekers bewijs hebben geleverd van de dreigende ontruiming, oordeelde de rechtbank dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoekers, die in hun huurwoning willen blijven, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen, maar met voorwaarden, en heeft verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.