ECLI:NL:RBROT:2018:1903

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
C/10/539403 / FT EA 17/2324 en C/10/539404 / FT EA 17/2325
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de Faillissementswet met betrekking tot een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling op basis van artikel 287a, eerste lid, van de Faillissementswet. Verzoekster, die 100% arbeidsongeschikt is verklaard, heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij 11,09% van haar totale schuldenlast van € 10.466,44 zou afdragen. Tien van de elf schuldeisers stemden in met deze regeling, maar de Gemeente Rotterdam weigerde. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de Gemeente Rotterdam slechts 8% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan de belangen van de Gemeente Rotterdam. De rechtbank heeft daarom de Gemeente Rotterdam bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure aan de Gemeente Rotterdam opgelegd, begroot op nihil. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers dan de wettelijke regeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 22 februari 2018
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 17 november 2017, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een viertal schuldeisers, te weten:
  • Robin Energie B.V. (hierna: Robin Energie);
  • Gemeente Rotterdam;
  • Vesting Finance namens VF Servicing (hierna: VF Servicing);
  • Infoscore Nederland B.V. namens H&M (hierna: H&M);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
VF Servicing en H&M hebben voorafgaande aan de zitting, bij brieven van 8 januari 2018 en 5 februari 2018, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Robin Energie heeft de bewindvoerder op 12 februari 2018 laten weten alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 19 februari 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster, in gezelschap van haar oma, mevrouw [naam 2] ;
  • mevrouw P.R. Suvaal-Laurens, beschermingsbewindvoerder, werkzaam bij Modus Vivendi (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op 26 februari 2018 en heden, bij vervroeging, uitgesproken.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 10.466,44 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 5 juli 2017 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 11,09% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Daarnaast heeft verzoekster twee schulden die niet zijn opgenomen in het voorstel aan de schuldeisers. Het gaat om schulden aan de woningbouwvereniging van € 1.538,00 en aan de Vereniging van Eigenaren van € 568,64. Schuldhulpverlenging heeft ter terechtzitting verklaard dat deze schulden niet zijn meegenomen in het aanbod omdat deze volledig moeten worden voldaan. Verzoekster heeft een koopwoning met een terugkoopgarantie. Er rust een hypotheek op de woning van € 80.000,00. Als de schulden aan de woningbouwvereniging en de VvE niet volledig worden voldaan, heeft de woningbouwvereniging het recht om de woning terug te kopen voor een bedrag van
€ 69.000,00. De schuldeisers zijn er niet bij gebaat als er een restschuld van € 11.000,00 aan de schuldenlast moet worden toegevoegd, aldus schuldhulpverlenging. Om die reden zijn deze twee schulden buiten het aanbod gehouden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar WIA-uitkering. Verzoekster is voor 100% arbeidsongeschikt verklaard.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Tien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Gemeente Rotterdam stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 818,34 op verzoekster, welke 8% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft Gemeente Rotterdam zich op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet is aangeboden door een schuldhulpverlenende instantie die is aangesloten bij de NVVK.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Gemeente Rotterdam een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 8%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten schuldhulpverlening. Dat schuldhulpverlening niet is aangesloten bij de NVVK, doet hier niet aan af, nu Modus Vivendi als professionele beschermingsbewindvoerder in de zin van artikel 1:435 van het Burgerlijk Wetboek op grond van artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet, bevoegd is een buitengerechtelijke regeling te beproeven. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. Daar is door Modus Vivendi aan toegevoegd dat zij werkt conform de werkwijze van de NVVK, meer in het bijzonder dat zij voldoet aan eisen zoals opgenomen in de NEN8048-1.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is op 5 april 2017 voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van R.I. Buitenwerf-Don, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.