In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 februari 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.B. Braanker. Het wrakingsverzoek volgde op de afwijzing van een verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek in een strafzaak tegen de verzoeker. De verzoeker stelde dat de rechter, mr. H.A.M. Alferink, de schijn van vooringenomenheid had laten blijken door het deskundigenonderzoek af te wijzen, terwijl hij aangaf niet deskundig te zijn op het gebied van hypovolemische shock met hypoxie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beslissing van de rechter niet onbegrijpelijk was, gezien de aanwijzingen in het dossier die erop wezen dat het gedrag van de verdachte onder invloed van alcohol had plaatsgevonden.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er nog geen einduitspraak was gedaan in de zaak. De rechtbank benadrukte dat een voor een partij onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de reactie van de rechter zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.
De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken van de rechtbank Rotterdam, bestaande uit de voorzitter mr. A.J.P. van Essen en de rechters mr. M. Fiege en mr. W.P.M. Jurgens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.