ECLI:NL:RBROT:2018:1768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
6446984 CV EXPL 17-38462
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van parkeerkosten en schadevergoeding na onrechtmatig gebruik van parkeergarage

In deze zaak heeft Q-Park Operations Netherlands II B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde, wegens het onrechtmatig gebruik van een parkeergarage. De gedaagde heeft op 4 december 2016 met zijn voertuig gebruik gemaakt van de parkeergarage 'Rotterdam-Koopgoot' en heeft deze zonder te betalen verlaten door zich aan te sluiten achter een andere auto. Q-Park vorderde een bedrag van € 448,80, bestaande uit parkeerkosten en bijkomende schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Q-Park voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde de auto in de parkeergarage heeft geparkeerd en deze op onrechtmatige wijze heeft verlaten. De gedaagde betwistte de gedraging en stelde dat een andere bestuurder verantwoordelijk was, maar heeft geen overtuigend bewijs geleverd om zijn verweer te onderbouwen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde zijn verweer onvoldoende had onderbouwd en dat de vordering van Q-Park toewijsbaar was.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 390,- aan Q-Park, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De vordering tot buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de gedaagde schriftelijk was aangemaand. De kantonrechter heeft de mogelijkheid van een betalingsregeling besproken, maar benadrukt dat dit alleen kan met instemming van Q-Park. Het vonnis is uitgesproken door mr. T.M.J. Smits op 23 februari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zaaknummer: 6446984 CV EXPL 17-38462
Uitspraak: 23 februari 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS II B.V.,
gevestigd te Maastricht,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 16 oktober 2017,
gemachtigde: mr. Ch.F.P.M. Spreksel te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna verder aangeduid als ‘Q-Park’ en ‘[gedaagde]’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de schriftelijke reactie van 6 november 2017 van [gedaagde];
 de conclusie van repliek, met producties, en de daarbij gevoegde DVD met beeldmateriaal, waarvan een akte van depot werd opgemaakt;
 de schriftelijke reactie van 9 januari 2018 van [gedaagde].
1.2
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1
Q-Park heeft gevorderd [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan haar te betalen € 448,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van pleging, althans van verzuim, althans vanaf een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten alsook in de nakosten, deze kosten eveneens vermeerderd met wettelijke rente.
2.2
Aan die vordering heeft Q-Park -samengevat en voor zover nu van belang- ten grondslag gelegd dat [gedaagde] op 4 december 2016 met zijn voertuig ([kenteken]) gebruik heeft gemaakt van de aan Q-Park toebehorende parkeergarage ‘Rotterdam-Koopgoot’ en zich toen bij het verlaten daarvan, rond 13.21 uur, schuldig heeft gemaakt aan zogenaamd ‘treintje rijden’, dat wil zeggen dat hij heel kort achter zijn voorganger is gaan staan of gaan rijden om zo zonder te betalen de parkeergarage te (kunnen) verlaten, door gebruik te maken van de ten behoeve van zijn voorganger nog openstaande slagboom.
Op grond van de toepasselijke voorwaarden is [gedaagde] hierdoor aan Q-Park verschuldigd geworden het tarief van een verloren kaart van € 90,- alsook een bedrag van € 300,- als aanvullende schadevergoeding. Naast de hoofdsom ad € 390,- en de wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) daarover maakt Q-Park jegens [gedaagde] aanspraak op een bedrag van € 58,50 aan buitengerechtelijke kosten, deze kosten eveneens vermeerderd met rente.
2.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, dat zich als volgt laat samenvatten. Hij betwist dat hij het is geweest die de hem door Q-Park verweten gedraging heeft begaan. Die gedraging is namelijk, zo heeft hij bij zijn laatste reactie gesteld, door [bestuurster], wonende te [plaatsnaam], verricht. Voorts verzet [gedaagde] zich tegen de bijkomende kosten, waartoe hij heeft gewezen op zijn financiële situatie, en verzoekt hij, voor het geval hij toch tot betaling gehouden zou zijn, om een betalingsregeling.
2.4
Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.

3.De beoordeling

3.1
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van de vordering van Q-Park vereist is dat komt vast te staan dat [gedaagde] de auto in de betreffende parkeergarage heeft geparkeerd en deze op de hiervoor omschreven wijze zonder te betalen heeft verlaten. Q-Park heeft immers gesteld dat zij met hem als bestuurder van de auto een overeenkomst heeft gesloten waarbij zij aan hem een parkeerplaats ter beschikking heeft gesteld.
3.2
Overwogen wordt dat Q-Park bij repliek een DVD met daarop videobeelden in het geding heeft gebracht. Daarop is -inderdaad- te zien dat de bestuurder van een [merk auto] gekentekend [kenteken] zich schuldig maakt aan het door Q-Park aldus beschreven ‘treintje rijden’. Niet in geschil is ook dat die opnames zijn gemaakt op 4 december 2016. [gedaagde] heeft echter bij zijn laatste reactie aangevoerd dat de gedraging niet door hem maar door [bestuurster] met zijn auto werd verricht.
3.3
Dienaangaande overweegt de kantonrechter dat het, mede gelet op de omstandigheid dat vaststaat dat de gedraging op 4 december 2016 werd verricht met een voertuig dat op naam van [gedaagde] is gesteld, op de weg van [gedaagde] had feiten of omstandigheden aan te dragen, en die zoveel als mogelijk met stukken te onderbouwen, waaruit blijkt dat hij op het bewuste moment niet op de bewuste locatie was (bijvoorbeeld omdat hij aan het werk was) of waaruit blijkt dat de gedraging door de door hem genoemde [bestuurster] werd verricht, waarbij valt te denken aan een schriftelijke verklaring van haar hand. Een dergelijke onderbouwing heeft [gedaagde] echter niet verstrekt.
3.4
Dat leidt de kantonrechter tot de slotsom dat [gedaagde] zijn verweer dat niet hij maar [bestuurster] de gedraging heeft verricht, onvoldoende heeft onderbouwd. Bij de verdere beoordeling wordt er dan ook van uitgegaan dat hij het is geweest die op genoemde datum en tijd ‘treintje heeft gereden’. Dat laat uiteraard onverlet dat het hem vrijstaat regres te nemen op [bestuurster].
3.5
De door [gedaagde] genoemde financiële (privé) omstandigheden kunnen hem voorts niet baten, nu deze, hoe vervelend deze ook voor hem zijn, tot zijn risicosfeer behoren en niet kunnen afdoen aan de opeisbaarheid noch de toewijsbaarheid van de vordering van Q-Park.
3.6
Dat betekent dat de door Q-Park gevorderde hoofdsom, die verder onbestreden is gelaten, wordt toegewezen, inclusief de ter zake gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) vanaf de dag van verzuim tot die der algehele voldoening, welke nevenvordering immers op de wet is gegrond en ook niet afzonderlijk is betwist.
3.7
De door Q-Park gevorderde buitengerechtelijke kosten worden echter afgewezen, nu niet gebleken is dat [gedaagde] schriftelijk werd aangemaand waarbij hem een termijn van veertien dagen is gegeven ingaande de dag na
ontvangstdaarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dat verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (
ECLI:NL:HR:2016:2704).
3.8
[gedaagde] wordt, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure veroordeeld, inclusief de ter zake gevorderde wettelijke rente, als hierna gemeld.
3.9
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. Ook de ter zake gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, als hierna gemeld.
3.1
[gedaagde] heeft verzocht om een betalingsregeling. Op de voet van artikel 6:29 BW is de kantonrechter echter niet bevoegd om zonder instemming van Q-Park over te gaan tot het vaststellen van betalingsregeling. Dat laat uiteraard onverlet dat het [gedaagde] vrijstaat zich na ontvangst van dit vonnis tot de gemachtigde van Q-Park te wenden teneinde te trachten een passende betalingsregeling over te komen, waarmee verdere (executie)kosten kunnen worden voorkomen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
 veroordeelt [gedaagde] om aan Q-Park te betalen € 390,-, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW daarover vanaf de dag van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
 veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Q-Park:
  • vastgesteld op € 200,51 aan verschotten en € 120,- aan salaris voor haar gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
  • én, indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 15,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, één en ander voor zover van toepassing inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.J. Smits en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654