ECLI:NL:RBROT:2018:1766

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
10/680701-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door zorgverlener met een aan hem toevertrouwde patiënt

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een zorgverlener die beschuldigd werd van ontucht met een aan hem toevertrouwde patiënt. De verdachte, oprichter van een evangelische zorgboerderij, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een jongvolwassen vrouw die onder zijn zorg viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode seksuele handelingen heeft gepleegd met de vrouw, die psychische problemen had en in zijn zorg was opgenomen. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van een medewerker van het pastoraat in de gemeente waar de zorgboerderij was gevestigd. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de vrouw en chatsessies tussen de verdachte en de vrouw, dat er voldoende bewijs was voor de ontucht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als zorgverlener en dat de seksuele relatie met de vrouw, die kwetsbaar was, niet kon worden gerechtvaardigd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact die deze op de slachtoffer heeft gehad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/680701-16
Datum uitspraak: 6 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
Raadsman mr. M.C. Jonge Vos, advocaat te Amsterdam.

1.Inleiding

In november 2016 heeft een medewerker van het pastoraat in de gemeente [naam gemeente] aangifte gedaan tegen de verdachte vanwege ontucht met [naam slachtoffer] , een jongvolwassen vrouw die als patiënt aan de hulp en zorg van de verdachte was toevertrouwd.
De verdachte is stichter van Christelijk Zorgcentrum [naam zorginstelling 1] , en later van het Christelijk Centrum [naam zorginstelling 2] , plaatsen waar kwetsbare personen terecht konden voor hulp, zorg en therapie voor psychische problemen.
[naam slachtoffer] had last van psychische problemen zoals een eetstoornis en diverse fobieën en was voor de behandeling hiervan in [naam zorginstelling 1] opgenomen. Later is zij overgeplaatst naar [naam zorginstelling 2] te [plaats] . Na een automutilatie is [naam slachtoffer] opgenomen in een ziekenhuis waar zij korte tijd later is overleden.
Ten tijde van het overlijden van [naam slachtoffer] was de verdachte preventief gedetineerd op verdenking van ontucht met andere patiënten.

2.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2018.

3.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

4.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.Y. Rose heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde ontucht gepleegd met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
5 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, hetgeen mede kan inhouden: (a) een meldplicht, (b) meewerken aan diagnostisch onderzoek, (c) zich onthouden van zorgverlening en (d) een ambulante behandelverplichting.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt van de verdediging
De verdachte betwist seksuele handelingen met [naam slachtoffer] te hebben gepleegd. Op 31 juli 2015 heeft [naam slachtoffer] ten overstaan van de politie verklaard dat zij geen seksuele relatie met de verdachte heeft gehad. Mogelijk hebben de berichtgevingen rondom de eerdere strafzaak tegen de verdachte in samenhang met haar psychische problematiek ertoe geleid dat zij later anders is gaan verklaren, maar door haar overlijden kan die latere verklaring niet worden getoetst. Deze beperking van het ondervragingsrecht maakt dat in dit geval, waarin al het bewijs tegen de verdachte van [naam slachtoffer] afkomstig is en er geen andere mogelijkheden zijn geboden om de betrouwbaarheid te toetsen, dat de latere belastende verklaringen van [naam slachtoffer] niet voor het bewijs gebruikt mag worden.
De verdachte voert verder aan dat er aanvankelijk sprake was van een grootvader/vriend-relatie. Als er al sprake zou zijn van ontucht was dat niet met misbruik van gezag want hij was toen immers gepensioneerd. Dat veranderde per 1 januari 2014 toen hij in loondienst kwam bij [naam zorginstelling 2] ; pas vanaf dat moment was er sprake van een coach/patiënt relatie.
5.2.
Beoordeling door de rechtbank
Aan de verdachte kan worden toegegeven dat [naam slachtoffer] tegenover de politie heeft ontkend dat zij een seksuele relatie met hem heeft gehad. Daar staat evenwel tegenover dat [naam slachtoffer] in een gesprek met twee pastoraal werkers en haar vader heeft verklaard over veelvuldige seks met de verdachte in de periode vanaf 2012 tot aan zijn arrestatie in 2015.
In een email aan haar psychiater van 8 september 2016 heeft [naam slachtoffer] haar seksuele relatie met de verdachte beschreven. Dat is een bevestiging van hetgeen [naam slachtoffer] eerder aan de pastoraal werkers heeft toevertrouwd.
Verder vindt de verklaring tegenover de pastoraal werkers steun in chatsessies tussen de verdachte en [naam slachtoffer] , waarvan de verdachte ter zitting de authenticiteit heeft bevestigd. Deze chatsessies bevatten bijzonder expliciete teksten en als zij letterlijk kunnen worden genomen laten zij er geen twijfel over bestaan dat er sprake is geweest van ontucht tussen de verdachte en [naam slachtoffer] .
De verdachte heeft ter terechtzitting echter het verweer gevoerd dat de chatgesprekken geen erotische of seksuele achtergrond hadden, maar in codetaal over normale dingen gingen. Zo was masturberen een codewoord voor pannenkoeken eten, als [naam slachtoffer] het over menstrueren had dan wilde ze daar mee zeggen dat ze een opgeblazen gevoel had, en het gebruik van het woord condoom stond ook voor een opgeblazen gevoel. Het is dus de vraag of de chatsessies letterlijk mogen worden genomen, of dat zij in de door de verdachte voorgestelde zin moeten worden opgevat.
De rechtbank overweegt dat letterlijke lezing van de chatsessies een coherent beeld oplevert van twee personen die schrijven over een seksueel verlangen naar elkaar, terwijl de sessies onbegrijpelijk worden als de door de verdachte gegeven interpretatie zou worden gevolgd. Daarbij komt dat het verweer van de verdachte verre van voor de hand ligt en nergens ook maar enige steun vindt in het dossier. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de chatgesprekken tussen [naam slachtoffer] en de verdachte letterlijk moeten worden geïnterpreteerd.
Nu de aangifte van de pastoraal medewerker voldoende steun vindt in de hiervoor genoemde andere bewijsmiddelen, dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring die door de verdachte worden betwist en een van die bewijsmiddelen is terug te voeren op een andere bron dan de verklaringen van [naam slachtoffer] , is er geen beletsel om de aangifte van [naam pastoraal werker] te bezigen voor het bewijs.
De rechtbank komt op basis van hetgeen hiervoor is overwogen tot de tussenconclusie dat de verdachte gedurende lange tijd seks heeft gehad met [naam slachtoffer] .
Het door de raadsman herhaalde verzoek tot het laten plaatsvinden van een deskundigenonderzoek naar de door [naam slachtoffer] afgelegde verklaringen zal als zijnde niet noodzakelijk worden afgewezen.
De volgende vraag die voorligt, is of de seksuele relatie tussen [naam slachtoffer] en de verdachte zich afspeelde tussen een persoon die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd.
Uitgangspunt is dat er ook sprake kan zijn van ontucht met misbruik van gezag als de behandelrelatie nog niet formeel is begonnen, terwijl er tussen de betrokken personen sprake is van een vorm van afhankelijkheid van de hulpverlener.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [naam slachtoffer] zich bij [naam zorginstelling 1] heeft aangemeld voor haar complexe problematiek. Ze kwam voor hulp en geestelijke verzorging naar [naam zorginstelling 1] . In november 2011 heeft de verdachte samen met een vrouwelijke medewerkster de intake gedaan. [naam slachtoffer] wilde in die tijd uitsluitend contact met hem en met haar moeder. Tot aan zijn arrestatie ging de verdachte zeer intensief met [naam slachtoffer] om. [naam slachtoffer] heeft verklaard dat ze steeds afhankelijker van de verdachte werd. Ze zag en sprak de verdachte dagelijks en vertrouwde hem volledig. De verdachte had een soort macht over haar en ze had de indruk dat ze de verdachte kwijt zou raken als ze niet deed wat hij wilde.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zowel voor als na 1 januari 2014 de behandelrelatie bij de seksuele handelingen een rol heeft gespeeld en [naam slachtoffer] in die gehele periode in enige vorm afhankelijk was van de verdachte.
5.3.
Conclusie
De verdachte heeft ontucht gepleegd met [naam slachtoffer] met misbruik van gezag. Dit heeft zich gedurende langere tijd in de ten laste gelegde periode afgespeeld. Onderdelen van de tenlastelegging waarvoor in de ogen van de rechtbank onvoldoende bewijs bestaat, zijn in de hieronder weergegeven bewezenverklaring doorgehaald.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 01 december 2011 tot en met 28 juli 2015 in Nederland, meermalen telkens terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg
en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [naam slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij als therapeut en hulpverlener in zijn relatie met haar telkens ontuchtig
- haar op haar buik gekust en
- zijn geslachtsdeel tegen haar lichaam aangedrukt en
- zijn penis in haar vagina en mond gebracht/gehouden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
werkzaam in de gezondheidszorg en/of de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt en/of cliënt aan zijn hulp en/of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[naam slachtoffer] was een jonge, kwetsbare vrouw met psychische problemen. Op zoek naar hulp op christelijke grondslag is zij in contact gekomen met de verdachte. De verdachte die veel ervaring had met het begeleiden van mensen met psychische problemen, heeft [naam slachtoffer] onder zijn hoede genomen en is haar omstreeks eind 2011 gaan begeleiden. Van de verdachte mocht verlangd worden dat hij daarbij de noodzakelijke professionele grenzen zou bewaken. Dat heeft hij niet gedaan.
De verdachte heeft [naam slachtoffer] bewogen om met hem een seksuele relatie aan te gaan, ingegeven door de wens om zijn eigen seksuele behoeften te bevredigen. Die seksuele relatie heeft jaren geduurd, totdat de verdachte in een andere zedenzaak in voorarrest werd genomen. [naam slachtoffer] is door de seksuele relatie alleen nog maar meer beschadigd geraakt. Dat wordt de verdachte zwaar aangerekend.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
15 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder (niet onherroepelijk) is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Een deel van de voorgenomen straf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen. Gelet op de hoge leeftijd van de verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding voor verplicht reclasseringscontact.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaar, na te melden algemene voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en C.A. van Beuningen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
01 december 2011 tot en met 28 juli 2015 te Meerkerk, gemeente Zederik, en/of
Hoogblokland, gemeente Giessenlanden, en/of Ridderkerk en/of Uitgeest en/of
Barendrecht, in elk geval in Nederland,
(meermalen) (telkens) terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg
en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [naam slachtoffer] , die zich als
patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij als therapeut en/of hulpverlener in zijn relatie met haar
(telkens) ontuchtig
- haar (over) haar borst(en) betast en/of gewreven en/of gestreeld en/of
- haar op haar buik gekust en/of
- zijn geslachtsdeel tegen haar lichaam aangedrukt en/of
- zijn penis in haar vagina en/of anus en/of mond gebracht/gehouden;
(art 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)