ECLI:NL:RBROT:2018:1741

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
5 maart 2018
Zaaknummer
5828140 CV EXPL 17-10349
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van koopprijs en huurachterstand met dwangsommen voor het verstrekken van verpande vorderingen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en meerdere gedaagden, waaronder vennootschappen onder firma. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D.J. Denecke-Bol, vorderde betaling van een koopprijs en huurachterstand, alsook het verstrekken van een overzicht van verpande vorderingen door de gedaagde vennootschap. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. R.W.J.M. te Pas, voerden verweer en stelden tegenvorderingen in. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden in gebreke zijn gebleven met betalingen en dat zij niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun verweer. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met rente en kosten. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het niet tijdig verstrekken van de verpande vorderingen. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen in een koop- en huurovereenkomst en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zaaknummer: 5828140 CV EXPL 17-10349
Uitspraak: 2 maart 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser bij exploot van dagvaarding van 14 maart 2017,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. D.J. Denecke-Bol te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[VOF],
kantoorhoudende te [plaatsnaam],
2.
[vennoot 1],
vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [plaatsnaam],
3[vennoot 2],
vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [plaatsnaam], en
4. de vennootschap onder firma
[VOF2],
filiaal houdende te [plaatsnaam],
gedaagden,
eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam.
Partijen worden ‘[eiser]’ respectievelijk ‘[VOF]’, ‘[vennoten].’ en ‘[VOF2]’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
 de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie, met productie;
 de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie tevens akte, met producties;
 de conclusie van dupliek in reconventie, met producties;
 de akte van [VOF], [vennoten]. en [VOF2].
1.2
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter nader op heden bepaald.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld danwel uit de overgelegde stukken blijken en anderzijds zijn erkend danwel niet althans onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
Op 9 september 2013 hebben [eiser] als verkoper en [VOF] als koper een schriftelijke koopovereenkomst gesloten ter zake van de overdracht van activa van de eenmanszaak ‘[naam eenmanszaak]’, tegen een koopprijs van € 214.500,- exclusief btw.
2.2
Met betrekking tot de betaling van de koopprijs werd in de leveringsakte het volgende overeengekomen:
een bedrag van € 25.000,00, uiterlijk te betalen op 13 september 2013;
een (totaal)bedrag van € 69.932,47 middels schuldoverneming;
een bedrag van € 40.000,00 door middel van pinbetalingen tot 9 november 2013; in het geval dit bedrag dan niet via pinbetalingen zou zijn behaald, diende het tekort uiterlijk op 31 december 2013 te zijn betaald;
het op 31 december 2013 uitstaande saldo van (€ 214.500,00 minus € 25.000,00 minus € 69.932,47 minus € 40.000,00, derhalve) € 79.567,53, vermeerderd met bedoeld eventueel tekort, dit alles vermeerderd met 8% rente per jaar, diende in maandelijkse termijnen van elk € 5.000,00 te worden betaald op de laatste dag van elke maand, voor het eerst op 31 december 2013, waarbij over elk niet tijdig betaald bedrag vanaf de vervaldatum tot de dag van algehele betaling een boete zou zijn verschuldigd ter hoogte van de wettelijke handelsrente.
2.3
Bedoelde activa zijn conform de leveringsakte aan [VOF] overgedragen.
2.4
Ook op 9 september 2013 heeft [VOF2] zich door middel van een notariële akte jegens [eiser] hoofdelijk verbonden voor alle schulden van [VOF] uit hoofde van genoemde koopovereenkomst.
2.5
Daarbij heeft [VOF2] haar vorderingen op derden (debiteuren) tot zekerheid van nakoming door [VOF] aan [eiser] verpand. In de ter zake opgemaakte notariële akte is opgenomen dat (pandgever) [VOF2] maandelijks, op de laatste werkdag van de maand, aan (pandhouder) [eiser] een door [VOF2] ondertekende schriftelijke opgave moet verstrekken van de tot onderpand strekkende vorderingen.
2.6
Voorts heeft [eiser] met ingang van 9 september 2013 aan [VOF] (onder)verhuurd het bedrijfspand te [straat- en plaatsnaam] (‘het gehuurde’), tegen een huurprijs van € 1.977,94 inclusief btw per maand.
2.7
Per e-mail van 29 juni 2015 heeft [eiser] [vennoten]. het volgende geschreven:
“(…)
(…) jullie lossen niets meer af heb ik gezien, de aflossing is bestemd om de huurachterstand te kunnen betalen, ik heb ook geen zicht in de status van huurachterstand (…) ik stel voor dat je voortaan maar zelf de huur betaald aan [beheerder] en dat je ze contact om de huurovereenkomst over te nemen ik zit er maar tussen en ga je ook niet meer constant vragen voor een aflossing hetgeen toch voor de huur is bestemd. Ik ga over tot het opheffen van alle zakelijke rekeningen dus de huur aub ook niet meer naar mij storten. Ik verneem wel hoe alles verloopt. Ik wens je verder hele goede zaken toe en veel succes.
(…)”

3.Het geschil

3.1
[eiser] heeft -
in conventie- gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[VOF], [vennoten]. en [VOF2] hoofdelijk, des dat één betalend de ander zal zijn gekweten, te veroordelen aan hem te betalen € 24.254,67, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over € 19.728,29 vanaf 21 februari 2017 tot de datum van algehele betaling en € 1.017,55 aan buitengerechtelijke kosten,
[VOF] en [vennoten]. hoofdelijk, des dat één betalend de ander zal zijn gekweten, te veroordelen aan hem te betalen € 23.939,28, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW
primairover het bedrag van € 2.081,94 vanaf 1 juli 2015 en over de huurtermijnen (van elk € 1.977,94) vanaf de eerste dag van elke maand voorafgaand aan de periode waarop de huur betrekking heeft met ingang van 1 juli 2015 tot de datum van algehele betaling danwel
subsidiairover het totaalbedrag van € 23.939,28 vanaf 16 juli 2016 tot de datum van algehele betaling, en (
zowel primair als subsidiair) met € 1.013,39 aan buitengerechtelijke kosten,
te verklaren voor recht dat [VOF2] gehouden is maandelijks -op de laatste werkdag van elke maand- een overzicht aan [eiser] te verstrekken van de tot het onderpand strekkende handelsvorderingen van [VOF2], welk maandelijks overzicht [eiser] op de eerste werkdag van de direct daaropvolgende maand dient te hebben bereikt, op straffe van een boete van € 200,00 per dag of dagdeel dat [VOF2] niet aan deze verplichting voldoet, met een maximum van € 10.000,00 per maandelijks overzicht, waarbij het maandelijks overzicht de volledige namen (conform de gegevens van de Kamer van Koophandel) en de juiste hoogte van bedragen dient te vermelden, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 200,00 per dag of dagdeel dat het betreffende overzicht niet juist is, vanaf de eerste werkdag van de direct daaropvolgende maand tot de dag van ontvangst door [eiser], met een maximum van € 10.000,00 per maandelijks overzicht,
met hoofdelijke veroordeling van [VOF], [vennoten]. en [VOF2] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente, alsook in de nakosten.
3.2
[VOF], [vennoten]. en [VOF2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van het door [eiser] gevorderde, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure. Ook hebben zij een tegenvordering ingesteld.
In reconventiehebben [VOF], [vennoten]. en [VOF2] gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling aan hen van een bedrag van € 123.880,00, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW daarover vanaf 1 april 2016, althans vanaf 1 mei 2017, althans vanaf 17 mei 2017 tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.3
[eiser] heeft de tegenvordering gemotiveerd bestreden. Op hetgeen partijen over en weer ter onderbouwing van de eigen vordering danwel ter afwering van die van de ander naar voren hebben gebracht, wordt hierna, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter zal de diverse geschilpunten tussen partijen hierna, voor zoveel mogelijk, onderwerpsgewijs behandelen.
in conventie
koopprijs - onderdeel a
4.2
[eiser] heeft aangevoerd dat [VOF] van het onder 2.2 onder a genoemde bedrag van € 25.000,00 dat uiterlijk op 13 september 2013 had moeten zijn betaald, slechts een bedrag van € 18.400,00 heeft betaald, zodat € 6.600,00 onbetaald is gebleven. [eiser] maakt dan ook jegens [VOF], haar vennoten [vennoten]. en [VOF2] (die zich als hoofdelijk schuldenaar heeft verbonden) aanspraak op dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover, door hem over de periode 14 september 2013 tot 21 februari 2017 berekend op € 2.039,44, derhalve € 8.639,44 in totaal (naast de lopende rente).
4.3
[VOF], [vennoten]. en [VOF2] hebben deze vordering bestreden, waartoe zij hebben aangevoerd dat (ook) dit bedrag contant werd betaald, en wel door middel van een contante betaling groot € 8.885,66 op 15 februari 2014 danwel, naar zij bij conclusie van dupliek hebben gesteld niet te kunnen uitsluiten, € 8.207,11. In verband hiermee hebben zij ook gewezen op de door hen bij die conclusie overgelegde schriftelijke verklaringen. [eiser] heeft evenwel gemotiveerd bestreden dat een dergelijke contante betaling heeft plaatsgehad.
4.4
De kantonrechter stelt voorop dat opvalt dat hoewel [VOF], [vennoten]. en [VOF2] volhouden dat zij (ook) het onderhavige bedrag van € 6.600,00 contant hebben betaald, zij bepaald niet eenduidig naar voren hebben gebracht welk bedrag zij toen in totaal aan [eiser] zouden hebben betaald. Verder valt op dat de heer [W.] in de door [VOF], [vennoten]. en [VOF2] overgelegde verklaring het heeft over een bedrag van € 10.000,00 of meer terwijl het volgens henzelf om een kleine negenduizend danwel ruim achtduizend euro zou zijn gegaan. Opvallend is voorts dat noch [VOF], [vennoten]. en [VOF2] noch de heer [W.] iets hebben verklaard over de coupures en vooral ook het muntgeld waarmee zou zijn betaald, terwijl er, als het verweer [VOF], [vennoten]. en [VOF2] juist zou zijn, in ieder geval zesenzestig danwel elf cent aan muntgeld zou zijn overhandigd. Dit alles is te meer opvallend nu het gaat om een zakelijke transactie.
4.5
Mede gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [VOF], [vennoten]. en [VOF2] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren hebben gebracht en onderbouwd ter staving van de door hen betrokken stelling dat het bedrag van € 6.600,00 door hen contant aan [eiser] werd betaald. Zo hebben zij, hoewel dat hier toch van hen mocht worden verlangd, niet aannemelijk gemaakt dat zij op dat moment over een dergelijk bedrag aan contanten beschikten, hebben zij niet concreet gemaakt waar, wanneer en in bijzijn van welke personen het bedrag aan [eiser] zou zijn overhandigd, hebben zij niet duidelijk gemaakt waarom geen kwitantie werd verstrekt dan wel waarom zij daar om niet hebben verzocht, terwijl het hier -als gezegd- toch om een zakelijke transactie ging, en hebben zij geen administratieve bescheiden in het geding gebracht waaruit blijkt dat de gestelde betaling in de boekhouding werd verwerkt. Dat betekent dat dit verweer als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
koopprijs - onderdeel c
4.6
Voorts heeft [eiser] gesteld dat van het overeengekomen bedrag aan pinbetalingen (zie 2.2 onder c) geen € 40.000,- maar € 36.683,24 werd gerealiseerd zodat sprake was van een tekort van € 3.316,76, dat uiterlijk 31 december 2013 had moeten zijn betaald, hetgeen volgens hem echter evenmin is gebeurd.
4.7
Ook met betrekking tot dit bedrag hebben [VOF], [vennoten]. en [VOF2] gesteld dat het met een contante betaling werd voldaan, hetgeen [eiser] gemotiveerd heeft bestreden.
4.8
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.5 werd overwogen, wordt geoordeeld dat ook op dit onderdeel [VOF], [vennoten]. en [VOF2] onder de gegeven omstandigheden onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren hebben gebracht en onderbouwd ter adstructie van de door hen ingenomen stelling dat (ook) voormeld tekort contant aan [eiser] werd betaald. Ook dit deel van het verweer wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
koopprijs - rente
4.9
[eiser] heeft voorts aanspraak gemaakt op de overeengekomen rente over de door
[VOF], [vennoten]. en [VOF2] onbetaald gelaten bedragen. Dit geldt voor zowel de hiervoor besproken onderdelen a en c als het hierna te bespreken onderdeel d van de koopprijs.
4.1
[VOF], [vennoten]. en [VOF2] hebben hiervan gesteld dat tussen partijen werd afgesproken dat er geen rente behoefde te worden betaald.
4.11
Nu [eiser] hierop uitdrukkelijk heeft gepersisteerd in zijn vordering voor wat betreft de overeengekomen rente, die bovendien uitdrukkelijk werd vastgelegd in een notariële akte, zou het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [VOF], [vennoten]. en [VOF2] hebben gelegen hun standpunt dat (toch) werd overeengekomen dat geen rente behoefde te worden betaald, nader concreet te maken en zoveel mogelijk te onderbouwen, door tenminste te duiden tussen wie, wanneer en hoe deze afspraak zou zijn gemaakt.
4.12
Dat hebben [VOF], [vennoten]. en [VOF2] echter niet gedaan, zodat ook aan dit deel van het door hen gevoerde verweer wordt voorbijgegaan.
koopprijs - onderdeel d
4.13
Met betrekking tot onderdeel d van de koopprijs (zie 2.2) heeft [eiser] gesteld dat het genoemde bedrag van € 79.567,53 vermeerderd met het onder 4.6 bedoelde tekort van € 3.316,76, derhalve in totaal € 82.884,29, vermeerderd met de overeengekomen rente van 8% per jaar, diende te worden betaald in gelijke maandelijkse termijnen van € 5.000,00 elk, telkens op de laatste dag van iedere maand, met ingang van 31 december 2013. De netto contante waarde hiervan (dat wil zeggen aflossing plus rente) bedraagt € 88.128,29, welk bedrag [VOF] echter niet volledig heeft voldaan. Zij heeft hiervan namelijk € 75.000,00 betaald in termijnen, terwijl diverse termijnen slechts ten dele en te laat zijn betaald, zodat [VOF] ook wettelijke rente verschuldigd is. Aldus resteert op dit onderdeel een bedrag van € 13.128,29 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover, zijnde een bedrag van € 2.586,94 tot aan 21 februari 2017, derhalve € 15.615,23, te vermeerderen met de lopende rente, aldus [eiser].
4.14
[VOF], [vennoten]. en [VOF2] hebben hiervan gesteld dat zij van het bedrag van € 88.128,29 -inderdaad- € 75.000,00 in termijnen hebben betaald en dat zij daarnaast nog, op 3 februari 2014, twee cash betalingen van € 5.000,00 elk hebben gedaan, in verband waarmee zij wijzen op de door hen bij antwoord overgelegde productie 3. Volgens hun berekening zijn zij op dit onderdeel derhalve nog een bedrag van € 3.128,29 verschuldigd.
4.15
[eiser] heeft in reactie op dit verweer (ook op dit onderdeel) de gestelde contante betalingen van twee maal € 5.000,00 uitdrukkelijk bestreden. Geoordeeld wordt dat het bij die stand van zaken (ook hier) op de weg van [VOF], [vennoten]. en [VOF2] zou hebben gelegen om nadere feiten en omstandigheden aan te dragen, en die voor zoveel mogelijk te onderbouwen, ter adstructie van de door hen gestelde contante betalingen, meer bepaald door (ook hier) aannemelijk te maken dat zij op bedoelde datum over een dergelijk bedrag aan contanten beschikten, door concreet te maken door wie, waar, wanneer en in bijzijn van wie deze bedragen aan [eiser] zouden zijn overhandigd, door duidelijk te maken waarom (opnieuw) geen kwitantie werd verstrekt dan wel waarom zij daarom niet hebben verzocht, ondanks dat het hier om een zakelijke betalingsverplichting ging, en door administratieve bescheiden in het geding te brengen waaruit blijkt dat de gestelde contante betalingen in de boekhouding werden verwerkt. Dat alles hebben [VOF], [vennoten]. en [VOF2] echter niet gedaan. De door hen genoemde productie 4 is in dat verband bepaald ontoereikend nu dit
e-mailcorrespondentie uit 2013 betreft en (dus) niets zegt over contante betalingen die (pas) in 2014 zouden hebben plaatsgehad. De door [VOF], [vennoten]. en [VOF2] overgelegde schriftelijke verklaringen van de heer [W.] en de heer [S.], waarin staat vermeld dat zij ‘in of rond de maand februari 2014 danwel ‘in de maand januari of februari 2014’ ‘getuige zijn geweest van een geldtransactie’ van ‘naar schatting € 10.000,- of meer’ danwel ‘naar schatting tussen de € 8.000,- en de € 10.000,-‘ ten behoeve van de aankoop van winkels, acht de kantonrechter, zonder nadere onderbouwing in vorenbedoelde zin, evenmin toereikend om een bewijsopdracht te verstrekken, te minder nu beide heren niets concreets verklaren omtrent de omstandigheden waaronder deze betalingen zouden hebben plaatsgehad, zoals ten aanzien van de plaats van betaling, de coupures waarmee betaald zou zijn, de reden waarom zij daarbij aanwezig waren en aan wie zou zijn betaald. Dat betekent dat het verweer van [VOF], [vennoten]. en [VOF2] als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen zodat niet aan eventuele bewijslevering wordt toegekomen.
4.16
Op deze plaats wordt overigens vastgesteld dat [eiser] bij zijn laatste conclusie erkend heeft het door [VOF], [vennoten]. en [VOF2] erkende bedrag van € 3.128,29 op 5 oktober 2017 te hebben ontvangen. Daarmee zal hierna rekening worden gehouden bij de vaststelling van hetgeen [VOF], [vennoten]. en [VOF2] [eiser] nog zijn verschuldigd.
koopprijs - resumerend
4.17
Nu [VOF], [vennoten]. en [VOF2] overigens niets hebben aangevoerd dat aan toewijzing van het door [eiser] ter zake van de kooprijs gevorderde in de weg kan staan, worden zij hierna, hoofdelijk, veroordeeld tot betaling van een bedrag van (€ 24.254,67 minus € 3.128,29, derhalve) € 21.126,38 aan hoofdsom en tot aan 21 februari 2017 vervallen rente, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW over het bedrag dat aan hoofdsom heeft uitgestaan vanaf 21 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
4.18
Voorts heeft [eiser] op dit onderdeel nog aanspraak gemaakt op een bedrag van € 1.017,55 aan buitengerechtelijke kosten. [VOF], [vennoten]. en [VOF2] hebben zich hiertegen verzet, waartoe zij hebben aangevoerd dat zij hun verplichtingen op een bedrag van € 3.128,29 na zijn nagekomen, dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet zijn gespecificeerd en dat de verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden de (zogeheten) dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan.
4.19
De kantonrechter stelt vast dat uit de door [eiser] overgelegde stukken en zijn toelichting daarop blijkt dat daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het door hem gevorderde bedrag van € 1.017,55 is ook berekend overeenkomstig de ter zake geldende tarieven en wordt dan ook toegewezen.
huurovereenkomst
4.2
Ter toelichting op zijn vordering sub b heeft [eiser] -samengevat- aangevoerd dat [VOF] ondanks aanmaning in gebreke is gebleven met betaling van hetgeen zij ingevolge de onder 2.6 genoemde huurovereenkomst aan [eiser] verschuldigd is geworden, voor welke schuld [vennoten]. als vennoten van [VOF] op de voet van artikel 18 van het Wetboek van Koophandel hoofdelijk aansprakelijk zijn. Het gaat om een bedrag van € 2.081,94 aan huurachterstand berekend tot en met de maand juni 2015 en elf maanden huur á € 1.977,94 over de maanden juli 2015 tot en met mei 2016, derhalve € 23.839,28 in totaal, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW en met een bedrag van € 1.013,39 ter zake van buitengerechtelijke kosten.
4.21
[VOF] en [vennoten]. hebben verweer gevoerd, dat zich als volgt laat samenvatten. Onderdeel van de gesloten (onder)huurovereenkomst was dat [eiser] zou zorgdragen voor indeplaatsstelling zodat [VOF] hoofdhuurder zou worden. De indeplaatsstelling heeft echter geen doorgang gevonden omdat, naar achteraf is gebleken, [eiser] de huur die hij van [VOF] en [vennoten]. ontving niet heeft doorbetaald waardoor een huurachterstand is ontstaan, terwijl ook is gebleken dat er al een huurachterstand bestond toen [eiser] en [VOF] de (onder)huurovereenkomst sloten. Nadat [VOF] en [vennoten]. op de hoogte geraakten van de slechte financiële positie van [eiser], zijn zij per juni 2015 gestopt met het betalen van de huur omdat zij vreesden deze twee keer te moeten betalen, één keer aan [eiser] en één keer aan de eigenaar van het pand. Bovenal kan [eiser] geen aanspraak maken op huur vanaf 1 juli 2015 omdat hij dit in een e-mail van 29 juni 2015 (zie 2.7) te kennen heeft gegeven en daarop kan [eiser], die ook nooit aanmaningen heeft verzonden, niet meer terugkomen, ook niet in deze procedure.
4.22
In reactie op dit verweer heeft [eiser] uitdrukkelijk betwist dat overeengekomen is dat hij voor een indeplaatsstelling zou zorggedragen en erop gewezen dat, indien dat wel het geval zou zijn geweest, dit voor [eiser] slechts een inspanningsverplichting met zich zou brengen en het eventuele niet-nakomen van die verplichting niet betekent dat [VOF] met recht de huur kan inhouden. Wel degelijk is er gesommeerd, in verband waarmee [eiser] heeft gewezen op de door hem bij repliek overgelegde producties. Juist is weliswaar dat de huur door [eiser] niet tijdig aan de hoofdverhuurder werd betaald, maar de reden daarvan is volgens hem dat [VOF] de (onder)huur niet tijdig aan hem betaalde. Verder is de door [VOF], die wel het huurgenot heeft gehad, gestelde vrees om tweemaal huur te moeten betalen volgens [eiser] ongegrond en behelst de onder 2.7 genoemde e-mail niet meer dan een verzoek om de huur voortaan namens hem direct aan de hoofdverhuurder te voldoen.
4.23
Geoordeeld wordt dat het, gezien deze betwisting, bij deze stand van zaken op de weg van [VOF] en [vennoten]. had gelegen om hun stelling dat tussen partijen overeengekomen werd dat [eiser] voor een indeplaatsstelling zou zorgdragen, nader concreet te maken en voor zoveel als mogelijk te onderbouwen, bijvoorbeeld door tenminste te duiden wanneer en op welke wijze dat dan zou zijn geschied. Een dergelijke onderbouwing hebben [VOF] en [vennoten]. echter niet verstrekt. Dat betekent dat die gestelde afspraak in deze procedure niet is komen vast te staan.
4.24
Daarbij komt dat, uitgaande van het bestaan van de door [VOF] en [vennoten]. gestelde afspraak, dit slechts een inspanningsverplichting van [eiser] zou betekenen. Hij is alsdan ter zake immers afhankelijk van de medewerking van de hoofdverhuurder danwel van het oordeel van de kantonrechter in een procedure bedoeld in artikel 7:307 BW. Niet gesteld is bovendien dat [VOF] [eiser] ter zake op enig moment deugdelijk in gebreke heeft gesteld zodat [eiser] ook niet in verzuim is komen te verkeren ter zake van zijn (gestelde) verplichting zich behoorlijk in te spannen om een indeplaatsstelling te realiseren.
4.25
In het voorgaande ligt besloten dat, ook als de door [VOF] gestelde afspraak wel zou zijn gemaakt, het enkele feit dat geen indeplaatsstelling is gerealiseerd, nog niet, en zeker niet zonder meer, een deugdelijke grond vormt de huur geheel onbetaald te laten, zoals [VOF], zo heeft zij niet bestreden, vanaf de maand juli 2015 heeft gedaan, terwijl zij, zo heeft zij evenmin bestreden, in die periode wel het genot van het gehuurde heeft gehad.
4.26
Voorts valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien op grond waarvan [VOF] gerechtvaardigd in de veronderstelling kon zijn het risico te lopen de huur twee maal te moeten betalen, gegeven dat zij enkel met [eiser] een contractuele huurrelatie gesloten had en van een (voltooide) indeplaatsstelling geen sprake was. Ook de inhoud van de e-mail van 29 juni 2015 (zie 2.7) kan [VOF] in dit verband niet baten. Daarin staat immers niet meer te lezen dan een verzoek van [eiser] aan [VOF] althans [vennoten]. de (onder)huur voortaan direct aan ‘[beheerder]’ (
de kantonrechter begrijpt: zijnde de (beheerder van de) hoofdverhuurder/eigenaar) te doen, hetgeen op grond van artikel 6:30 lid 1 BW ook kan en mag, en daaruit hebben [VOF] en [vennoten]. in redelijkheid niet kunnen begrijpen dat [eiser] met die e-mail beoogde afstand te doen van zijn recht op betaling van de door [VOF] maandelijks verschuldigde (onder)huurpenningen, te minder gezien de als productie 9 bij repliek door [eiser] overgelegde (e-mail)aanmaningen, waarvan de ontvangst door [VOF] en [vennoten]. niet is bestreden. Hun andersluidende verweer wordt dan ook verworpen.
4.27
Anders dan met het hiervoor behandelde verweer hebben [VOF] en [vennoten]. de op dit onderdeel door [eiser] gevorderde huurachterstand van € 23.839,28 berekend tot en met de maand mei 2016 niet bestreden. Die wordt dan ook jegens hen toegewezen.
4.28
Datzelfde geldt voor de ter zake (primair) gevorderde rente, welke nevenvordering op de wet is gegrond en door [VOF] en [vennoten]. ook niet (afzonderlijk) is betwist.
4.29
Ook de door [eiser] op dit onderdeel gevorderde buitengerechtelijke kosten worden toegewezen nu, gezien het voorgaande, vaststaat dat er zijdens [eiser] daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht terwijl het door hem gevorderde bedrag van € 1.013,39 ook is berekend overeenkomstig de ter zake geldende tarieven.
overzicht verpande vorderingen
4.3
Ter adstructie van zijn vordering sub c heeft [eiser] aangevoerd dat [VOF2] op grond van de pandakte (zie 2.5) maandelijks, op de laatste werkdag van de maand, een overzicht aan hem dient te verstrekken van de tot het onderpand strekkende vorderingen, zijnde, kort gezegd, alle handelsvorderingen die vanaf 9 september 2013 aan [VOF2] te [plaatsnaam] toe behoren dan wel zullen toebehoren. Deze verplichting is zij echter niet nagekomen en pas na herhaalde verzoeken heeft haar gemachtigde een eerste -maar foutief- overzicht verstrekt.
4.31
[VOF2] heeft gesteld dat zij bij verkoop slechts contante betalingen heeft ontvangen teneinde het debiteurenrisico te beperken zodat zij niet in staat was vorderingen te verpanden. Overigens heeft [eiser] nimmer eerder om een pandlijst gevraagd. Er is dan ook geen redelijk argument de gevorderde dwangsommen toe te wijzen, aldus [VOF2].
4.32
De kantonrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat dat [VOF2], conform de pandakte (zie 2.5), gehouden is [eiser] maandelijks, op de laatste werkdag van elke maand, een overzicht te verstrekken van de tot het onderpand strekkende handelsvorderingen van [VOF2]. Voorts heeft PSB niet betwist dat zij deze contractuele verplichting, op een enkele keer na, niet is nagekomen. Uit haar stellingen begrijpt de kantonrechter dat in haar optiek de door haar te verstrekken pandlijst beperkt van waarde is omdat deze vorderingen vermeldt die niet te incasseren zijn terwijl zij, om haar debiteurenrisico te beperken, thans staat op contante betaling dan wel betaling binnen twee weken, maar, wat daar verder ook van zij, dit doet niet af aan haar contractuele verplichting [VOF2] maandelijks een actueel overzicht te verstrekken van de tot het onderpand strekkende vorderingen.
4.33
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook toegewezen alsook de ter zake gevorderde dwangsommen, één en ander als hierna in het dictum gemeld.
proceskosten
4.34
[VOF], [vennoten]. en [VOF2] worden, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure veroordeeld. Ook de daarover gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) wordt, als op de wet gegrond, toegewezen.
4.35
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
in reconventie
4.36
Ter adstructie van hun vordering in reconventie, strekkende tot veroordeling van [eiser] tot betaling aan hen van een bedrag van € 123.880,00 vermeerderd met rente, hebben [VOF], [vennoten]. en [VOF2] -kort gezegd- aangevoerd dat doordat [eiser] de overeengekomen indeplaatsstelling niet heeft gerealiseerd, zij hun bedrijfsactiviteiten zonder recht of titel in het pand uitoefenden waardoor zij genoodzaakt waren te verhuizen, met schade tot gevolg. [eiser] heeft dit alles gemotiveerd betwist.
4.37
De kantonrechter kan [VOF], [vennoten]. en [VOF2] in hun voormeld standpunt dat
de vordering zou moeten dragen, niet volgen. Vaststaat immers dat tussen [eiser] en [VOF] een (onder)huurovereenkomst is gesloten (zie 2.6), waarvan gesteld noch gebleken is dat (en zo ja, op welke wijze) deze op enig moment tot een rechtsgeldig einde is gekomen, en ook dat de gewenste indeplaatsstelling niet is gerealiseerd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is dan ook onbegrijpelijk het door [VOF], [vennoten]. en [VOF2] betrokken standpunt dat zij (althans [VOF]) zonder recht of titel in het pand zouden hebben verbleven. De onderhuurovereenkomst vormt immers die titel.
4.38
Daarbij komt dat de door hen gestelde afspraak dat [eiser] voor indeplaatsstelling zou zorgdragen, in deze procedure niet is komen vast te staan en evenmin dat [eiser], als die afspraak wel zou zijn gemaakt, in (voor aansprakelijkheid vereist) verzuim is komen te verkeren. Verwezen wordt naar hetgeen onder 4.21 e.v. werd overwogen en geoordeeld.
4.39
Hierop strandt de vordering van [VOF], [vennoten]. en [VOF2] dan ook reeds. Dat betekent dat niet meer hoeft te worden geoordeeld omtrent het -door [eiser] betwiste- causaal verband tussen het hem gemaakte verwijt en de gestelde schade en evenmin omtrent de -door [eiser] evenzeer bestreden- omvang daarvan. Hetgeen partijen ter zake en ook overigens hebben aangevoerd, wordt dan ook onbesproken gelaten, nu dit tot geen andere uitkomst kan leiden.
4.4
Bij deze uitkomst past dat [VOF], [vennoten]. en [VOF2] in de proceskosten worden veroordeeld. In die zin wordt dan ook beslist. Daarbij merkt de kantonrechter op dat bij de vaststelling van het aan [eiser] toe te kennen bedrag aan salaris voor zijn gemachtigde rekening is gehouden met de omstandigheid dat de tegenvordering is voortgevloeid uit het verweer in conventie.
4.41
Ook de door [eiser] apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
4.42
De door [eiser] over de proceskosten en nakosten gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) is, als op de wet gegrond, eveneens toewijsbaar.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
 veroordeelt [VOF], [vennoten]. en [VOF2] hoofdelijk, des dat één betalend de ander zal zijn gekweten, aan [eiser] te betalen € 21.126,38 aan hoofdsom en vervallen rente, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW over het bedrag dat aan hoofdsom heeft uitgestaan vanaf 21 februari 2017 tot de dag van algehele betaling en met € 1.017,55 aan buitengerechtelijke kosten;
 veroordeelt [VOF] en [vennoten]. hoofdelijk, des dat één betalend de ander zal zijn gekweten, aan [eiser] te betalen € 23.839,28 aan huurachterstand, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW over € 2.081,94 vanaf 1 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en over de huurtermijnen voor de maanden juli 2015 tot en met mei 2016 (van elk € 1.977,94) vanaf de eerste dag van elke maand voorafgaand aan de periode waarop de huur betrekking heeft met ingang van 1 juli 2015 tot de datum van algehele betaling, en met € 1.013,39 aan buitengerechtelijke kosten;
 verklaart voor recht dat [VOF2] gehouden is maandelijks -op de laatste werkdag van elke maand- een overzicht aan [eiser] te verstrekken van de tot het onderpand strekkende handelsvorderingen van [VOF2], welk maandelijks overzicht [eiser] op de eerste werkdag van de direct daaropvolgende maand dient te hebben bereikt en welk overzicht de volledige namen (conform de gegevens van de Kamer van Koophandel) en de juiste hoogte van bedragen dient te vermelden, één en ander op straffe van een dwangsom van € 200,00 per dag of gedeelte daarvan dat [VOF2] niet, niet tijdig, niet volledig of niet correct aan deze verplichting voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 per maandelijks overzicht;
 veroordeelt [VOF], [vennoten]. en [VOF2], eveneens hoofdelijk, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 470,00 aan griffierecht, € 97,31 aan explootkosten en € 1.200,00 aan salaris voor zijn gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis, en indien [VOF], [vennoten]. en PSB niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis hebben voldaan, begroot op € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, één en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
 wijst het door [VOF], [vennoten]. en [VOF2] gevorderde af;
 veroordeelt [VOF], [vennoten]. en [VOF2] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 700,00 aan gemachtigdensalaris, en indien [VOF], [vennoten]. en [VOF2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis hebben voldaan, begroot op € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, één en ander voor zover van toepassing inclusief btw, al genoemde kosten vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
 verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654