Uitspraak
[vennoot 1],
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
in conventie- gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairover het bedrag van € 2.081,94 vanaf 1 juli 2015 en over de huurtermijnen (van elk € 1.977,94) vanaf de eerste dag van elke maand voorafgaand aan de periode waarop de huur betrekking heeft met ingang van 1 juli 2015 tot de datum van algehele betaling danwel
subsidiairover het totaalbedrag van € 23.939,28 vanaf 16 juli 2016 tot de datum van algehele betaling, en (
zowel primair als subsidiair) met € 1.013,39 aan buitengerechtelijke kosten,
In reconventiehebben [VOF], [vennoten]. en [VOF2] gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling aan hen van een bedrag van € 123.880,00, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW daarover vanaf 1 april 2016, althans vanaf 1 mei 2017, althans vanaf 17 mei 2017 tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
4.De beoordeling
de kantonrechter begrijpt: zijnde de (beheerder van de) hoofdverhuurder/eigenaar) te doen, hetgeen op grond van artikel 6:30 lid 1 BW ook kan en mag, en daaruit hebben [VOF] en [vennoten]. in redelijkheid niet kunnen begrijpen dat [eiser] met die e-mail beoogde afstand te doen van zijn recht op betaling van de door [VOF] maandelijks verschuldigde (onder)huurpenningen, te minder gezien de als productie 9 bij repliek door [eiser] overgelegde (e-mail)aanmaningen, waarvan de ontvangst door [VOF] en [vennoten]. niet is bestreden. Hun andersluidende verweer wordt dan ook verworpen.