Op 19 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de P.I. Ter Apel. De verdachte werd beschuldigd van het in vereniging bewerken en/of verwerken van 59,4 kilogram hennep. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een grotere rol had gespeeld dan de medeverdachte, wat leidde tot een hogere straf. De rechtbank oordeelde dat het vochtgehalte van de hennep niet relevant was voor de bewezenverklaring, aangezien de hoeveelheid hennep in de woning was aangetroffen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en kreeg een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte had bijgedragen aan de drugshandel en dat zijn rol bij het opzetten van de hennepdrogerij aanzienlijk was geweest. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest.