ECLI:NL:RBROT:2018:1606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
ROT 17/2803, ROT 17/2804, ROT 17/2805, ROT 17/2912, ROT 17/3285, ROT 17/3696 en ROT 17/5745
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van WGA-uitkeringen aan eigenrisicodrager en verhaalsbesluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, vertegenwoordigd door mr. I.H.M. Buijsse, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. F.J. Nojotaroeno. De eiseres is eigenrisicodrager voor WGA-uitkeringen en heeft geen bezwaar gemaakt tegen het toerekeningsbesluit van 16 juni 2016, waarin werd vastgesteld dat zij verantwoordelijk is voor de betaling van WGA-uitkeringen aan haar ex-werknemers. De rechtbank oordeelt dat het toerekeningsbesluit in rechte vaststaat, ondanks het verzoek van eiseres om herziening. De rechtbank wijst erop dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd die het verhaal van de WGA-uitkeringen op haar zouden kunnen betwisten. De rechtbank concludeert dat de verweerder terecht de WGA-uitkeringen op eiseres heeft verhaald en verklaart de beroepen ongegrond. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de eigenrisicodrager en de dwingend rechtelijke bepalingen van de Wet WIA, waarbij bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken die een afwijking van deze regels rechtvaardigen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummers: ROT 17/2803, 17/2804, 17/2805, 17/2912, 17/3285, 17/3696, 17/5745

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 maart 2018 in de zaken tussen

[eiseres] , te [plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. I.H.M. Buijsse,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. F.J. Nojotaroeno.

Procesverloop

primaire besluiten
Bij besluit van 23 juni 2016 (primair besluit I) heeft verweerder door hem aan in totaal 21 ex-werknemers betaalde Werkhervattingsuitkeringen gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkeringen) over de periode van juni 2016 op eiseres verhaald.
Bij besluiten van 21 juli 2016, 25 augustus 2016, 30 september 2016, 27 oktober 2016, 24 november 2016 en 22 december 2016 (primaire besluiten II tot en met VII) heeft verweerder door hem aan diverse ex-werknemers betaalde WGA-uitkeringen over de maandelijkse perioden van juli 2016 tot en met december 2016 op eiseres verhaald.
bestreden besluiten
Bij besluit van 27 maart 2017 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I gegrond verklaard wat betreft de op eiseres verhaalde WGA-uitkeringen van [naam] , [naam] en [naam] . Verweerder heeft primair besluit I wat betreft die uitkeringen ingetrokken en primair besluit I voor het overige gehandhaafd.
Bij besluiten van 27 maart 2017 (2x), 30 maart 2017 (2x), 21 april 2017 en 21 augustus 2017 (bestreden besluiten II tot en met VII) heeft verweerder de bezwaren tegen primaire besluiten II tot en met VII ongegrond verklaard.
beroepen
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Bij brief van 4 januari 2018 heeft zij de gronden van beroep aangevuld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en C. van der Plas, administratief medewerkster bij eiseres. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken met nummers ROT 17/4703, 17/4763, 17/4771, 17/4820, 17/4870, 17/5763, 17/6360, 17/6455, 17/6957. Deze zaken zijn bij afzonderlijke uitspraak van gelijke datum afgehandeld.

Overwegingen

1.1
Eiseres is eigenrisicodrager. Bij brief van 16 juni 2016 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij in het verleden onjuiste beslissingen op bezwaar heeft afgegeven ten aanzien van op eiseres verhaalde WGA-uitkeringen van haar ex-werknemers. In die besluiten had verweerder geoordeeld dat bij de verzelfstandiging van eiseres geen sprake was geweest van overgang van onderneming waardoor een groot aantal WGA-uitkeringen niet aan eiseres kon worden toegerekend en niet op eiseres kon worden verhaald. Verweerder heeft toegelicht dat met ingang van 1 juni 2016 wederom WGA-uitkeringen van de ex-werknemers van eiseres op haar zullen worden verhaald.
1.2
Bij besluit van 16 juni 2016 (het toerekeningsbesluit) heeft verweerder de WGA-uitkeringen van [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] aan eiseres toegerekend.
1.3
Verweerder heeft aan 21 van de 32 hiervoor in 1.2 genoemde personen WGA-uitkeringen voor de periode juni 2016 uitbetaald. Bij primair besluit I heeft verweerder deze uitkeringen op eiseres verhaald.
1.4
Bij besluit van 5 juli 2016 heeft verweerder bepaald dat de WGA-uitkeringen van [naam] , [naam] , en [naam] ten onrechte ook voorafgaand aan de periode juni 2016 aan eiseres zijn toegerekend. Daarnaast is beslist dat de WGA-uitkeringen van [naam] , [naam] en [naam] in het geheel niet aan eiseres kunnen worden toegerekend.
1.5
In de periode van juli 2016 tot en met december 2016 heeft verweerder aan diverse van de van de hiervoor in 1.2 genoemde personen WGA-uitkeringen betaald. In primaire besluiten II tot en met VII heeft verweerder deze uitkeringen op eiseres verhaald.
1.6
Voor zover verweerder bij de bestreden besluiten de primaire besluiten heeft gehandhaafd, heeft verweerder hieraan steeds ten grondslag gelegd dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het toerekeningsbesluit. De toerekening en daarmee de financiële gevolgen van dat besluit staan derhalve in rechte vast. Eiseres heeft voorts geen gronden aangevoerd die zien op verhaal van de aan haar toegerekende WGA-uitkeringen, aldus verweerder.
2. Eiseres heeft, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder ten onrechte de WGA-uitkeringen van de betrokken personen aan haar heeft toegerekend, omdat deze personen geen ex-werknemers zijn en haar ook overigens niet bekend zijn. Volgens eiseres wordt in de bestreden besluiten verwezen naar het toerekeningsbesluit, zonder dat uitleg wordt gegeven waarom de WGA-uitkeringen van de betreffende personen aan eiseres worden toegerekend. Eiseres wijst erop dat zij op 13 oktober 2016 om herziening van het toerekeningsbesluit heeft verzocht. Eiseres meent dat de WGA-uitkeringen daarom niet op haar kunnen worden verhaald. Verder merkt zij op dat zij tijdens de bezwaarprocedures niet de aan de primaire besluiten ten grondslag liggende stukken heeft ontvangen en niet over de benodigde gegevens beschikt om re-integratieactiviteiten te controleren of om de op haar verhaalde bedragen te kunnen controleren. Eiseres heeft tot slot ter zitting nog aangevoerd dat uit het toerekeningsbesluit voortvloeit dat enkel WGA-uitkeringen over juni of juli 2016 aan haar worden toegerekend en op haar kunnen worden verhaald.
3. Bij de beoordeling van het beroep zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
3.1.
Op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) draagt de eigenrisicodrager met inachtneming van artikel 83 het risico van betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond dan wel arbeidsongeschikt is geworden nadat de dienstbetrekking met hem is beëindigd en artikel 46 van de Ziektewet van toepassing is, alsmede het risico van betaling van de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in dat lid, indien die wachttijd is ingegaan op of na de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager werd.
3.2.
Op grond van artikel 83, eerste lid, van de Wet WIA draagt de eigenrisicodrager gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan het eigenrisico, bedoeld in artikel 82.
3.3.
Op grond van artikel 84, derde lid, van de Wet WIA betaalt het UWV, indien de eigenrisicodrager de uitkering en de overlijdensuitkering niet betaalt, deze uitkering en deze overlijdensuitkering en verhaalt het UWV de uitkering en de overlijdensuitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering en deze overlijdensuitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering en deze overlijdensuitkering in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering en deze overlijdensuitkering, op de eigenrisicodrager. Op de eigenrisicodrager wordt evenwel niet verhaald hetgeen deze, als hij de uitkering en de overlijdensuitkering wel had betaald, op grond van het tweede lid op het UWV had kunnen verhalen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het toerekeningsbesluit. Met het toerekeningsbesluit is daarom in rechte komen vast te staan dat eiseres eigenrisicodrager is voor de WGA-uitkeringen van de onder rechtsoverweging 1.2. genoemde personen. Dat eiseres om herziening van het toerekeningsbesluit heeft verzocht, maakt niet dat dat besluit in de onderhavige procedure materiële rechtskracht ontbeert. De rechtbank gaat gelet hierop voorbij aan de beroepsgronden van eiseres voor zover die betrekking hebben op het ten onrechte aan haar toerekenen van de genoemde WGA-uitkeringen. Die gronden zijn door eiseres overigens ook in het herzieningsverzoek naar voren gebracht en zullen door verweerder, zo is door de gemachtigde van verweerder ter zitting meegedeeld, inhoudelijk worden beoordeeld bij het op het verzoek te nemen besluit.
4.2.
De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar standpunt dat de WGA-uitkeringen in het toerekeningsbesluit enkel voor de maand juni of juli 2016 aan haar zijn toegerekend. Uit het toerekeningsbesluit volgt voor elke WGA-uitkering dat het begin van de risicoperiode is gelegen tussen januari 2008 en juli 2014 en dat het einde van de risicoperiode wordt bepaald aan de hand van de wettelijke bepalingen. In dat verband volgt uit artikel 1 van Regeling vaststelling periode eigenrisicodragen WGA-uitkeringen dat de risicoperiode ten aanzien van uitkeringen waarvan het recht is ontstaan op of na 1 januari 2007 is vastgesteld op tien jaar. Dat in het toerekeningsbesluit bij elke WGA-uitkering staat vermeld dat eiseres betaalt over de periode juni of juli 2016, maakt de periode waarvoor eiseres het risico draagt naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Uit de tekst van het toerekeningsbesluit is voldoende duidelijk op te maken dat de toerekening betrekking heeft op de volledige risicoperiode.
4.3.
Nu vaststaat dat eiseres eigenrisicodrager is voor de genoemde WGA-uitkeringen, volgt daaruit dat eiseres die uitkeringen moest betalen en dat, indien zij dat niet doet, wat hier het geval is, verweerder op grond van artikel 84, derde lid, van de Wet WIA verplicht is de uitkeringen te betalen en te verhalen op eiseres. Daarbij gaat het om bepalingen van dwingend recht, waarvan in beginsel niet kan worden afgeweken.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:101) zijn er evenwel bijzondere omstandigheden denkbaar waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is te achten met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. Omstandigheden in dit verband zijn echter gesteld, noch gebleken.
4.5.
Uit het voorgaande volgt daarom dat verweerder terecht de in de bestreden besluiten I tot en met VII genoemde WGA-uitkeringen op eiseres heeft verhaald.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat het voorgaande onverlet laat dat verweerder een voor eiseres onwenselijke situatie in stand houdt, door enerzijds verhaalsbesluiten te blijven nemen, en anderzijds voor eiseres geen duidelijkheid te scheppen door te beslissen op het door haar reeds op 13 oktober 2016 ingediende verzoek om herziening van het toerekeningsbesluit. Daargelaten dat deze omstandigheden in deze procedure geen verdere betekenis kunnen hebben, zoals reeds in rechtsoverweging 4.1. is verwoord, ziet de rechtbank evenwel aanleiding verweerder nog te wijzen op de in acht te nemen redelijke termijn bij het nemen van een besluit en eiseres op de aan haar toekomende bepalingen van hoofdstuk 6 van de Algemene wet bestuursrecht om bij verweerder een besluit af te dwingen.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, voorzitter, en mr. A.M.J. Adriaansen en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Rijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.