ECLI:NL:RBROT:2018:1584

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
6315908 \ CV EXPL 17-32322
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten in verband met parkeerovereenkomst

In deze zaak heeft Q-Park Operations Netherlands I B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde in verband met een parkeerovereenkomst. De gedaagde wordt beschuldigd van het 'treintje rijden', waarbij zij de parkeeraccommodatie heeft verlaten zonder het verschuldigde parkeergeld te betalen. Q-Park vordert een schadevergoeding van € 500,00, bestaande uit het tarief voor een verloren kaart, aanvullende schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde heeft de vordering betwist en stelt dat zij op de betreffende data geen gebruik heeft gemaakt van de parkeeraccommodatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde als kentekenhouder vermoedelijk de bestuurder was en dat Q-Park voldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde het tarief voor de verloren kaart en de aanvullende schadevergoeding verschuldigd is, en dat de algemene voorwaarden van Q-Park van toepassing zijn. De vordering in reconventie van de gedaagde, tot terugbetaling van een eerder betaald bedrag van € 238,00, wordt afgewezen. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 470,00 aan Q-Park, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6315908 \ CV EXPL 17-32322
uitspraak: 23 februari 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-Park Operations Netherlands I B.V.,
gevestigd te Maastricht,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. Ch.F.P.M. Spreksel te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
die schriftelijk heeft gereageerd.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “Q-Park” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 4 september 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie;
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe naar behoren opgeroepen, niet meer gereageerd op de conclusie van repliek tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Q-Park exploiteert en beheert parkeeraccommodaties, waaronder de parkeeraccommodatie Zuidplein-Rotterdam (hierna: de parkeeraccommodatie).
2.2.
Door middel van het verzoeken om en ontvangen/accepteren van het parkeerticket of het binnenrijden met een betaalpas of met abonnement kunnen bezoekers zich de toegang tot de parkeeraccommodatie verschaffen. Door het binnenrijden wordt een parkeerovereenkomst met Q-Park aangegaan.
2.3.
Op het informatiebord bij de ingang van de parkeeraccommodatie worden voorafgaand aan het naar binnenrijden de geldende tarieven vermeld en wordt verwezen naar de (toepasselijkheid van de) algemene voorwaarden en de plaats waar deze kunnen worden opgevraagd.
2.4.
Artikel 5.9 van de algemene voorwaarden luidt als volgt: “
De parkeerder en zijn voertuig dienen de parkeerfaciliteit uitsluitend te verlaten met gebruikmaking van een geldig, door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel. Het zonder gebruikmaking van een geldig door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel verlaten van de parkeerfaciliteit is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- (…)”.
2.5.
Artikel 6.3 van de algemene voorwaarden luidt als volgt: “
Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld met het voertuig verlaten van de parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden”, waarbij de parkeerder direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (…), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- (…)”.
2.6.
Q-Park hanteert in de parkeeraccommodatie een tarief “verloren kaart” van € 54,00.

3.Het geschil in conventie

De vordering in conventie
3.1.
Q-Park heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen een bedrag van € 500,00 ter voldoening van het tarief verloren kaart, de aanvullende schadevergoeding, de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente vanaf de datum van pleging althans van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
Aan die vordering heeft Q-Park - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Op 20 oktober 2016 te 14:48 uur en 27 oktober 2016 te 14:39 uur heeft het [automerk en kenteken] de parkeeraccommodatie verlaten door bumper-klevend achter een voorganger langs de slagboom te rijden, het zogenoemde “treintje rijden”. Het kenteken [kenteken] staat op naam van [gedaagde] . [gedaagde] is in verzuim met betaling van de kosten voor het gebruik van de parkeeraccommodatie aangezien betaling op grond van de overeenkomst vóór het verlaten van de parkeergarage dient plaats te vinden. [gedaagde] is op grond van de algemene voorwaarden voor iedere keer dat zij de parkeerfaciliteit heeft verlaten zonder te betalen het tarief verloren kaart van in dit geval € 54,00 en een aanvullende schadevergoeding van
€ 300,00 verschuldigd. Q-Park heeft buitengerechtelijke incassokosten ad € 70,50 moeten maken die, evenals de wettelijke rente, op grond van de wet voor rekening van [gedaagde] komen.
[gedaagde] heeft op het totaal verschuldigde bedrag van € 778,50 reeds € 238,00 aan Q-Park betaald, zodat thans resteert een totaalbedrag van € 540,50. Q-Park matigt haar vordering om haar moverende redenen tot een bedrag van € 500,00.
Het verweer in conventie
3.3.
[gedaagde] heeft tegen de vordering - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft op 20 en 27 oktober 2016 geen gebruik gemaakt van de parkeeraccommodatie. Overigens is niet voldoende dat een voertuig waarvan het kenteken op naam van [gedaagde] staat is gesignaleerd in de parkeeraccommodatie. Q-Park mag er niet op voorhand vanuit gaan dat de kentekenhouder behoudens te leveren tegenbewijs haar contractspartij is. Q-Park heeft bovendien de NAW-gegevens van [gedaagde] onrechtmatig verkregen, zodat deze gegevens niet als bewijs voor de stellingen van Q-Park kunnen dienen. Niet gebleken is dat het vermeende informatiebord op 20 en 27 oktober 2016 aanwezig was in de parkeeraccommodatie. Voorts heeft Q-Park door uiterlijk bij het inrijden van de parkeeraccommodatie te verwijzen naar de mogelijkheid om op elektronische wijze kennis te nemen van de algemene voorwaarden geen redelijke mogelijkheid geboden om van deze algemene voorwaarden kennis te nemen, zodat de algemene voorwaarden moeten worden vernietigd. Bovendien moet het boetebeding in de algemene voorwaarden worden aangemerkt als onredelijk bezwarend, zodat ook dit beding moet worden vernietigd. Q-Park moet voorts geacht worden in staat te zijn de werkelijke parkeerkosten te bepalen, zodat zij niet het recht heeft het volledige dagtarief te vorderen.

4.Het geschil in reconventie

De vordering in reconventie
4.1.
[gedaagde] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Q-Park te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 238,00. Aan die vordering heeft [gedaagde] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Q-Park heeft [gedaagde] onder druk gezet om aan haar de vermeende vordering te betalen, zodat zij inmiddels een bedrag van € 238,00 heeft betaald. Deze betaling is geschied zonder rechtsgrond, zodat sprake is van onverschuldigde betaling op grond waarvan [gedaagde] het betaalde bedrag terugvordert.
Het verweer in reconventie
4.2.
Q-Park heeft tegen de vordering - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft het reeds betaalde bedrag van € 238,00 niet onverschuldigd betaald. [gedaagde] heeft aan Q-Park verzocht om een betalingsregeling en heeft op dat moment niet ontkend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan “treintje rijden”. Zij heeft de eerste termijn van de overeengekomen betalingsregeling voldaan. De betaling dient te worden aangemerkt als een deelbetaling op de vordering die Q-Park op [gedaagde] heeft.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
Vanwege de samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie zullen deze vorderingen in het hierna volgende tezamen worden behandeld.
5.2.
Vooropgesteld wordt dat als onweersproken vast is komen te staan dat [gedaagde] zowel op 20 als op 27 oktober 2016 kentekenhouder was van het kenteken [kenteken] . Zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd bestaat geen wettelijke basis om de kentekenhouder zonder meer als de contractspartij van Q-Park aan te merken. Uit een registratie als kentekenhouder kan echter wel het vermoeden worden afgeleid dat de eigenaar ook de bestuurder van de auto is. Op zich is dus juist, zoals door Q-Park aangevoerd, dat [gedaagde] als kentekenhouder vermoed wordt de bestuurder te zijn geweest, doch indien dit gemotiveerd wordt betwist, is het aan Q-Park om haar stellingen nader te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. Derhalve is het leveren van tegenbewijs door [gedaagde] niet aan de orde en wordt van haar als kentekenhouder “slechts” verwacht dit vermoeden te weerleggen. Zij kan in dit verband echter niet volstaan met de enkele opmerking dat zij op genoemde data geen gebruik heeft gemaakt van de parkeeraccommodatie. Daarmee heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij op dat moment de bestuurder van het voertuig was. Daar komt nog bij dat [gedaagde] op 12 december 2016, wegens een gebrek aan financiële middelen, een voorstel voor een betalingsregeling aan Q-Park heeft gedaan. Dit voorstel en de daarop volgende betaling van de eerste termijn stroken niet met het standpunt dat [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van de parkeeraccommodatie.
5.3.
Het verweer dat Q-Park de gegevens van [gedaagde] onrechtmatig zou hebben verkregen, treft geen doel. [gedaagde] stelt immers zelf dat de advocaat van Q-Park de bevoegdheid toekomt gegevens uit het kentekenregister bij de RDW op te vragen ten behoeve van gerechtelijke procedures en de voorbereiding daarvan. Q-Park heeft in reactie hierop aangevoerd dat haar advocaat de kentekengegevens enkel in dat kader heeft gebruikt door [gedaagde] te sommeren, in gebreke te stellen en te dagvaarden, zodat zij niet buiten haar bevoegdheid is getreden. Dat Q-Park met het opvragen van deze gegevens allereerst is overgegaan tot het identificeren van [gedaagde] als kentekenhouder, maakt dit niet anders. Ook dit moet geacht worden te zijn begrepen onder de voorbereiding van een gerechtelijke procedure. Q-Park moet immers vast kunnen stellen welke natuurlijke persoon zij dient aan te spreken wanneer sprake is geweest van “treintje rijden”. Wanneer [gedaagde] zich hieraan niet schuldig had gemaakt, bestond voor Q-Park ook geen aanleiding haar gegevens op te vragen.
5.4.
Het voorgaande leidt er aldus toe dat als vaststaand moeten worden aangenomen dat [gedaagde] de bestuurder was van de auto die op 20 en 27 oktober 2016 gebruik heeft gemaakt van de parkeeraccommodatie. Aangezien [gedaagde] niet met zoveel woorden althans onvoldoende weersproken heeft dat dit voertuig de parkeeraccommodatie op 20 en 27 oktober 2017 al “treintje rijdend” heeft verlaten, is in rechte vast komen te staan dat [gedaagde] zich als bestuurder van dit voertuig op 20 en 27 oktober 2016 schuldig heeft gemaakt aan “treintje rijden”.
5.5.
Door het binnenrijden van de parkeeraccommodatie is tussen Q-Park en [gedaagde] als bestuurder van het voertuig een parkeerovereenkomst tot stand gekomen. Onderdeel van deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Q-Park. [gedaagde] aanvaardde die algemene voorwaarden immers door, na kennisneming van het informatiebord waarop de voorwaarden van toepassing werden verklaard, de parkeergarage in te rijden. Zelfs als Q-Park begreep of moest begrijpen dat een parkeerder de inhoud van de algemene voorwaarden niet kent alvorens de parkeergarage in te rijden, is die parkeerder aan die voorwaarden gebonden (artikel 6:232 BW). Dat het informatiebord ter plekke aanwezig was in de hier relevante periode, wordt, ondanks dat [gedaagde] heeft aangevoerd dat haar niet is gebleken dat dat informatiebord er op 20 en 27 oktober 2016 in die hoedanigheid stond, als vaststaand aangenomen. [gedaagde] heeft immers in het geheel geen feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat twijfel bestaat ten aanzien van het al dan niet aanwezig zijn van dit informatiebord.
5.6.
De vraag is vervolgens of Q-Park aan [gedaagde] een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Indien dit niet het geval is geweest, zijn de bedingen in die voorwaarden vernietigbaar (artikel 6:233 sub b BW). Het verweer van [gedaagde] slaagt echter niet. De algemene voorwaarden waren blijkens het informatiebord gemakkelijk elektronisch toegankelijk op een door Q-Park meegedeeld adres. Daarmee heeft Q-Park aan [gedaagde] een redelijke mogelijkheid geboden om van de voorwaarden kennis te nemen (artikel 6:234 BW). De algemene voorwaarden blijven in zoverre dus een onderdeel van de tussen Q-Park en [gedaagde] gesloten parkeerovereenkomst.
5.7.
Op grond van de artikelen 5.9 en 6.3 van die algemene voorwaarden is [gedaagde] aan Q-Park zowel het tarief ‘verloren kaart’ als een schadevergoeding van € 300,00 verschuldigd. De kantonrechter dient op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08) en de Hoge Raad (13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691) ambtshalve te beoordelen of deze bedingen in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat, in het geval wordt vastgesteld dat een beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 en punt e uit de bijlage van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de Richtlijn), deze het beding niet mag matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten beschouwing te laten (HvJ 30 mei 2013, C 488/11), tenzij de consument zich hiertegen verzet (HvJ 4 juni 2009, C 243/08. Daartoe dient artikel 6:233 BW conform de Richtlijn te worden uitgelegd en – indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is – het beding ambtshalve te worden vernietigd.
5.8.
Q-Park heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedingen niet oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn. De bedongen schadevergoeding beoogt volgens Q-Park primair “treintje rijden” te voorkomen. Voor een voldoende preventieve werking is vereist dat het verschuldigde bedrag hoog genoeg is. Er is geen ander middel om “treintje rijden” tegen te gaan dat even effectief is als deze bedongen schadevergoeding. Het “treintje rijden” leidt volgens Q-Park tot gevaarlijke situaties in en buiten de parkeergarage. Voorts leidt Q-Park door deze gedraging schade. Q-Park heeft kosten moeten maken door investeringen in dure camerasystemen voor scherpe detectie van het “treintje rijden”. Zij heeft derhalve groot belang bij het tegengaan van deze vorm van parkeerfraude. De inkomsten van de bedongen schadevergoeding worden gebruikt om maatregelen te nemen ter voorkoming en vervolging van “treintje rijden”. De bedongen schadevergoeding is volgens Q-Park redelijk ten opzichte van de in het verleden gedane en in de toekomst nog noodzakelijke investeringen.
5.9.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betoogd dat de bedingen aangemerkt moeten worden als onredelijk bezwarend, zodat zij de vernietiging daarvan inroept. “Treintje rijden” zou er in essentie op neer komen dat de overeengekomen geldsom voor het parkeren niet voldaan is, zodat de situatie niet afwijkt van een willekeurig ander geval waarbij een schuldenaar niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Het enige concrete belang dat Q-Park met de bedingen heeft, is het waarborgen dat een parkeerder het verschuldigde parkeergeld voldoet. Een boetebedrag van € 300,00 staat niet in redelijke verhouding tot de geleden schade en is onnodig als prikkel tot nakoming. Dat “treintje rijden” maatschappelijk ongewenst is, moreel verwerpelijk gedrag inhoudt en gevaarzetting voor derden oplevert dienen buiten beschouwing te blijven, nu deze zaken in een strafrechtelijk kader thuishoren.
5.10.
Door aan te voeren dat het enige concrete belang van Q-Park gelegen is in het waarborgen dat het verschuldigde parkeergeld voldaan wordt, gaat [gedaagde] volledig voorbij aan hetgeen Q-Park heeft gesteld over de beoogde preventieve werking van de bedongen schadevergoeding, de gevaarzetting voor andere verkeersdeelnemers in en buiten de parkeergarage, het feit dat [gedaagde] er bewust voor heeft gekozen de parkeergarage op deze ongebruikelijke en ongewenste wijze te verlaten, en op de gemotiveerde onderbouwing van Q-Park van de hoogte van de hierdoor door haar geleden schade. Dat deze omstandigheden bij de beoordeling of al dan niet sprake is van een onredelijk bezwarend beding buiten beschouwing dienen te blijven, treft bovendien geen doel. Niet valt in te zien waarom aan deze omstandigheden enkel in een strafrechtelijke kwestie betekenis zou toekomen. Het verweer wordt daarom verworpen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de door Q-Park bedongen schadevergoeding niet oneerlijk is in de zin van de Richtlijn.
5.11.
Gelet op het voorgaande betekent dit dat [gedaagde] een aanvullende schadevergoeding van € 300,00 en het tarief “verloren kaart” ad € 54,00 aan Q-Park verschuldigd is voor iedere keer dat zij de parkeeraccommodatie “treintje rijdend” heeft verlaten, zodat in totaal een bedrag van € 708,00 toewijsbaar is. Aangezien [gedaagde] reeds een betaling ten bedrage van € 238,00 heeft verricht, resteert een hoofdsom van € 470,00. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
5.12.
Nu [gedaagde] met betaling van dit bedrag in gebreke is gebleven, is zij in verzuim geraakt. Derhalve is zij op grond van artikel 6:119 BW de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd vanaf het moment dat zij met betaling daarvan in verzuim is. De gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 470,00 ligt dan ook, als op de wet gegrond en onweersproken, voor toewijzing gereed.
5.13.
Q-Park vordert een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient te worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet is gebleken dat Q-Park in haar aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen heeft gegeven ingaande de dag na ontvangst van de aanmaning, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
5.14.
Gelet op het hiervoor overwogene kan de betaling van € 238,00 niet worden aangemerkt als zijnde onverschuldigd betaald, zodat de vordering in reconventie wordt afgewezen.
5.15.
[gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Inzake de gevorderde rente over de proceskosten zal worden beslist zoals hierna vermeld.
5.16.
De apart door Q-Park gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan Q-Park tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 470,00, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf het moment van verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Q-Park vastgesteld op:
- € 202,21 aan verschotten (waarvan € 117,00 aan griffierecht en € 85,51 aan dagvaardingskosten);
- € 120,00 aan salaris voor de gemachtigde;
- beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 22,50 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vordering van [gedaagde] af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109
[.]