ECLI:NL:RBROT:2018:155

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2018
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
10/740545-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor vuurwapenbezit en poging tot doodslag na schietincident in Rotterdam

Op 8 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van vuurwapenbezit en poging tot doodslag, gerelateerd aan een schietincident op 26 november 2016 op de Scheepstimmermanslaan te Rotterdam. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zeven jaar, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de sterke aanwijzingen dat de verdachte een vuurwapen bij zich droeg niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en de camerabeelden gaven geen duidelijkheid over de identiteit van de schutter. De verdachte werd vrijgesproken van de feiten 1 en 2, maar werd wel veroordeeld voor bedreiging met een vuurwapen in een andere zaak, waarvoor hij een gevangenisstraf van zes maanden kreeg opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, maar dat er geen bewijs was voor de andere tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, en de in beslag genomen geldbedragen werden teruggegeven aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/740545-16
Datum uitspraak: 8 januari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie Torentijd,
raadslieden mr. P.T. Verweijen en mr. S.L.J. Janssen, beiden advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen op 4 april 2017 en vervolgens geschorst tot achtereenvolgens 7 juli 2017, 28 september 2017 en 12 december 2017. Op de terechtzitting van 12 december 2017 is het onderzoek opnieuw aangevangen en voortgezet op 8 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 28 september 2017 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.

4.Motivering vrijspraak feiten 1 en 2

4.1
Inleiding
In de nacht van 26 november 2016 heeft er op de [plaats delict] te Rotterdam, ter hoogte van pandnummer [huisnummer] , op straat een schietpartij plaatsgevonden. Daarbij is met een vuurwapen een schot gelost. [naam slachtoffer 1] is daardoor geraakt en heeft potentieel dodelijk letsel opgelopen.
Directe aanleiding van de schietpartij lijkt een conflict te zijn geweest tussen twee groepen Turkse mannen die tot kort daarvoor een nabij gelegen café (hierna: het café) hadden bezocht. In het café was ruzie ontstaan tussen deze twee groepen van in totaal ongeveer zes tot acht personen, onder wie het latere slachtoffer. Kort na of nog tijdens de ruzie is de verdachte, van Marokkaanse afkomst, het café binnengekomen. De ruzie is op enig moment buiten voortgezet en uitgelopen op een vechtpartij. Tijdens die vechtpartij viel het schot. De verdachte, die ook naar buiten was gegaan, stond in de directe nabijheid van het slachtoffer op het moment dat het schot viel.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij die nacht een vuurwapen voorhanden heeft gehad en dat hij degene is geweest die met dat vuurwapen het schot heeft gelost.
4.2
Getuigenverklaringen
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het merendeel van de getuigen die belastend voor de verdachte hebben verklaard, te weten [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam slachtoffer 1] , wisselende verklaringen hebben afgelegd en dat zij elkaar op diverse punten tegenspreken. Van getuige [naam getuige 2] is bovendien zeker dat hij niet uit eigen waarneming heeft verklaard. Hij heeft ook geen duidelijkheid willen of kunnen geven over waar hij zijn informatie vandaan heeft. Zijn verklaring is daarom niet objectief te verifiëren. Verder valt niet uit te sluiten dat deze getuigen hun verklaringen op elkaar en op de verklaring van getuige [naam getuige 3] hebben afgestemd. Evenmin valt uit te sluiten dat er bij (sommige van) de getuigen ook persoonlijke belangen een rol spelen die de inhoud van hun verklaring mede hebben bepaald. Aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam slachtoffer 1] kan daarom in redelijkheid worden getwijfeld. Deze verklaringen kunnen dan ook niet bijdragen tot het bewijs.
4.3
Had de verdachte een vuurwapen bij zich?
Getuige [naam getuige 3] heeft tijdens zijn eerste verhoor op 26 november 2016 verklaard dat hij zag dat op enig moment een Marokkaanse jongen het café binnen kwam, dat die jongen ongeveer tien à vijftien minuten binnen is geweest, dat de jongen bij iemand (later geïdentificeerd als getuige [naam getuige 4] ) ging staan en dat zij tegen de eigenaar van het café zeiden dat “ze geladen waren”. Volgens [naam getuige 3] bedoelden zij daarmee dat zij een pistool bij zich hadden. Hij heeft verder verklaard dat hij omstreeks het moment van schieten zag dat de Marokkaanse jongen een vuurwapen uit zijn tas haalde, dat hij een knal hoorde, en dat hij zag dat die Marokkaanse jongen het vuurwapen weer in zijn heuptas deed en wegrende. In een later verhoor op 1 december 2016 heeft [naam getuige 3] de verdachte op een foto, afkomstig van Facebook en aangeleverd door [naam getuige 2] , aangewezen als de Marokkaanse jongen.
Naast deze verklaringen van getuige [naam getuige 3] bevat het dossier camerabeelden van wat er zich binnen in het café heeft afgespeeld voorafgaande aan het schietincident, van het moment van het schietincident zelf en van kort voor en kort na het schietincident.
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte vanaf het moment dat hij het café binnenkomt opvallend gedrag vertoont, zoals ook door de verbalisanten beschreven in het proces-verbaal met nummer [proces-verbaalnummer] . Dat geldt in het bijzonder voor de wijze waarop de verdachte gedurende langere tijd zijn hand in zijn tas houdt in combinatie met de wijze waarop hij van een afstand de ruzie die achterin het café gaande is in de gaten lijkt te houden. Hij lijkt zich daarbij ook enigszins verdekt op te stellen door zodanig voor de bar te gaan staan dat de overige cafébezoekers geen zicht hebben op zijn hand en zijn tas.
Voorts is op de beelden te zien dat de verdachte, nog steeds met zijn hand in zijn tas, het café verlaat met daarbij onder meer [naam getuige 4] en een andere onbekend gebleven persoon in zijn kielzog. Op de beelden van de camera die gericht is op de uitgang van het café is te zien dat de verdachte kort na het verlaten van het café zijn rechterhand uit zijn tas heeft en dat hij een voorwerp in die hand heeft. Op de beelden is niet goed te zien wat voor voorwerp het is. Wel is te zien dat het reflecteert in het licht en dat het mogelijk een metalen voorwerp betreft. Ook is te zien dat de verdachte met zijn linkerhand een beweging bij het voorwerp maakt. De verbalisanten die de beelden hebben bekeken, hebben die beweging ambtshalve herkend als het doorladen van een vuurwapen.
De verdachte heeft ontkend dat hij een vuurwapen bij zich had. De verklaring die de verdachte voor zijn gedrag in het café heeft gegeven, welke verklaring er op neerkomt dat hij meerdere telefoons in zijn tas had die om de haverklap overgingen en die hij (met zijn hand in zijn tas en zonder te kijken) steeds uitzette, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. In dat geval zou namelijk voor de hand liggen dat de verdachte in de tas zou kijken om te zien welke telefoon precies overging, om die dan vervolgens (met de blik gericht op de telefoon) uit te zetten. Dat soort handelingen verrichtte hij echter niet. De verdachte heeft verder verklaard dat hij op de beelden buiten, als hij het café verlaat, zijn telefoon in zijn rechterhand hield en dat hij met zijn linkerhand een zogenoemde ‘swipe’ over het scherm maakte om het toegangsscherm te deblokkeren. Hij heeft gezegd dat de reflectie die op de beelden is waar te nemen, het licht van het scherm van de telefoon is. Ook deze verklaring vindt de rechtbank niet geloofwaardig, vanwege de manier waarop de verdachte het voorwerp vasthoudt (met een gestrekte arm, schuin naar beneden gericht), en vanwege de grootte en de vorm van het voorwerp (het voorwerp is langer dan je zou verwachten bij een telefoon). Ook zou dan voor de hand liggen dat de verdachte op het moment van de ‘swipe’ naar zijn telefoon kijkt, maar op de beelden is duidelijk te zien dat hij zijn hoofd (vrij ver) naar links heeft gedraaid in de richting van [naam getuige 4] . Ook na de beweerdelijke ‘swipe’ kijkt de verdachte niet naar het voorwerp. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat de beweging die de verdachte maakt niet lijkt op de beweging die je zou verwachten bij een ‘swipe’ over het toegangsscherm van een telefoon.
De rechtbank plaatst echter ook kanttekeningen bij de verklaring van [naam getuige 3] dat hij de Marokkaanse jongen, later door hem herkend als de verdachte, een vuurwapen uit zijn tas zag pakken. Immers, [naam getuige 3] heeft op vragen van de politie of hij had gezien wie er heeft geschoten iedere keer gezegd dat hij dat niet had gezien. Dit past niet goed bij de verklaring van [naam getuige 3] dat hij wel heeft gezien dat de verdachte het vuurwapen uit zijn tas haalde, hij toen een knal hoorde en vervolgens zag dat de verdachte het vuurwapen meteen weer terug stopte in zijn tas. De rechtbank begrijpt die verklaring namelijk aldus dat dit alles in een ‘split second’ heeft plaatsgevonden en dat [naam getuige 3] tijdens deze gebeurtenissen steeds zicht heeft gehad op de verdachte en op het vuurwapen. Dat hij desondanks de verdachte niet met het vuurwapen heeft zien schieten, zelfs niet de verdachte het vuurwapen op het slachtoffer heeft zien richten, en ook niet heeft gezien hoe het vuurwapen eruit ziet, maakt zijn verklaring merkwaardig. Daar komt nog bij dat [naam getuige 3] de enige getuige is die uit eigen waarneming heeft verklaard dat hij een vuurwapen bij de verdachte heeft gezien. De politie heeft op de camerabeelden, zoals de rechtbank ook heeft waargenomen, weliswaar gezien dat de verdachte kort na het verlaten van het café een voorwerp in zijn handen had, maar heeft dat voorwerp niet uitdrukkelijk herkend als een vuurwapen. De politie leidt de mogelijkheid dat het om een vuurwapen ging slechts af uit de beweging die de verdachte met het voorwerp maakte en uit het feit dat het voorwerp mogelijk een metalen voorwerp betrof
.
Dit alles leidt tot de tussenconclusie dat er sterke aanwijzingen zijn dat de verdachte in de nacht van 26 november 2016 een vuurwapen bij zich droeg. Echter, mede gelet op de kanttekeningen die bij de verklaring van [naam getuige 3] kunnen worden geplaatst, zijn deze aanwijzingen op zichzelf onvoldoende om buiten redelijke twijfel aan te nemen dat de verdachte die avond een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Die conclusie zou nog anders kunnen zijn indien er, al dan niet mede op basis van de hierboven besproken feiten en omstandigheden, voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte de schutter is geweest. Hierna zal worden overwogen dat daarvan geen sprake is.
4.4
Was de verdachte de schutter?
De officier van justitie heeft zich (samengevat), op basis van de camerabeelden en de bevindingen van de politie, op het standpunt gesteld dat het gedrag van de verdachte in het café, het voorwerp in zijn hand bij het verlaten van het café, de doorlaadbeweging die hij daarbij maakte, zijn positie ten opzichte van het slachtoffer op het moment van schieten en zijn gedrag daarna, onmiskenbaar de verdachte aanwijzen als de schutter. De verklaring van [naam getuige 3] ondersteunt die conclusie en het dossier bevat geen informatie die het alternatieve scenario van de verdediging, dat iemand anders de schutter is, ondersteunt, aldus de officier van justitie.
De rechtbank stelt vast dat op de beschikbare camerabeelden is te zien dat direct na de verdachte en [naam getuige 4] ook andere mannen uit de twee ruziënde groepen het café verlaten. Ook is te zien dat het buiten opnieuw tot een confrontatie komt en dat tijdens die confrontatie het schot valt. Op de beelden is niet te zien wie er heeft geschoten. Er zijn ook geen getuigen die hebben gezien dat de verdachte schoot. Zoals hiervoor al is overwogen heeft ook [naam getuige 3] , blijkens zijn verklaringen tegenover de politie, het daadwerkelijke schot (en hoe het wapen er uit zag) niet gezien. Hij heeft verder verklaard ook niet te hebben gezien dat de verdachte met het vuurwapen op het slachtoffer heeft gericht. Dit doet naar het oordeel van de rechtbank af aan zijn verklaring bij de politie en zijn latere verklaring tegenover de rechter-commissaris dat de verdachte de schutter was.
Daarbij is tevens nog van belang dat, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, het dossier weldegelijk informatie bevat die het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, dat iemand anders heeft geschoten, niet zonder meer onaannemelijk maakt. Immers, niet alleen de verdachte maar ook andere personen die in het café aanwezig waren, vertoonden opvallend gedrag. Zoals de officier van justitie ook zelf heeft betoogd, was er ten minste één andere persoon, naast de verdachte, die in het café een houding aannam die doet vermoeden dat hij een (vuur)wapen bij zich droeg, of die erop lijkt dat hij de indruk wilde wekken dat hij een vuurwapen bij zich droeg. Ook uit de verklaring van [naam getuige 3] over wat hij in het café heeft horen zeggen, lijkt te volgen dat meer personen ‘geladen’ waren met een vuurwapen. Daarom valt niet uit te sluiten dat die avond ook een andere persoon dan de verdachte een vuurwapen bij zich droeg. Bovendien behoorde de andere persoon die mogelijk ook een (vuur)wapen bij zich droeg tot de groep mannen die ruzie had met de groep mannen waarvan het latere slachtoffer deel uitmaakte.
Toen tijdens de vechtpartij het schot viel, bevond het merendeel van de personen die betrokken waren bij de ruzie in het café, inclusief de persoon die mogelijk ook een wapen bij zich droeg, zich op of in de nabijheid van de plaats van het delict. Welke persoon waar precies stond, valt niet goed te zien. Dat komt mede door de afstand, het gebrek aan licht, en een boom en een verkeersbord die (gedeeltelijk) het zicht op het schietincident blokkeren. Daarom is ook niet goed waar te nemen welke personen op het moment dat het schot valt in de buurt van het slachtoffer staan en wat hun positie was ten opzichte van het slachtoffer. Wel is waar te nemen dat het slachtoffer en de verdachte zich op deze plek (net naast de boom) bevonden op het moment van schieten. De verdachte heeft dit op de terechtzitting ook bevestigd. Zij waren daar op dat moment echter zeker niet alleen.
Het is, gelet op dit alles, op voorhand niet onaannemelijk dat op het moment van het schot ook andere personen met een vuurwapen in de buurt van het slachtoffer stonden, al dan niet uit het zicht van de camera (bijvoorbeeld net achter de boom). Alleen al daarom kan, anders dan door de officier van justitie betoogd, uit het silhouet en de positie van de verdachte ten opzichte van het slachtoffer, niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte heeft geschoten. Daarbij speelt mee dat er geen technisch bewijs in het dossier voorhanden is dat duidelijkheid geeft over de richting van het schot en de plek waar de schutter dan moet hebben gestaan. De lichtflits en de schaduw(en) op de camerabeelden geven daarvoor ook onvoldoende aanknopingspunten. Het vuurwapen waarmee is geschoten, is ook niet gevonden dus ook daarvan is geen technisch bewijs beschikbaar.
Dan is er tot slot nog de vraag of aan het gedrag van de verdachte ná het schot, in combinatie met de hierboven besproken feiten en omstandigheden, een doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij de verdachte zag wegrennen in de richting van een geparkeerde auto, naar later bleek de auto van de verdachte. Uit zijn verklaring volgt echter ook dat de twee andere personen met wie de verdachte in het café sprak, en met wie hij het café heeft verlaten, ook wegrenden. De rechtbank heeft bij het bekijken van de beelden ook zelf waargenomen dat de verdachte met een versnelde pas van het plaats delict wegloopt, maar ook dat diverse andere personen van die plek wegrenden. De wijze waarop de verdachte zich na het schot verwijdert van de plaats delict is weliswaar opvallend, en wijkt af van de wijze waarop de andere personen wegrennen, maar is, gelet op hetgeen hierboven is besproken, onvoldoende om buiten redelijke twijfel aan te nemen dat de verdachte de schutter is geweest.
4.5
Conclusie
Al met al bevat dit dossier veel feiten en omstandigheden die erop zouden kunnen duiden dat de verdachte op 26 november 2016 een vuurwapen voorhanden heeft gehad en dat hij de schutter is geweest. Het gedrag van de verdachte die nacht was opvallend, soms ook vreemd en in ieder geval verdacht, zeker in combinatie met de verklaring van [naam getuige 3] . Het dossier bevat echter geen concreet, direct bewijs dat de verdachte een echt vuurwapen bij zich had en dat hij de schutter is geweest. Op basis van de hierboven besproken feiten en omstandigheden kan dat niet met voldoende mate van zekerheid worden aangenomen.
De conclusie is dan ook dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De verdachte zal daarom van deze beide feiten worden vrijgesproken.

5.Bewijs feit 3

5.1
Bewijsverweer
Door de verdediging is eveneens vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde feit. De verdediging heeft hiertoe primair aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld of de verklaring van getuige [naam getuige 5] omtrent de tenlastegelegde bedreiging is gebaseerd op haar eigen waarnemingen, of op wat zij aangever [naam slachtoffer 2] , haar vriend, tegen de politie heeft horen zeggen. Daarom kan haar verklaring niet worden gebruikt voor het bewijs. Dan blijft slechts de aangifte van [naam slachtoffer 2] over en dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat sprake is van voldoende wettig bewijs, is aangevoerd dat dit bewijs niet overtuigend is, omdat de verklaring van de verdachte dat hij met [naam slachtoffer 2] , door hem “ [nickname] ” genoemd, een afspraak had omdat hij nog geld van hem kreeg in verband met drugs, niet door het dossier wordt weerlegd.
5.2
Beoordeling bewijsverweer
De rechtbank ziet geen aanleiding de verklaring van getuige [naam getuige 5] uit te sluiten van het bewijs. De enkele omstandigheid dat zij haar eerste verklaring heeft afgelegd in het bijzijn van aangever [naam slachtoffer 2] , maakt niet dat aan haar geloofwaardigheid moet worden getwijfeld. Zij heeft gedetailleerd verklaard over wat zij heeft gezien en gehoord, zoals over het geluid van het doorladen en het richten van een wapen op [naam slachtoffer 2] . Voorts heeft [naam getuige 5] haar verklaring bij de rechter-commissaris op consistente wijze herhaald. Het primaire verweer wordt daarom verworpen.
De (dus) voor het bewijs te gebruiken verklaring van [naam getuige 5] , alsmede de daarmee op essentiële punten overeenkomende verklaring die [naam slachtoffer 2] over de bedreiging heeft afgelegd, bezien in samenhang met de eigen verklaring van de verdachte dat hij [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd en dat [naam slachtoffer 2] toen in gezelschap was van zijn vriendin, levert voldoende wettig en ook overtuigend bewijs op voor het tenlastegelegde. De stelling er op neerkomend dat [naam slachtoffer 2] niet eerlijk zou hebben verklaard over de reden van de ontmoeting met de verdachte, is wat daarvan ook zij, geen reden om het overtuigend bewijs niet aanwezig te achten. Ook het subsidiaire verweer wordt daarom verworpen.
5.3
Bewijsmiddelen en bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij op 8 oktober 2016 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voorgehouden
aan die [naam slachtoffer 2]en/of doorgeladen en vervolgens op die [naam slachtoffer 2] gericht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit 3 levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op de openbare weg, in een woonwijk, een man bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp. Hij heeft hierbij het wapen op zodanige wijze op het slachtoffer gericht dat deze recht in de loop keek. Volgens het slachtoffer had de verdachte het wapen tevoren, in zijn aanwezigheid, doorgeladen. De vriendin van het slachtoffer was er bij toen de bedreiging plaatsvond. Beiden zijn erg geschrokken. De vriendin van het slachtoffer was ook erg bang. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort misdrijven ook later daarvan nog langere tijd de psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Daarnaast veroorzaken dit soort feiten vaak gevoelens van onrust, onveiligheid en angst in de samenleving in het algemeen, en, in situaties als de onderhavige, in het bijzonder bij omwonenden. De verdachte heeft zich daardoor niet laten weerhouden.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 november 2017 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor bedreigingen en een ernstig geweldsdelict waarvoor hem in 2012 een langdurige gevangenisstraf is opgelegd. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Dit zal in zijn nadeel worden meegewogen.
Gezien een en ander kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Bij de keuze voor deze strafsoort en de bepaling van de duur daarvan is acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd.

9.Vordering benadeelde partij en vordering schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde] , bijgestaan door mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Het ingediende voegingsformulier houdt in dat de benadeelde partij een vergoeding vordert van € 3.536,40 ter zake van materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- ter zake van immateriële schade. Op de terechtzitting is de vordering, voor zover betrekking hebbend op de gevraagde vergoeding voor de jas van het merk Canada Goose, groot € 775,-, verminderd met 20% aan afschrijving.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de (verminderde) vordering van de benadeelde partij, met oplegging aan de verdachte van de schadevergoedingsmaatre- gel tot het toe te wijzen bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu de verdachte van feit 1 zal worden vrijgesproken en hem voor dat feit daarom geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ook niet zal worden toegepast.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
Gelet op de vrijspraak van de verdachte ter zake van feit 1 en in het verlengde daarvan de afwijzing van de schadevergoedingsvordering van de benadeelde partij komt ook de door de officier van justitie ten behoeve van de benadeelde partij gevorderde schadevergoedings- maatregel niet voor toewijzing in aanmerking.

10.In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd de onder de verdachte in het kader van feit 1 in beslag genomen geldbedragen van € 792,85 en € 655,- verbeurd te verklaren, naar de rechtbank begrijpt, zodat daaruit (een deel van) het ten behoeve van de benadeelde partij vast te stellen en door middel van de schadevergoedingsmaatregel te incasseren schadebedrag kan worden voldaan.
Deze vordering van de officier van justitie zal worden afgewezen, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit en de inbeslaggenomen geldbedragen niet als voor verbeurdverklaring vatbare voorwerpen in de zin van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt. Het beslag is ook niet gelegd ten behoeve van de verbeurdverklaring.
Het beslag betreft blijkens de stukken een zgn. conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van feit 1 op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
Nu aan de benadeelde partij geen schadevergoeding zal worden toegekend en (daarom) ook geen schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte zal worden opgelegd, dient het beslag niet langer te worden gehandhaafd en zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen geldbedragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij, [naam benadeelde] , niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt; begroot deze kosten op nihil;
wijst af de gevorderde verbeurd verklaring van de onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedragen van € 792,85 en € 655,-;
gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen geldbedragen van € 792,85 en € 655,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. M. Smit en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 november 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer 1] met een vuurwapen in de rug/zij, althans het lichaam, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 287 Wetboek van Strafrecht
art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 26 november 2016 te Rotterdam aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de rug/zij, althans het lichaam, heeft toegebracht door die [naam slachtoffer 1] met een vuurwapen in de rug/zij, althans het lichaam, te schieten;
art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 26 november 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam slachtoffer 1] met een vuurwapen in de rug/zij, althans het lichaam, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 26 november 2016 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool/revolver, in elk geval een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 08 oktober 2016 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en/of
voorgehouden en/of
- voornoemd vuurwapen heeft doorgeladen en/of (vervolgens) op die [naam slachtoffer 2] heeft gericht
en/of
- ( daarbij) aan die [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Kijk goed naar mijn gezicht
en onthoud wie ik ben! Ik ben kikker! Iedereen in de buurt weet wie ik ben! Vraag
iedereen!", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht