In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voor de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend was. De verdachte was op 10 augustus 2017 als bestuurder van een auto betrokken bij een ontmoeting met de aangever, waarbij medeverdachten mobiele telefoons zouden kopen. Tijdens deze ontmoeting vond een diefstal met geweld plaats, maar de rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist of kon weten dat de medeverdachten van plan waren de aangever te beroven. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over het gepleegde misdrijf. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.