ECLI:NL:RBROT:2018:1474

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
10/197675-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 19 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte, geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte], was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Scheveningen. De officier van justitie, mr. Van Loon, eiste een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 54 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een behandelverplichting bij Inforsa te Amsterdam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 oktober 2017 in Rotterdam heeft geprobeerd om [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door deze meermalen te slaan en te stompen, en heeft hem bedreigd met de dood. De verdachte heeft de feiten bekend, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de bewezen feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend, gezien de conclusies van de psychologen die hebben gerapporteerd over de geestelijke gezondheid van de verdachte.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, en er is een hoog recidiverisico vastgesteld. De rechtbank heeft besloten om de verdachte een gevangenisstraf op te leggen, met bijzondere voorwaarden voor behandeling, om te voorkomen dat hij opnieuw in de fout gaat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. A.A. Kalk als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/197675-17
Datum uitspraak: 19 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Scheveningen.
raadsman, mr. N. Aydogan- Kütük advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 54 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting, te weten een klinische opname bij Inforsa te Amsterdam of een soortgelijke instelling voor de duur van maximaal 9 maanden;
  • dadelijk uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 5 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen,
-(met de vuist) tegen het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en
-met een bloempot in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 5 oktober 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en "Als je me los laat, dan maak ik je dood", .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 primair:
poging zware mishandeling;
2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte is onder meer gelet op de conclusies vermeld in het Pro Justitia rapportage van 19 december 2017, opgemaakt door J. van der Meer (psychiater) en het Pro Justitia rapportage van M.H. de Groot (GZ-psycholoog). Beide deskundigen concluderen - zakelijk weergegeven - dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie en een problematisch gebruik van alcohol en cannabis. Het is niet mogelijk om vast te stellen, maar ook niet onaannemelijk, dat deze stoornissen ten tijde van de gepleegde feiten er ook waren.
Beide deskundigen adviseren de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte worden opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op schuldig gemaakt aan de mishandeling en bedreiging van zijn voormalige huisgenoot. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem angst aangejaagd.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van
J. van der Meer (psycholoog) d.d. 19 december 2017 en M.H. de Groot (GZ-psycholoog) van 13 december 2017. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Beide deskundigen adviseren de verdachte klinisch te behandelen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. De behandeling dient gericht te zijn op de schizofrenie, de uit de cluster B persoonlijkheidstrekken voortkomende gedragsproblemen en libidoremmers moeten worden toegediend.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 12 januari 2018. De reclassering acht de kans op recidive hoog, indien de verdachte niet de juiste hulp ontvangt. Geadviseerd wordt de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een klinische behandelverplichting (FPK of FPA) als bijzondere voorwaarde. De behandeling dient dan gericht te zijn op schizofrenie, alcohol- en cannabisgebruik, het seksueel overschrijdend gedrag en de cluster B persoonlijkheidsproblematiek.
De officier van justitie heeft ter zitting medegedeeld dat er voor de verdachte een plaats is gevonden bij Inforsa te Amsterdam. Hij zou daar per 9 februari 2018 geplaatst kunnen worden.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij klinisch opgenomen wil worden en mee wil werken aan een behandeling.
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen over en maakt deze tot de hare.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Een gedeelte hiervan, gelijk aan de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal onvoorwaardelijk worden opgelegd. Het resterende voorwaardelijk op te leggen gedeelte dient ertoe dat verdachte zal meewerken en blijven meewerken aan de door de rechtbank noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding. Aan dit voorwaardelijke deel zal als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting worden opgelegd bij een Inforsa of een soortgelijke instelling. De op te leggen voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf begaat dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14e, 37, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
54 (vierenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn problematiek klinisch laten opnemen in Inforsa te Amsterdam, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende negen maanden na aanmelding, of zoveel korter als de (geneesheer-) directeur van die instelling verantwoord vindt
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van
de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde
reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst met ingang van 9 februari 2018 na aankomst in de kliniek Inforsa te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A. Kalk, voorzitter,
en mrs. M. Smit en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Salah-Hashim, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 januari 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 5 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal,
-(met de vuist) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of
-met een bloempot in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal,
-(met de vuist) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd te stompen
en/of slaan en/of
-met een bloempot in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 5 oktober 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en/of "Als je me los laat, dan maak ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)