ECLI:NL:RBROT:2018:1435

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
25 februari 2018
Zaaknummer
16-671 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen en ontstaan van nieuwe schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2018 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De schuldenares, die onder bewind stond, had in 2016 een schuldsaneringsregeling aangevraagd. De bewindvoerder heeft echter geconstateerd dat de schuldenares niet aan haar verplichtingen voldeed, waaronder het melden van inkomsten en het afdragen van een deel van haar inkomen aan de boedel. De schuldenares had naast haar uitkering ook een inkomen uit een fulltime dienstverband, wat zij niet had gemeld. Dit leidde tot een aanzienlijke boedelachterstand en nieuwe schulden aan het UWV.

Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de schuldenares kampt met ernstige psychische problemen en een gokverslaving. De rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen niet volledig aan de schuldenares konden worden toegerekend, aangezien de voormalige beschermingsbewindvoerder onvoldoende toezicht had gehouden. De rechtbank concludeerde dat de nieuwe schulden niet aan de schuldenares te verwijten waren en dat er geen uitzicht was op aflossing binnen de looptijd van de regeling.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder d, van de Faillissementswet, maar gaf aan dat de schuldenares in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen voor een schuldsaneringsregeling, mits haar situatie stabiliseert. De rechtbank heeft het salaris van de bewindvoerder vastgesteld en aangegeven dat er geen baten beschikbaar zijn voor de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 februari 2018
Bij vonnis van deze rechtbank van 6 juli 2016 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: H.J.E. Schoonbrood.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 24 maart 2017 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder en schuldenares, bijgestaan door haar advocaat, mr. G. Sarier, zijn gehoord ter terechtzitting van 19 juni 2017. De behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging is aangehouden teneinde schuldenares in de gelegenheid te stellen een verzoek in te dienen bij de kantonrechter om een andere beschermingsbewindvoerder te benoemen. Met schuldenares is afgesproken dat zij in de tussentijd haar vaste lasten zou blijven betalen en zou blijven afdragen aan de boedel.
Bij brief van 5 oktober 2017 heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht dat de kantonrechter Modus Vivendi heeft ontslagen als beschermingsbewindvoerder en mevrouw [naam 2] (handelend onder de naam Fideel Bewindvoering en Mentorschap) heeft benoemd als opvolgend beschermingsbewindvoerder.
Op 22 januari 2018 heeft de rechtbank een laatste stand van zaken van de bewindvoerder ontvangen.
De behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is voortgezet op 1 februari 2018. De bewindvoerder en schuldenares, bijgestaan door haar advocaat, mr. Sarier, en haar beschermingsbewindvoerder, mevrouw [naam 2] , zijn ter terechtzitting van 1 februari 2018 gehoord.
Door mevrouw [naam 2] zijn ter terechtzitting nadere stukken aan de rechtbank overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Standpunt bewindvoerder
Als grond voor de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is door de bewindvoerder onder meer aangevoerd dat schuldenares heeft getracht inkomsten buiten de boedel te houden. Schuldenares heeft niet gemeld dat zij naast haar uitkering op grond van de Ziektewet een inkomen uit een fulltime dienstverband ontving. Schuldenares heeft daarnaast de bewindvoerder onvoldoende geïnformeerd waardoor er veel stukken ontbreken in het dossier. Bovendien heeft schuldenares een geschatte achterstand aan de boedel laten ontstaan van € 7.477,42. Nu schuldenares de bewindvoerder, maar ook het UWV, onjuist heeft ingelicht over haar inkomsten heeft het UWV de door schuldenares ontvangen ziektewetuitkering teruggevorderd. Hierdoor is een nieuwe schuld van € 9.281,58 ontstaan aan het UWV. De bewindvoerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat schuldenares haar schuldeisers heeft benadeeld door het geld dat zij ontving vanuit haar dienstbetrekking te laten storten op haar eigen bankrekening, in plaats van op de beheerrekening van haar beschermingsbewindvoerder. Hierdoor zijn de achterstand alsmede de nieuwe schulden ontstaan.
Ter terechtzitting van 19 juni 2017 heeft de bewindvoerder de rechtbank geïnformeerd dat schuldenares ruim € 11.000,00 moet terugbetalen aan het UWV en dat de boedelachterstand is toegenomen tot een bedrag van € 13.373,32. Bovendien is beslag gelegd op het inkomen van schuldenares, waardoor zij niet meer aan haar afdrachtverplichting kan voldoen. De bewindvoerder heeft te kennen gegeven dat de beschermingsbewindvoerder van schuldenares geen actie heeft ondernomen teneinde er voor zorg te dragen dat het loon van schuldenares niet meer op haar eigen rekening zal worden ontvangen maar op de beheerrekening wordt gestort.
In de laatste stand van zaken van 22 januari 2018 heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht dat het beschermingsbewind per 28 september 2017 is overgenomen door mevrouw [naam 2] . Er ontbreken echter nog steeds stukken in het dossier, aldus de bewindvoerder. Met betrekking tot de inspanningsverplichting heeft de bewindvoerder gemeld dat schuldenares vanaf het begin van de schuldsaneringsregeling fulltime heeft gewerkt en de maanden waarin zij niet heeft gewerkt, een ziektewetuitkering heeft ontvangen. Op 25 september 2017 heeft schuldenares echter een vaststellingsovereenkomst gesloten zonder toestemming van de bewindvoerder waardoor haar arbeidsovereenkomst is beëindigd per 31 december 2017. Vanaf 5 december 2017 heeft schuldenares zich ziek gemeld bij het UWV. Het is de bewindvoerder niet bekend waaruit de arbeidsongeschiktheid bestaat. De nieuwe schulden zijn opgelopen tot een totaalbedrag van € 11.453,02. De bewindvoerder verwacht dat er meer nieuwe schulden zullen ontstaan in verband met de huur- en zorgtoeslag 2016 en 2017, de inkomstenbelasting 2015 tot en met 2017, een eventuele terugvordering van de bijzondere bijstand en een eventuele terugvordering van het UWV over de periode december 2016 en 2017. De bewindvoerder heeft bij de berekening van de afdrachtverplichting rekening gehouden met de terugvorderingen van het UWV. De bewindvoerder heeft geen rekening gehouden met de fiscale bijtelling in verband met de leaseauto omdat schuldenares geen “verklaring geen privé gebruik” heeft overgelegd. Voorgaande heeft ertoe geleid dat de achterstand in de afdracht is toegenomen tot een bedrag van € 18.559,30. De bewindvoerder heeft gesteld dat schuldenares deze achterstand, ook bij een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling met twee jaar, niet kan inlopen. De bewindvoerder heeft zich op het standpunt gesteld dat schuldenares door eigen handelen zichzelf en de boedel heeft benadeeld, door het inkomen op haar leefgeldrekening te laten storten en de ziektewetuitkering door te laten lopen via de beheerrekening. Het was de taak van de beschermingsbewindvoerder om dergelijke situaties niet te laten ontstaan of adequaat op te treden indien een en ander zich voordoet. Door nalatig handelen van haar voormalige beschermingsbewindvoerder in combinatie met de gokverslaving van schuldenares is zij de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling vanaf de aanvang van de regeling niet naar behoren nagekomen. De bewindvoerder kan echter niet voorbij gaan aan het feit dat schuldenares na de eerste behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging op 19 juni 2017 en na waarschuwingen van de rechtbank, haar gedrag en handelen op de oude voet heeft voortgezet. De bewindvoerder ziet om die reden geen mogelijkheid om positief te adviseren schuldenares een laatste kans te gunnen en de regeling voort te zetten. De ernst van de gedragingen kunnen naar de visie van de bewindvoerder onvoldoende verzacht worden door een mindere mate van toerekenbaarheid vanwege de verslaving van schuldenares en het falende beschermingsbewind. Gelet op het voorgaande handhaaft de bewindvoerder haar verzoek tot tussentijdse beëindiging.
Ter terechtzitting van 1 februari 2018 heeft de bewindvoerder verklaard dat er ten aanzien van de laatste stand van zaken geen wijzigingen zijn. De bewindvoerder heeft bevestigd dat er sinds de benoeming van mevrouw [naam 2] geen nieuwe schulden meer zijn ontstaan. De bewindvoerder neemt het schuldenares vooral kwalijk dat zij na de eerste behandeling van het verzoek tot tussentijdse beëindiging op 19 juni 2017 haar handelen niet heeft aangepast en haar salaris nog steeds op haar leefgeldrekening heeft laten storten. Om die reden handhaaft de bewindvoerder haar verzoek tot tussentijdse beëindiging.
Standpunt schuldenares
Mr. Sarier heeft ter terechtzitting van 19 juni 2017 aangevoerd dat er vanuit het beschermingsbewind weinig toezicht is gehouden op schuldenares. Schuldenares heeft niet de juiste hulp ontvangen terwijl zij daar wel om heeft gevraagd. De schade is hierdoor dermate hoog dat er een groot financieel gat is ontstaan. Ter terechtzitting van 1 februari 2018 heeft mr. Sarier aangevoerd dat na de vorige behandeling snel een nieuwe beschermingsbewindvoerder is benoemd. Vanwege de voorgeschiedenis heeft mevrouw Kroep niet de mogelijkheid gehad om alles vlot op de rails te krijgen.
Mevrouw [naam 2] heeft ter terechtzitting van 1 februari 2018 verklaard dat zij sinds september 2017 als beschermingsbewindvoerder van schuldenares is aangesteld. Zij heeft getracht om alle stukken aan de bewindvoerder over te leggen, maar sommige stukken bevinden zich nog bij de voormalige beschermingsbewindvoerder. Mevrouw [naam 2] heeft verklaard dat zij vanaf september 2017 een gesloten leefgeldrekening voor schuldenares heeft geopend zodat schuldenares geen geld meer heeft kunnen (laten) storten op haar leefgeldrekening. Alle inkomsten worden thans ontvangen op de beheerrekening van de beschermingsbewindvoerder. Er is hard gewerkt om de situatie van schuldenares te stabiliseren. Daar is echter meer tijd voor nodig. Mevrouw [naam 2] heeft aangevoerd dat schuldenares eigenlijk niet zou moeten zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling gelet op haar psychische problemen en gokverslaving. De beste oplossing zou zijn om een adempauze in te lassen zodat de situatie van schuldenares in de komende twee jaar verder gestabiliseerd kan worden, waarna schuldenares opnieuw kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Schuldenares zou dan wèl in staat zijn om de schuldsaneringsregeling tot een goede einde te brengen. De wet staat dit evenwel niet toe, aldus mevrouw [naam 2] .
Schuldenares heeft ter terechtzitting van 19 juni 2017 verklaard dat zij hulp heeft ingeschakeld van een beschermingsbewindvoerder omdat zij er zelf niet meer uit kwam. Schuldenares heeft verklaard dat zij nog steeds gokt en wordt behandeld voor schizofrenie. Ter terechtzitting van 1 februari 2018 heeft schuldenares verklaard dat sinds zij een andere beschermingsbewindvoerder heeft alles weer goed loopt en dat haar vaste lasten worden betaald. Onder het bewind van de vorige beschermingsbewindvoerder had schuldenares vrij spel en heeft zij zichzelf laten verleiden. Nu ontvangt zij slechts € 50,00 leefgeld per week en gokt zij niet meer. De laatste keer dat schuldenares heeft gegokt was in augustus 2017 omdat zij toen haar salaris nog op haar leefgeldrekening gestort kreeg. Thans is schuldenares in behandeling bij een psycholoog die gespecialiseerd is in verslavingen. Schuldenares heeft verklaard niet te kunnen werken omdat zij kampt met depressieve klachten waarvoor zij medicatie gebruikt. Met betrekking tot de eerder gedane contante stortingen op haar rekening heeft schuldenares verklaard dat deze van haar zusje afkomstig zijn. Haar zusje heeft haar af en toe geholpen als zij krap bij kas zat. Schuldenares heeft voorts verklaard dat zij de vaststellingsovereenkomst heeft gesloten omdat ze het op haar werk niet meer kon uithouden en de eer aan haarzelf wilde houden en haar dienstverband toch na twee maanden zou worden beëindigd.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 86.934,17 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenares tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
Vast is komen te staan dat schuldenares de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen. Schuldenares heeft niet voldaan aan haar afdracht- en sollicitatieverplichting.
Voor een tussentijdse beëindiging op de grond dat de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet nakomt is vereist dat de schuldenaar van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat van verwijtbare gedragingen geen sprake is. Uit het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat schuldenares kampt met ernstige psychische klachten en verslavingsproblematiek. Nu schuldenares zelf de beschikking had over haar loon uit dienstverband heeft zij de verleiding niet kunnen weerstaan en dat deel van haar inkomen vergokt. Juist met het oog op deze problematiek was schuldenares onder beschermingsbewind geplaatst. De voormalige beschermingsbewindvoerder van schuldenares heeft echter niet ingegrepen en de situatie in stand gehouden. Streng toezicht van een beschermingsbewindvoerder was, naar het oordeel van de rechtbank, gelet de problematiek van schuldenares, essentieel. Dat de beschermingsbewindvoerder schuldenares niet voldoende heeft kunnen begeleiden is een omstandigheid die niet aan schuldenares te verwijten valt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ontstane boedelachterstand en de tekortkoming in de informatieverplichting niet aan schuldenares kunnen worden toegerekend zodat de regeling niet op die grond kan worden beëindigd.
Wat het ontstaan van de nieuwe bovenmatige schuld aan het UWV betreft wordt het volgende overwogen. De nieuwe schulden aan het UWV kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet voor het einde van de schuldsaneringsregeling worden afgelost, gelet op de negatieve spaarcapaciteit en de arbeidsongeschiktheid van schuldenares. Evenmin bestaat de verwachting dat die spaarcapaciteit zal wijzingen, in die zin dat schuldenares zou kunnen aflossen op de nieuwe schulden vanuit haar vrij te laten bedrag. Ook een eventuele maximale verlenging van de schuldsaneringsregeling met twee jaar biedt op grond van het voorgaande geen uitkomst. Schuldenares heeft ook geen concreet voorstel gedaan waaruit kan worden afgeleid dat zij gedurende de looptijd van de regeling de nieuwe schulden (wel) kan betalen. Nu de bovenmatige nieuwe schulden niet voor het einde van de schuldsaneringsregeling kunnen worden afgelost, is de rechtbank van oordeel, mede rekening houdende met de omvang van de nieuwe schulden, dat dit de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen tot gevolg moet hebben.
Nu gelet op hetgeen hiervoor is overwogen duidelijk is dat de nieuwe schulden zijn ontstaan omdat door de voormalig beschermingsbewindvoerder onvoldoende adequaat is gereageerd en gehandeld, is de rechtbank van oordeel dat het ontstaan van de bovenmatige nieuwe schulden niet aan schuldenares te verwijten is. Dit heeft op voet van het gestelde in artikel 288, tweede lid, onder d, Faillissementswet (hierna: Fw) tot gevolg dat een eventueel nieuw verzoek van schuldenares tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling binnen tien jaar na het eindigen van de onderhavige schuldsaneringsregelingen niet hoeft te worden afgewezen indien de situatie van schuldenares nog verder gestabiliseerd is en schuldenares haar verslaving en psychische klachten voldoende onder controle heeft. De rechtbank overweegt in dat kader dat de nieuwe beschermingsbewindvoerder van schuldenares ter terechtzitting heeft bepleit dat schuldenares een adempauze van twee jaar wordt geboden zodat haar situatie kan worden gestabiliseerd en schuldenares na deze adempauze opnieuw wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Mr. Sarier heeft het voorstel van de beschermingsbewindvoerder ondersteund. Als schuldenares inderdaad in staat blijkt haar situatie de komende twee jaar te stabiliseren zal zij dus een nieuw verzoek kunnen doen om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder d, Fw.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
  • stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 2.349,79.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C. de Jong, J.C.A.T. Frima en F. Damsteegt-Molier, rechters, en in aanwezigheid van mr. S. Verberne, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.