5.3.Onderdelen van de tenlastelegging
Ad a) [naam medeverdachte 3]
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte, al dan niet met medewerking van andere werknemers van PAH aan de medeverdachte [naam medeverdachte 3] gedurende enkele jaren giften heeft gegeven, te weten kortingen op werkzaamheden of reparaties, het kosteloze gebruik van een set velgen en winterbanden van de privéauto van [naam medeverdachte 3] en een viertal voertuigen, waarbij de laatste heeft geschermd met zijn functie.
Vrijspraak
Uit het dossier blijkt dat de verdachte door zijn collega’s bij PAH van diverse van de sub a van de dagvaarding genoemde kortingen op uitgevoerde werkzaamheden en terbeschikkinggestelde velgen, winterbanden en voertuigen op de hoogte is gesteld. Met uitzondering van de aan [naam medeverdachte 3] verleende kortingen op herstelwerkzaamheden aan de brandstofvlotter van diens Audi A6 en een rit die [naam medeverdachte 3] samen met de verdachte met een door PAH ter beschikking gestelde Audi R8 heeft gemaakt, geldt evenwel dat uit het dossier niet blijkt van rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij het verlenen van de betreffende kortingen/terbeschikkingstellingen.
Ten aanzien van de uitgevoerde werkzaamheden aan de brandstofvlotter van de Audi A6 van [naam medeverdachte 3] heeft de verdediging aangevoerd dat sprake was van een in de fabriek gemaakte constructiefout en van fouten die in de werkplaats van PAH waren gemaakt en dat om die reden bij het berekenen van kosten coulance is betracht. Het dossier, meer in het bijzonder de e-mailcorrespondentie die de verdachte over de brandstofvlotter met collega’s van PAH heeft gevoerd, lijkt inderdaad in die richting te wijzen. Bij gebreke van bewijs dat in een andere richting wijst, kan niet worden vastgesteld dat de bewuste kortingen als “niet-zakelijk” moeten worden aangemerkt en dus ook niet dat die kortingen zijn verleend met het oogmerk om [naam medeverdachte 3] ertoe te bewegen in strijd met zijn rechtsplicht iets te doen en/of na te laten dan wel naar aanleiding van wat [naam medeverdachte 3] in het verleden in strijd met zijn ambtsplicht had gedaan of nagelaten.
Ten aanzien van de rit die [naam medeverdachte 3] samen met de verdachte in een door PAH ter beschikking gestelde Audi R8 ( [kentekennummer 1] ) heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat die rit niet als ‘gift’ (of ‘dienst’) in de zin van artikel 177 (oud) Sr kan worden aangemerkt, omdat [naam medeverdachte 3] niet over de auto beschikte.
Dat binnen PAH voor het ter beschikking stellen van de auto een interne verrekening heeft plaatsgevonden, doet aan het voorgaande niet af.
Ten aanzien van het horloge en de jassen die [naam medeverdachte 3] van PAH heeft gekregen, is de rechtbank – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat dit geen giften zijn in de hiervoor onder 5.2. bedoelde zin, nu het promotiegeschenken betrof.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Ad b) [naam medeverdachte 4]
Standpunt officier van justitie
De medeverdachte [naam medeverdachte 4] heeft tussen 14 en 18 mei 2009 gereden in een Audi A4, die is opgehaald bij PAH in Leusden . Deze rit is verrekend binnen PAH voor een bedrag van € 431,85. De verdachte heeft verklaard dat deze auto een demoauto betrof, waarvan de kosten niet werden doorberekend naar een klant in verband met relatiebeheer. Deze situatie, waarbij de klant een auto gebruikt via de importeur met wie hij een zakelijke relatie heeft, is niet vergelijkbaar met het maken van een proefrit bij een dealer.
De officier acht tevens bewezen dat de verdachte aan [naam medeverdachte 4] in 2011 een niet-zakelijke korting heeft gegeven bij aankoop van een Volkswagen Passat. Deze korting heeft ook te maken met relatiebeheer door de verdachte, zoals volgt uit diens verklaring bij de Rijksrecherche alsmede door [naam medeverdachte 4] aan PAH verstrekte informatie. Een aanwijzing hiervoor is voorts het door de verdachte aangemaakte Exceldocument waarin de eerdere functie van [naam medeverdachte 4] “Projectleider LAPV” is genoemd.
Standpunt verdediging
Met betrekking tot kosteloze gebruik van een Audi A4: volgens de raadsvrouw was sprake van een alledaagse proefrit voor een aankoop van een auto die uiteindelijk ook is aangeschaft. Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat dit een normale gang van zaken is.
Met betrekking tot de VW Passat (2011) heeft de verdediging benadrukt dat [naam medeverdachte 4] op het moment van de aankoop van de auto al ruim 1,5 jaar geen deelprojectleider techniek meer was bij het LAPV en dus niet in staat is geweest ook maar iets terug te doen voor PAH. De gegeven korting is een reguliere korting die ieder ander had gekregen. Het ging om bijloop die de verdachte heeft gegeven aan de dealer om de deal met [naam medeverdachte 4] goed te laten verlopen. [naam medeverdachte 4] was wellicht nog ambtenaar, maar gewoon een reguliere klant. Er is voorts geen sprake van dat [naam medeverdachte 4] een bijloop heeft aanvaard. In juridische zin is geen sprake van een voltooid delict nu de gift door [naam medeverdachte 4] niet is aangenomen. Evenmin waren er aan beide zijden verwachtingen omtrent een tegenprestatie door [naam medeverdachte 4] , gelet op zijn functie en werkzaamheden waarbinnen hij geen contact had met PAH en geen invloed had op de daadwerkelijke aanbesteding.
b) 1. kosteloos gebruik van een Audi A4
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het kosteloos ter beschikking stellen van een auto voor een proefrit van enkele dagen niet moet worden beschouwd als een gift in de hiervoor onder 5.2 bedoelde zin. Om het gebruik van de auto is wel door de medeverdachte [naam medeverdachte 4] als potentiële koper gevraagd maar een dergelijk gebruik is niet ongewoon. Dat er in e-mails wel verwijzingen worden gemaakt naar [naam medeverdachte 4] als onderdeel van de politie noch de omstandigheid dat [naam medeverdachte 4] zich voor de proefrit in [plaats 1] heeft gemeld acht de rechtbank dan ook in dit geval doorslaggevend. Van dit onderdeel zal de verdachte worden vrijgesproken.
b) 2. korting bij de aankoop van een Volkswagen Passat
Gift
De medeverdachte [naam medeverdachte 4] heeft in het najaar van 2011 bij een verkoper van het bedrijf Kamsteeg te [plaats 2] onderhandeld over de aankoop van een Volkswagen Passat en daarbij om een korting gevraagd die hij uiteindelijk ook heeft gekregen. De koopovereenkomst is gesloten en de auto geleverd voordat de transactie op een later moment ongedaan werd gemaakt omdat [naam medeverdachte 4] de geleverde auto niet accepteerde. Tijdens die onderhandelingen heeft [naam medeverdachte 4] de verkoper verwezen naar de verdachte, die hij kende als werkzaam bij PAH. In een afzonderlijk telefoongesprek heeft [naam medeverdachte 4] aan de verdachte, zoals de verdachte heeft verklaard, om hulp gevraagd in het kader van deze onderhandelingen omdat [naam medeverdachte 4] er – in de woorden van de verdachte – “
met de verkoper niet uitkwam”. Vervolgens heeft de verdachte aan de verkoper verteld dat een korting (bijloop) mocht worden verleend. In een e-mail van 9 september 2011 heeft de verdachte dit op verzoek van de verkoper bevestigd en het bedrag genoemd van maximaal € 715,= excl. BTW. Deze korting wordt ook genoemd in het door de verdachte in het kader van het interne onderzoek bij PAH opgestelde Excelbestand met betrekking tot verleende kortingen aan overheidsfunctionarissen.
Oogmerk
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verkoper, blijkt dat [naam medeverdachte 4] bij de onderhandelingen met de verkoper heeft verwezen naar zijn contact bij de importeur, de verdachte. Op zijn beurt heeft de verdachte deze relatie bevestigd en gehoor gegeven aan de vraag van [naam medeverdachte 4] om te bemiddelen respectievelijk een korting (door de verdachte omschreven als ‘hulp’) te verlenen. Dat de werkzaamheden van [naam medeverdachte 4] in 2011 inmiddels niet meer rechtstreeks met de aanbesteding van politievoertuigen (LAPV) te maken hadden is hierbij niet doorslaggevend. Uit de verklaring van de verdachte bij de Rijksrecherche blijkt ondubbelzinnig dat hij hierbij de bestaande relatie met [naam medeverdachte 4] , zoals kennelijk voortgekomen uit hun eerdere professionele contacten in het kader van de LAPV, op het oog had. De verdachte heeft in verschillende verklaringen bevestigd dat “relatieonderhoud” of “-management” voor hem een belangrijk onderdeel van zijn werk is ook als de functie van de relatie mogelijk niet direct (maar later) voordeel oplevert. Ter terechtzitting heeft de verdachte hierover verklaard: ”
ik deed alleen zaken met overheid fleetsales. Op een ander moment kan die man weer op een andere plek zitten. Daarom moest ik de relatie goed houden”. Wat de verdachte hier in kennelijke oprechtheid verklaart, maakt juist het motief duidelijk van de “automan” die de verdachte is. De rechtbank heeft er kennis van genomen dat de verdachte deze afweging op dit moment, met de kennis van nu, anders zou maken. Maar evenzeer is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich dit in 2011 had moeten realiseren en zich te gevoelig heeft getoond voor het verzoek dat [naam medeverdachte 4] niet had mogen doen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte de gift heeft gedaan met het oog op het onderhouden van een relatie tussen een ambtenaar en PAH teneinde voor de rechtspersoon een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen. Daarmee heeft de verdachte de korting gegeven met het oogmerk de ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen en/of na te laten. Van een reguliere korting zoals eenieder die zou hebben kunnen krijgen is dan ook geen sprake.
Ad c) [naam medeverdachte 5]
Standpunt officier van justitie
Bewezen kan worden dat de verdachte aan [naam medeverdachte 5] een niet-zakelijke korting heeft gegeven bij de privéaankoop van een Volkswagen Polo door hiervoor toestemming te geven aan zijn ondergeschikte medewerker [naam] . De voor de verdachte belastende verklaring van [naam] vindt steun in het dossier.
Standpunt verdediging
Er kan niet bewezen kan worden dat de verdachte betrokken is geweest bij het verlenen van een korting aan [naam medeverdachte 5] . In het dossier ontbreekt een door de verdachte ondertekend toezeggingsformulier. De naam van de verdachte komt niet voor in de e-mails tussen [naam] en de Auto Vallei Groep. De verdachte kent [naam medeverdachte 5] niet en heeft nooit zaken met hem gedaan.
Oordeel rechtbank
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de Defensieambtenaar [naam medeverdachte 5] op 18 mei 2010 een Volkswagen Polo Blue Motion met kenteken [kentekennummer 2] heeft gekocht bij Vallei Auto Groep te Ede. Uit het koopcontract blijkt dat [naam medeverdachte 5] bij die aankoop een korting heeft gekregen van in totaal € 1095,22. Uit het dossier blijkt voorts dat vanuit PAH (de importeur) aan Vallei Auto Groep (de dealer) door tussenkomst van [naam] een ondersteuning is verleend van € 523,22 incl. BTW om de genoemde auto te verkopen. Deze ondersteuning is ten goede gekomen aan [naam medeverdachte 5] .
De vraag is vervolgens of de verdachte in strafrechtelijke zin betrokken is geweest bij deze gift. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
[naam] , key accountmanager bij PAH, heeft bij de Rijksrecherche verklaard dat de verdachte hem toestemming gaf om de extra korting aan [naam medeverdachte 5] te verlenen. De verdachte was de leidinggevende van [naam] en daarmee degene aan wie [naam] verantwoording diende af te leggen. De extra korting op de aankoop van het voertuig werd aan [naam medeverdachte 5] verleend, omdat [naam medeverdachte 5] als Defensieambtenaar deel uitmaakte van de doelgroep ‘ambtenaren’. De verklaring van [naam] dat de verdachte toestemming heeft gegeven voor de extra korting aan [naam medeverdachte 5] vindt steun in het door de verdachte opgestelde Excelbestand. Hierin heeft de verdachte bij de verleende korting aan [naam medeverdachte 5] in de kolommen ‘betrokkenen’ en ‘toestemming gegeven’ zijn eigen initialen (en die van [naam] ) ingevuld. Tegenover deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, is de ontkenning van de verdachte dat hij [naam medeverdachte 5] kent of ooit zaken met hem heeft gedaan, van onvoldoende gewicht. Dat uit het dossier niet blijkt van een schriftelijke toestemming door de verdachte en dat de naam van de verdachte niet voorkomt in de e-mails tussen [naam] en de Auto Vallei Groep, doet er niet aan af dat de aan [naam medeverdachte 5] verleende niet-zakelijke korting, naar het oordeel van de rechtbank, (mede) aan de verdachte kan worden toegeschreven.
Ad d) [naam medeverdachte 1]
Vrijspraak
Vaststaat dat de medeverdachte Defensieambtenaar [naam medeverdachte 1] op 8 april 2009 een Audi A3 Sportback met kenteken [kentekennummer 3] heeft gekocht bij Pon Occasion Centre te [plaats 3] . Uit het koopcontract blijkt dat de medeverdachte een korting heeft gekregen van in totaal
€ 2.522,78. Het dossier bevat voorts sterke aanwijzingen dat vanuit PAH (de importeur) aan Pon Occasion Centre (de dealer) een ondersteuning (bijloop) is verleend van € 1.750,= excl. BTW om de genoemde auto te verkopen. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat [naam medeverdachte 1] op de hoogte is gebracht van deze (aan de dealer) verleende bijloop. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat de verdachte aan [naam medeverdachte 1] een gift heeft gedaan met het oogmerk om hem te bewegen iets te doen en/of na te laten. Reeds daarom dient de verdachte te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ad e) [naam medeverdachte 6]
Standpunt officier van justitie
Bewezen kan worden dat de verdachte aan [naam medeverdachte 6] een niet-zakelijke korting van 1% heeft gegeven bij de privéaankoop van een Volkswagen EOS door hiervoor toestemming te geven aan zijn ondergeschikte medewerker [naam] . De voor de verdachte belastende verklaring van [naam] vindt steun in het dossier.
Vrijspraak
Op grond van de stukken uit het dossier kan worden vastgesteld dat de Defensieambtenaar [naam medeverdachte 6] op 9 november 2010 een Volkswagen EOS met kenteken [kentekennummer 4] heeft gekocht bij Automobielbedrijf Thur te [plaats 4] . Uit het koopcontract blijkt dat [naam medeverdachte 6] bij de aankoop een korting heeft gekregen van in totaal €1.872,61. Uit het dossier blijkt voorts dat vanuit PAH (de importeur) door tussenkomst van [naam] aan Automobielbedrijf Thur (de dealer) een niet-zakelijke ondersteuning is verleend van € 236,= excl. BTW om de genoemde auto te verkopen. Deze ondersteuning is ten goede gekomen aan [naam medeverdachte 6] .
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij deze gift.
[naam] heeft bij de Rijksrecherche verklaard dat hij het verzoek van [naam medeverdachte 6] om korting aan de verdachte, zijn leidinggevende, heeft voorgelegd en dat de verdachte hem toestemming gaf om 1% korting op het aankoopbedrag van de auto van [naam medeverdachte 6] te verlenen. Tegenover deze verklaring staat de verklaring van de verdachte die bij de Rijksrecherche en ter zitting, heeft ontkend dat hij de toestemming voor de korting heeft gegeven. Anders dan in het geval van Defensieambtenaar [naam medeverdachte 5] (onderdeel c) is de verleende korting aan [naam medeverdachte 6] niet opgenomen in het door de verdachte opgestelde Excel-bestand. Nu de verklaring van [naam] in dit geval, waar het gaat om verdachtes betrokkenheid bij het verlenen van de korting aan [naam medeverdachte 6] , geen steun vindt in andere bewijsmiddelen, moet aan de verdachte het voordeel van de twijfel worden gegeven. De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit ten aanzien van de onderdelen b) 2 en c) en dat hij zal worden vrijgesproken ten aanzien van de onderdelen a) 1, 2 en 3, b) 1, d) en e).