ECLI:NL:RBROT:2018:1332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
10/965045-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in de zaak tegen een voormalig politieambtenaar wegens passieve ambtelijke omkoping

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een voormalig politieambtenaar, die werd beschuldigd van passieve ambtelijke omkoping. De verdachte, die werkzaam was als Senior Productmanager bij Bureau Inkoop & Productmanagement van het regionaal politiekorps Amsterdam-Amstelland, werd verweten dat hij in de periode van 1 september 2011 tot en met 31 december 2011 een niet-zakelijke korting van € 715,- op de aankoop van een Volkswagen Passat had aangenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde feit, omdat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de korting hem werd aangeboden om hem te bewegen om in strijd met zijn plicht iets te doen of na te laten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het kosteloze gebruik van een Audi A4, omdat dit niet als een gift werd beschouwd. De officier van justitie had een taakstraf van 60 uur geëist, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lange duur van de procedure. De rechtbank benadrukte het belang van integriteit binnen de overheid en de noodzaak om corruptie tegen te gaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/965045-14
Datum uitspraak: 22 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte]
,
raadsvrouw mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 5 en 14 december 2017 en 10 en 11 januari 2018.
Het onderzoek is gesloten op 8 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uur subsidiair 30 dagen hechtenis.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Verjaring
4.1.1
Standpunt verdediging
Het vervolgingsrecht ten aanzien van artikel 362 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vervalt na zes jaren. De verjaringstermijn is (pas) op 14 april 2017 gestuit, met het uitbrengen van de dagvaarding. De feiten die hebben plaatsgevonden vóór 19 april 2011 zijn verjaard. De officier van justitie is daarom niet-ontvankelijk in de vervolging voor de tenlastegelegde periode van 14 mei 2009 tot en met 18 mei 2009, voor zover dat de overtreding van artikel 362 Sr betreft.
4.1.2
Standpunt officier van justitie
Het feit is niet verjaard. De verjaringstermijn is gestuit op 29 oktober 2014 doordat bij de rechter-commissaris een machtiging voor een bevel tot het verstrekken van gevoelige gegevens, als bedoeld in artikel 126nf van het Wetboek van Strafvordering (Sv), is gevorderd.
4.1.3
Oordeel rechtbank
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – passieve ambtelijke omkoping door in de periode van 18 mei 2009 tot en met 18 mei 2009 en/of 1 september 2011 tot en met 31 december 2011 giften te accepteren. De tenlastelegging is toegesneden op de artikelen 362 (thans vervallen) en 363 (oud) Sr.
Op grond van artikel 70, eerste lid, Sr vervalt het recht tot strafvordering in zes jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld en in twaalf jaren voor misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld. De verjaringstermijn vangt aan op de dag na het plegen van het feit (artikel 71 Sr). Op grond van artikel 72, eerste lid, Sr stuit elke daad van vervolging de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde. Als daad van vervolging heeft te gelden iedere rechterlijke beslissing of een daad welke erop is gericht een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van de rechter te verkrijgen.
Met betrekking tot de vraag of het recht op strafvervolging is verjaard, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hierna onder paragraaf 5 uitvoeriger zal worden uiteengezet is de Rijksrecherche naar aanleiding van een anonieme brief, waarin beschuldigingen worden geuit van (ambtelijke) corruptie in relatie tot de levering van voertuigen voor politie en Defensie, in december 2012 een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarin een groot aantal personen, waaronder de verdachte, als verdachte is aangemerkt.
De officier van justitie heeft op 3 december 2012 bij de rechter-commissaris een machtiging gevorderd voor een bevel tot conservatoir beslag bij de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Gelet op het voorgaande, in het bijzonder artikel 72, eerste lid, Sr, beschouwt de rechtbank dit als eerste daad van vervolging (ook) in de zaak van de verdachte, zodat vanaf dat moment de verjaring is gestuit. Dit brengt mee dat het feit ten aanzien van artikel 362 Sr – waarop een maximum gevangenisstraf van twee jaren was gesteld – niet is verjaard. Ook ten aanzien van overtreding van artikel 363 (oud) Sr – waarop een maximum gevangenisstraf van vier jaren was gesteld – is geen sprake van verjaring.
4.2.
Strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde – algemeen
4.2.1
Standpunt verdediging
Het openbaar ministerie heeft door de verdachte te vervolgen, in strijd gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde. In andere (al dan niet door de verdediging met naam genoemde) met de verdachte vergelijkbare gevallen, is een transactie aangeboden, dan wel is (met uiteenlopende codes) geseponeerd. Geen redelijk denkend lid van het openbaar ministerie had in het geval van de verdachte tot vervolging kunnen overgaan.
4.2.2
Standpunt officier van justitie
Aan de vervolgingsbeslissing in het geval van de verdachte is een zorgvuldige belangenafweging voorafgegaan. Van geval tot geval is beoordeeld of tot vervolging diende te worden overgegaan. Het geval van de verdachte verschilt van andere, niet vervolgde respectievelijk geseponeerde gevallen. Van strijd met een of meer beginselen van een behoorlijke procesorde is geen sprake.
4.2.3
Oordeel rechtbank
Bij tussenbeslissing van 16 juni 2017 heeft de rechtbank op de verzoeken om het horen van getuigen in – volgens de verdediging – met de verdachte vergelijkbare gevallen reeds overwogen dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op grond van schending van het gelijkheidsbeginsel en zo’n geval niet aanwezig geacht. Met betrekking tot de thans aangevoerde verweren komt de rechtbank niet tot een andere conclusie. De officier van justitie heeft in het verloop van de procedure in een aantal gevallen onderbouwd aangegeven waarom daarin is afgezien van verdere vervolging (sepot of transactie). Voorop staat dat de officier van justitie een ruime mate van beleidsvrijheid heeft om in het geval van de verdachte al dan niet tot vervolging over te gaan. Daargelaten de vraag of de beslissingen in die andere gevallen ten onrechte zijn genomen, kan vergelijking daarmee niet tot de conclusie leiden dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, dan wel het verbod van willekeur omdat het in het geval van de verdachte wel tot vervolging is overgegaan.
4.3.
Strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde – Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in Nederland
4.3.1
Standpunt verdediging
De vervolging van de verdachte is (voorts) in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde nu het openbaar ministerie tot vervolging heeft besloten in strijd met de inhoud van de Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie (hierna: de Aanwijzing) zoals deze geldt vanaf 1 augustus 2011. Alleen bij uitzonderlijke feiten en omstandigheden dient te worden gegrepen naar het strafrecht. Ook om deze reden dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
4.3.2
Standpunt officier van justitie
De vervolging in het geval van de verdachte staat niet op gespannen voet met deze Aanwijzing. Integendeel is juist ten aanzien van de verdachte voldaan aan een reeks in de Aanwijzing genoemde factoren zodat niet kan worden gezegd dat ten onrechte tot vervolging is overgegaan.
4.3.3
Oordeel rechtbank
Met betrekking tot genoemde Aanwijzing overweegt de rechtbank het volgende. In de Aanwijzing worden niet-limitatief “factoren” genoemd aan de hand waarvan de opportuniteit van de vervolging in ambtelijke corruptiezaken zal worden bepaald. Het betreft volgens de Aanwijzing maatwerk en geen absoluut model voor alle gevallen.
De rechtbank stelt vast dat de factoren open geformuleerde criteria lijken te zijn, die van geval tot geval kunnen helpen om de keuze: vervolgen of niet, te bepalen. In deze ruime zin opgevat lijkt geen sprake te zijn van nauwkeurig omschreven waarborgnormen waaraan een verdachte rechtstreeks aanspraken op niet-vervolging zou kunnen ontlenen. Hierbij gaat de rechtbank er nog aan voorbij dat de officier van justitie ter zitting heeft gesteld dat aan een reeks van die factoren in dit geval juist wel is voldaan.
In de verwijzing naar deze Aanwijzing en de stelling van de verdediging dat de verdachte aan geen van de factoren voldoet, ziet de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat het openbaar ministerie in strijd met enig beginsel van behoorlijke procesorde heeft gehandeld, door niettemin in het geval van de verdachte tot vervolging over te gaan.
4.4.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Inleiding op het onderzoek
Aanleiding onderzoek
In december 2011 is naar de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de Rijksrecherche een gelijkluidende anonieme brief gestuurd. In deze anonieme brief worden een ambtenaar van Defensie en drie ambtenaren van politie genoemd en beschuldigd van corruptie. Die corruptie zou, zo staat in de brief, betrekking hebben op de rol die zij zouden hebben bij de levering van voertuigen voor politie en Defensie.
In december 2012 is de Rijksrecherche met een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarin vervolgens een groot aantal personen als verdachte is aangemerkt. De onderzoeken naar financiële gegevens en administratie van betrokken rechtspersonen leverden ook verdenkingen op tegen een aantal leasebedrijven, dealers en importeurs. Tijdens de doorzoekingen bij die bedrijven is onder meer beslag gelegd op e-mailverkeer en ook zijn van sommige verdachten telefonische gesprekken opgenomen (zogenaamde taps). Een deel van die bedrijven heeft zelf ook onderzoek laten doen door een externe partij. Zo heeft Pon’s Automobielhandel b.v. (hierna: PAH) het advocatenkantoor [naam advocatenkantoor] gevraagd mogelijke gevallen van onrechtmatige bevoordeling van, onder meer, de verdachte te onderzoeken. [naam advocatenkantoor] heeft haar bevindingen neergelegd in (onder andere) een rapport van 2 mei 2013. De Rijksrecherche heeft ook informatie uit genoemde onderzoeken gebruikt. Het strafrechtelijk onderzoek heet Dotterbloem.
Naar aanleiding van restinformatie is er (onder meer) ook het deelonderzoek Wegdistel gestart. Wegdistel betreft onderzoek naar vermeende ambtelijke corruptie en omkoping van ambtenaren van de nationale politie, waaronder de verdachte. Zij zouden zijn omgekocht door PAH, in relatie tot de Landelijke Aanbesteding Politie Voertuigen 2010 (hierna: LAPV). Dit onderzoek komt voort uit de informatie aangetroffen in een Excelbestand dat is opgemaakt door een medewerker van PAH in het kader van het interne onderzoek bij PAH met betrekking tot verleende kortingen (bijloop of ondersteuning) aan overheidsfunctionarissen.
Positie verdachte
De verdachte heeft ten tijde van het ten laste gelegde feit de volgende functies bekleed binnen de organisatie van de Politie. Hij heeft
- van 1 mei 2009 tot en met 1 mei 2010 in het kader van het Landelijk project ‘Voorbereiding Landelijke Aanbesteding Politievoertuigen 2010 (LAPV 2010)’ als projectleider gefungeerd;
- van 1 juni 2010 tot en met 31 december 2011 als Senior Productmanager (functietypering Adviseur D) bij regiopolitie Amsterdam – Amstelland gefungeerd.
De verdachte heeft in het kader van de functie projectleider LAPV 2010 contact gehad met de importeur PAH.
Verdenking
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich heeft laten omkopen door giften aan te nemen, te weten:
- het kosteloze (niet-zakelijke) gebruik van een personenauto;
- een (extra) niet-zakelijke korting op de aankoop van een personenauto,
terwijl de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften hem werden gedaan om hem als ambtenaar iets te laten doen of nalaten of omdat hij in het verleden iets heeft gedaan of nagelaten.
5.2
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft tussen 14 en 18 mei 2009 gereden in een Audi A4, die is opgehaald bij PAH in [plaats 1] . Deze rit is verrekend binnen PAH voor een bedrag van € 431,85. Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat deze auto een demoauto betrof, waarvan de kosten niet werden doorberekend naar een klant in verband met relatiebeheer. Deze situatie, waarbij de verdachte een auto gebruikt via de importeur met wie hij een zakelijke relatie heeft, is niet vergelijkbaar met het maken van een proefrit bij een dealer.
De officier acht tevens bewezen dat de verdachte in 2011 een niet-zakelijke korting heeft verkregen bij aankoop van een Volkswagen Passat waarbij de verdachte heeft geschermd met zijn functie. Deze korting heeft ook te maken met relatiebeheer door [naam medeverdachte 2] , zoals volgt uit diens verklaring bij de Rijksrecherche alsmede het gegeven van door de verdachte aan PAH verstrekte informatie. Een aanwijzing hiervoor is voorts het door [naam medeverdachte 2] aangemaakte Exceldocument waarin de eerdere functie van de verdachte “Projectleider LAPV” is genoemd.
5.3.
Standpunt verdediging
Volgens de raadsvrouw blijkt het bij verschillende dealers heel gewoon te zijn om een auto gedurende een weekend te berijden in het kader van een proefrit. Dat geldt ook voor gebruik maken van een demoauto via de showroom in [plaats 1] . Het begrip relatiebeheer in de verklaring van [naam medeverdachte 2] betreft het geheel aan klanten die een auto van het bedrijf willen kopen en levert geen voordeel of een strafbaar feit op.
Met betrekking tot de Volkswagen Passat (2011) heeft de verdediging benadrukt dat de verdachte op het moment van de aankoop van de auto al ruim 2 jaar niet meer met aanbestedingen van doen had. Er is voorts geen sprake van dat de verdachte een bijloop heeft aanvaard. In juridische zin is er geen sprake van een voltooid delict nu de gift door de verdachte niet is aangenomen. Evenmin waren er van beide zijden verwachtingen omtrent een tegenprestatie door de verdachte, gelet op zijn functie en werkzaamheden waarbinnen hij geen contact had met PAH en geen invloed had op de daadwerkelijke aanbesteding.
5.4.
Oordeel rechtbank
5.4.1.
Juridisch kader passieve ambtelijke corruptie
Passieve ambtelijke corruptie (passieve omkoping) begint – kort gezegd – bij het aannemen of vragen van giften, beloften of diensten (hierna samengevat als: giften) door de ambtenaar van een ander (hierna: de gever). Als is komen vast te staan dat de ambtenaar giften heeft aangenomen of gevraagd, is de volgende vraag of die ambtenaar
wistof
redelijkerwijs vermoeddedat deze giften hem werden gedaan om hem als ambtenaar iets te laten doen of nalaten of omdat hij in het verleden iets heeft gedaan of nagelaten. Voor
wetenlijkt op grond van de jurisprudentie voorwaardelijk opzet (bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden) de ondergrens.
Redelijkerwijs moeten vermoedenkomt er op neer dat de ambtenaar ‘op zijn klompen’ kon aanvoelen dat de giften hem werden gedaan omdat ze de gever op enig moment een voordeel konden opleveren. In de Memorie van Toelichting is in dit verband
“verwijtbare naïviteit”van de ambtenaar genoemd. [1] Daaronder kan ook worden begrepen – zo overweegt de rechtbank – het onzorgvuldig en onvoorzichtig omspringen met giften zonder zich voldoende te realiseren dat er een verband met de ambtsuitoefening kan zijn. Een direct verband tussen de gift en een bepaalde (concrete) tegenprestatie is immers niet vereist: ook als er (nog) geen of in het geheel geen tegenprestatie door de ambtenaar is geleverd, kan er sprake zijn van passieve ambtelijke corruptie. Sprake kan ook zijn van een ‘gift’ aan de ambtenaar met als doel een speciale relatie te doen ontstaan die zal (kunnen) leiden tot een voorkeursbehandeling.
Deze elementen samen brengen de rechtbank tot het formuleren van een aantal vragen die de ambtenaar zich zou moeten stellen teneinde genoemde “verwijtbare naïviteit” te voorkomen:
Welke functie en verantwoordelijkheid heb ik?
Welke functie en verantwoordelijkheid heeft de gever?
In welke relatie sta ik tot de gever? Is er naast een persoonlijke relatie ook een zakelijke?
Welk beeld bestaat er aan de zijde van de ‘gever’ van mijn functie en verantwoordelijkheid?
Welk doel kan de gever met zijn gift hebben? Is een zakelijk motief daarbij uitgesloten?
Dit maakt dat de ontvangende ambtenaar niet alleen zich de (beperkte) vraag dient te stellen, tot welke beslissende handelingen hij als tegenprestatie wel of niet in staat zou zijn, maar ook rekening moet houden met een mogelijk ruimer doel van de gever, afhankelijk van zowel de functie van de gever als de positie van de ambtenaar. Met name geldt dit als sprake is van een bestaande relatie tussen beiden. De gever kan immers de neiging hebben om de ambtenaar ter wille te zijn, om de bestaande relatie vanuit zakelijk belang te onderhouden, ook indien de ambtenaar zelf uitsluitend de persoonlijke relatie van belang vindt. Juist omdat de mogelijkheid bestaat dat de ambtenaar op deze motieven niet steeds volledig zicht heeft moet hij als het gaat om het bedingen of verkrijgen van een privévoordeel elk integriteitsrisico vermijden.
Een ambtenaar die op enige wijze betrokken is of is geweest – al is het in indirecte zin – bij het onderwerp van het terrein waarop de gever werkzaam is (zoals in dit geval voertuigen) moet zich daarom rekenschap geven van het risico dat ontstaat als hij in het kader van een onderhandeling een privévoordeel bedingt of accepteert.
Tegen deze achtergrond beoordeelt de rechtbank het handelen van de verdachte ten aanzien van de twee in de tenlastelegging genoemde onderdelen als volgt.
5.4.2.
Vrijspraak kosteloos gebruik Audi A4
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het kosteloos ter beschikking stellen van een auto voor een proefrit van enkele dagen niet moet worden beschouwd als een gift in voornoemde zin. Om het kosteloze gebruik van de auto als proefrit is wel door de verdachte als potentiële koper gevraagd maar een dergelijk gebruik is niet ongewoon. Dat er in e-mails wel verwijzingen worden gemaakt naar de verdachte als onderdeel van de politie noch de omstandigheid dat de verdachte zich voor de proefrit in [plaats 1] heeft gemeld, acht de rechtbank dan ook in dit geval doorslaggevend. Van dit onderdeel zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
5.4.3.
Korting bij de aankoop van een Volkswagen Passat
Gift
De verdachte betwist niet dat hij in het najaar van 2011 bij een verkoper van het bedrijf Kamsteeg te [plaats 2] heeft onderhandeld over de aankoop van een Volkswagen Passat en daarbij om een korting heeft gevraagd die hij uiteindelijk ook heeft gekregen. De rechtbank stelt vast dat de korting ook onderdeel was van de aankoop en dus door de verdachte is aangenomen, voordat de transactie op een later moment werd ongedaan gemaakt doordat de verdachte en zijn echtgenote de geleverde auto niet accepteerden. Tijdens die onderhandelingen heeft de verdachte de verkoper verwezen naar [naam medeverdachte 2] , die hij kende als werkzaam bij PAH in [plaats 1] . In een afzonderlijk telefoongesprek heeft de verdachte aan [naam medeverdachte 2] , zoals ook door deze is verklaard, om hulp gevraagd in het kader van deze onderhandelingen omdat hij er – in de woorden van [naam medeverdachte 2] – “
met de verkoper niet uitkwam”. Vervolgens heeft [naam medeverdachte 2] aan de verkoper verteld dat een korting (‘bijloop’ genoemd) mocht worden verleend. In een e-mail van 9 september 2011 heeft [naam medeverdachte 2] dit op een verzoek van de verkoper bevestigd en het bedrag genoemd van maximaal € 715,= excl. BTW.
Weten of redelijkerwijs vermoeden
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verkoper, blijkt dat de verdachte bij de onderhandelingen met de verkoper heeft verwezen naar zijn contact bij de importeur, [naam medeverdachte 2] . Op zijn beurt heeft [naam medeverdachte 2] deze relatie bevestigd en gehoor gegeven aan de vraag van de verdachte om te bemiddelen respectievelijk een korting (door [naam medeverdachte 2] omschreven als ‘hulp’) te verlenen. Uit de verklaring van [naam medeverdachte 2] bij de Rijksrecherche blijkt ondubbelzinnig dat hij hierbij de bestaande relatie met de verdachte, zoals kennelijk voortgekomen uit hun eerdere professionele contacten in het kader van de LAPV, op het oog had. De verdachte had zich dit moeten realiseren. Dat de werkzaamheden van de verdachte in 2011 inmiddels niet meer rechtstreeks met de aanbesteding van politievoertuigen (LAPV) te maken hadden is hierbij niet doorslaggevend. In feite accentueert de verdachte dit door de verkoper naar die relatie te verwijzen, en ook zijn kennis omtrent voertuigen en de werkwijze van de importeur vanuit zijn LAPV-verleden aan te halen.
Deze korting (bijloop of ondersteuning) wordt ook genoemd in het voornoemde door [naam medeverdachte 2] voor PAH opgestelde Excelbestand met betrekking tot verleende kortingen aan overheidsfunctionarissen.
Nu de verdachte bij de privéaanschaf van zijn auto gebruik heeft gemaakt van een zakelijke relatie bij PAH met als doel het verkrijgen van een korting via de importeur en hij die korting ook heeft gekregen, had de verdachte naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs moeten vermoeden dat de korting hem werd gegeven teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen en/of na te laten. Van een reguliere korting zoals eenieder die zou hebben kunnen krijgen is dan ook geen sprake.
5.4.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit ten aanzien van het onderdeel ‘korting bij de aankoop van een Volkswagen Passat’.
Niet bewezen is het ten laste gelegde feit ten aanzien van het onderdeel ‘kosteloos gebruik Audi A4’ en de verdachte wordt daarvan dan ook vrijgesproken.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 1 september 2011 tot en met 31 december 2011,
te Dussen en/of Den Haag en/of Huijbergen en/of Genderen, in elk geval
in Nederland, als ambtenaar, te weten als Senior Productmanager bij Bureau Inkoop & Productmanagement van het regionaal
politiekorps Amsterdam-Amstelland, (om) een gift
te weten een (extra) niet-reguliere, althans niet-zakelijke korting van EUR 715,-
excl. BTW op de aankoop van een personenauto, te weten een Volkswagen Passat
Variant Highline, gedaan door Pon's Automobielhandel
B.V.,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
wist of redelijkerwijs vermoedde dat die gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of wist of redelijkerwijs vermoedde dat die gift hem werd gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 2),
en/of
II. heeft gevraagd teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd
met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3)
en/of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 4).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten
en/of
als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten
en/of
als ambtenaar een gift vragen teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten
en/of
als ambtenaar een gift vragen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Over de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan overweegt de rechtbank voorafgaand het volgende.
De vormen van omkoping en de omkopingsmiddelen in onderhavige strafrechtelijk onderzoek Dotterbloem/Wegdistel wijken af van het meer algemene patroon waarbij tegenover giften directe resultaten staan in de vorm van concrete bevoordeling. Het gaat hier om meer subtiele vormen van stilzwijgende en soms impliciete beïnvloeding van overheidsdienaren die als economisch en financieel gemotiveerd verschijnsel bederf veroorzaken in een samenleving. Het inzicht en het besef dat een integere overheid deze wat subtielere vormen van corruptie evenzeer moet bestrijden om als rechtsstaat overeind te blijven, zijn nog steeds groeiende.
In deze zaak heeft de publicatie van de anonieme brief genoemd in de inleiding bij de waardering van het bewijs samen met het strafrechtelijk onderzoek een maatschappelijk schokeffect teweeg gebracht. Dat is te zien aan de reactie in de autowereld, waar intern onderzoek – mogelijk ook uit welbegrepen eigenbelang verricht – mede heeft geleid tot het ontslag van een reeks medewerkers, maar ook aan de reactie van de overheid: een nauwgezet en langdurig onderzoek door de Rijksrecherche is gevolgd door strafvervolging. Het openbaar ministerie heeft zich ingespannen om een reeks van ruim 40 verdachten nader te beoordelen. Dat heeft geleid tot sepots van verschillende aard, schikkingen en transacties en uiteindelijk de groep van elf verdachten die in deze zaak terechtstaan. Die keuzes, waarin de officier van justitie een ruime mate van afwegingsvrijheid toekomt, hebben bij de verdediging in de wel vervolgde zaken tot vragen geleid.
Een aantal beslissingen van de officier van justitie tot (niet-)vervolging is genomen in de analyse dat het verweten gedrag soms op, dan wel vóór de grens van de strafrechtelijke verwijtbaarheid balanceert. Van de kant van de verdachten zijn vragen gesteld: wat maakt het onderscheid tussen corruptie en zakelijke handigheid? Moet de ambtenaar dief van zijn eigen portemonnee zijn? Moet een autohandelaar niet iedereen (ook ambtenaren) gelijk behandelen?
De rechtbank heeft in haar overwegingen een streep getrokken bij het gedrag waarin de ambtenaar (en daarmee ook de degene die hem tracht te bewegen middels een gift) kort gezegd privé- en zakelijke belangen door elkaar liet lopen en dat op zo’n manier dat hij rekening had moeten houden met het risico dat zijn vroegere of huidige functie een rol speelde bij de gift, het voordeel dat hij ontving. Bij de verdachte was dit aan de orde. Daarvan mag hem een strafrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Wel heeft de rechtbank in algemene zin ook betrokken dat het onderzoek door de omvang veel tijd heeft gekost die voor de verdachten in het onderzoek een verzwaring heeft betekend, zoals ook uit het persoonlijke relaas van de verdachte duidelijk is gebleken. In deze zin hebben de verdachten per individuele casus iets van het gewicht moeten dragen, niet alleen van hun eigen keuzes maar ook van die van een groter probleem. Bijna allen hebben over het gevoel verteld uitgekozen te zijn waar anderen, met name de betrokken bedrijven/auto-importeurs, goed wegkwamen. Hoewel deze argumenten niets afdoen aan de individuele verwijtbaarheid, zal de rechtbank er wel bij de strafmaat in enige mate rekening mee houden.
Daarnaast wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft als ambtenaar bij Bureau Inkoop & Productmanagement van het regionaal politiekorps Amsterdam-Amstelland zich schuldig gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping, door het vragen aan en aannemen van een niet-zakelijke korting van
€ 715,= excl. BTW van PAH op de aankoop van een personenauto.
De verdachte heeft zich op de hiervoor (zie paragraaf 5.4.3) beschreven wijze laten omkopen, met het oog op persoonlijk voordeel. Dat wordt de verdachte aangerekend. Voor een goed functioneren van de democratische rechtstaat is fundamenteel dat burgers vertrouwen hebben in het openbaar bestuur. Integriteit van ambtenaren en de overheid staat ook hoog op de politieke agenda; het maatschappelijk belang van een onkreukbare overheid is immers groot. De samenleving moet er zonder meer op kunnen vertrouwen dat met overheidsgezag beklede personen dat gezag niet misbruiken ten behoeve van hun eigen belang. Dit vertrouwen wordt beschaamd indien personen die bij de overheid werkzaam zijn, zich niet integer gedragen. Dat is het geval als persoonlijke en zakelijke belangen door elkaar gaan lopen. Juist van deze personen wordt, naast loyaliteit en inzet voor de publieke zaak
,neutraliteit verwacht: handelen zonder aanzien des (rechts)persoons. Tegen ambtenaren die het vertrouwen in het openbaar bestuur schaden, moet dan ook doeltreffend en passend strafrechtelijk worden opgetreden.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 november 2017 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De verdachte en zijn raadsvrouw hebben op de zitting gewezen op de grote impact op hem en zijn gezin van deze zaak, waarin hij als verdachte van een groot corruptieonderzoek is aangemerkt. Deze zaak heeft lang geduurd en ook die lange duur heeft gevolgen gehad voor de verdachte en zijn gezondheid.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een straf moet volgen.
De officier heeft oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf gevorderd en daarbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte zijn baan bij de politie kwijt is geraakt.
De rechtbank is met de officier van justitie eens dat de modaliteit van een taakstraf in onderhavig geval in beeld komt. De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke gevolgen van de zaak voor de verdachte, waaronder de gevolgen voor zijn gezin, gezondheid en zijn arbeidssituatie. Ook is van belang de relatief lange tijd dat deze zaak haar schaduw vooruit heeft geworpen en boven het hoofd van de verdachte is blijven hangen zonder dat hij zijn visie op de beschuldiging kon geven.
Bovendien is aannemelijk dat bij de verdachte sprake was van een enkele misstap die grote gevolgen voor hem heeft gehad en dat hij van deze ervaring heeft geleerd.
Al de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen geven de rechtbank aanleiding om de taakstraf die zij in het geval van de verdachte passend acht slechts in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Redelijke termijn
Ten slotte neemt de rechtbank ambtshalve in aanmerking dat in deze zaak de redelijke termijn met ruim een jaar is geschonden. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de (beperkte) omvang van de straf die de rechtbank hierna oplegt, is daarin met deze overschrijding voldoende rekening gehouden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 363 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen.
bepaalt dat deze taakstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde: de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en J. de Lange, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.K. van Zanten en I.C.M.A. Bals, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op een of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 14 mei 2009 tot en met 18 mei 2009, en/althans
van 1 september 2011 tot en met 31 december 2011,
te Dussen en/of Den Haag en/of Huijbergen en/of Genderen, in elk geval
in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar, te weten als projectleider van het landelijk project
"Voorbereiding Landelijke Aanbesteding Politievoertuigen 2010 (LAPV 2010)"
gedetacheerd bij het regionaal politiekorps Gelderland-Midden en/of
Senior Productmanager bij Bureau Inkoop & Productmanagement van het regionaal
politiekorps Amsterdam-Amstelland,
(telkens) (om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
- het kosteloze (niet-zakelijke) gebruik van een personenauto, te weten een
Audi A4 Avant met kenteken [kentekennummer] , en/of
- een (extra) niet-reguliere, althans niet-zakelijke korting van EUR 715,-
excl. BTW op de aankoop van een personenauto, te weten een Volkswagen Passat
Variant Highline,
althans enige gift en/of belofte en/of dienst, verleend en/of aangeboden en/of
gedaan door (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Pon's Automobielhandel
B.V.,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen
om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen
of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar
aanleiding van hetgeen door hem, al dan niet in strijd met zijn plicht, in
zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2),
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in strijd
met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3)
en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4),
te weten het (telkens)
- ( anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van Pon's Automobielhandel
B.V., en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en Pon's
Automobielhandel B.V., teneinde (aldus) voor die rechtspersoon een
voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of
- aangaan en/of onderhouden van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en
Pon's Automobielhandel B.V., dat hij, verdachte, tegenover die Pon's
Automobielhandel B.V. niet meer zo vrij en/of onbeïnvloed en/of
onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen van beslissingen in
relatie tot die Pon's Automobielhandel B.V. als in het geval dat hij,
verdachte, die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) niet had
aangenomen, en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed binnen de politie-organisatie,
pogen een betere positie te bewerkstelligen voor Pon's Automobielhandel B.V.
binnen de politie-organisatie;
art 362 lid 1 ahf/sub 1° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 2° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1998/99, 26469, 3 p. 7.