ECLI:NL:RBROT:2018:1322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
C/10/513006 / HA ZA 16-1052
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake internationale bevoegdheid en arbitragebeding in expeditieovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de naamloze vennootschap DLH en Easy-Shipping (Rotterdam) B.V. en Hapag-Lloyd Aktiengesellschaft. DLH vordert dat de rechtbank zich bevoegd verklaart om kennis te nemen van haar vorderingen tegen Easy-Shipping, terwijl Easy-Shipping zich beroept op een arbitragebeding in de Fenexvoorwaarden en een forumkeuzebeding in de cognossementsvoorwaarden van Hapag. De rechtbank heeft vastgesteld dat Easy-Shipping woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van de rechtbank, waardoor deze in beginsel bevoegd is. Easy-Shipping heeft echter aangevoerd dat de Fenexvoorwaarden van toepassing zijn, waarin een arbitragebeding is opgenomen, en dat de rechtbank zich daarom onbevoegd moet verklaren. De rechtbank heeft deze stelling verworpen, omdat Easy-Shipping niet heeft aangetoond dat DLH de Fenexvoorwaarden heeft aanvaard. Ook het beroep op het forumkeuzebeding in de cognossementsvoorwaarden van Hapag is afgewezen, omdat er geen bewijs is dat dit beding onderwerp van wilsovereenstemming is geweest tussen de partijen. De rechtbank heeft zich uiteindelijk bevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van DLH tegen Easy-Shipping en heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord door Easy-Shipping. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/513006 / HA ZA 16-1052
Vonnis in incident van 21 februari 2018
in de zaak van
de naamloze vennootschap
[eiseres],
gevestigd te Winterswijk,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. E. Jacobs te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EASY-SHIPPING (ROTTERDAM) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H.T. Flameling te Rotterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
HAPAG-LLOYD AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Hamburg, Duitsland,
gedaagde,
advocaat mr. R.C.A. van 't Zelfde te Rotterdam.
Partijen zullen hierna DLH, Easy-Shipping en Hapag genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 26 april 2017 in het door Hapag aangespannen bevoegdheidsincident alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de incidentele conclusie houdende eis tot onbevoegdheid van Easy-Shipping, met twaalf producties;
  • het herstelvonnis van 28 juni 2017 alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, met één productie;
  • producties 2-6 van DLH;
  • producties 13-20 van Easy-Shipping;
  • de pleidooizitting in het incident van 9 januari 2018;
  • de pleitaantekeningen van de advocaat van Easy-Shipping;
  • de pleitaantekeningen van de advocaat van DLH;
  • het proces-verbaal van de pleidooizitting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
DLH vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Easy-Shipping en Hapag hoofdelijk, althans ieder voor zich, veroordeelt tot betaling van USD 126.742,25 aan DLH alsmede de door DLH gemaakte expertisekosten van
USD 1.916,--, de kosten om naar China af te reizen ad € 8.066,10 en de buitengerechtelijke kosten ad € 2.705,92, alles te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 21 december 2015, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van Easy-Shipping en Hapag in de proceskosten en de nakosten, indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving is voldaan aan het vonnis.
2.2.
Hieraan legt DLH de volgende stellingen ten grondslag:
 DLH geeft in mei 2015 aan Easy-Shipping de opdracht tot vervoer van negen containers met “
wet salted hides” (hierna: de huiden) van Rotterdam naar Tianjin Xingang in China;
 Easy-Shipping bevestigt deze boeking op 8 mei 2015 in eigen naam met Booking confirmation nr. [nummer] ;
 Vervolgens boekt Easy-Shipping het vervoer per m.v. “MOL Brightness” bij Hapag, waarvoor op 27 mei 2015 een cognossement wordt afgegeven;
 De containers komen op of omstreeks 5 juli 2015 op de overeengekomen plaats van bestemming in China aan en worden gelost;
 Op 16 juli 2015 geeft DLH eerst telefonisch en vervolgens door middel van een e-mail met containernummers opdracht aan Easy-Shipping om vier van de containers weer terug naar Nederland te vervoeren;
 Op 4 augustus 2015 bevestigt Easy-Shipping per e-mail dat de containers zijn geladen in Xingang en op 21 augustus 2015 zullen aankomen in Rotterdam per m.v. “Rio Grande Express”;
 Voor dit retourtransport stuurt Easy-Shipping geen nieuwe Booking confirmation, maar de bevestigings-e-mail van Easy-Shipping verwijst naar een nieuw boekingsnummer van Easy-Shipping, [nummer] ;
 Naar aanleiding van de navraag door DLH bij Easy-Shipping op 16 september 2015 over het te ontvangen cognossement bericht Easy-Shipping op 18 september 2015 dat de containers toch niet zijn geladen en derhalve nog op de terminal in China staan;
 Op 8 oktober 2015 bericht Easy-Shipping DLH telefonisch dat de huiden niet retour kunnen komen voordat de containers zijn ingeklaard; in tegenstelling tot de eerdere berichten van Easy-Shipping blijken de containers dus wederom niet te zijn verscheept;
 Om de containers in te kunnen klaren verzoekt Easy-Shipping Hapag om de gegevens van de oorspronkelijk afnemer, aan welk verzoek DLH meteen voldoet;
 Aangezien de huiden bederfelijke goederen zijn, is de kans groot dat zij eenmaal aangekomen in Rotterdam bedorven zullen zijn en direct door de Nederlandse Voedsel- en warenautoriteit (NVWA) zullen worden afgekeurd en vernietigd; DLH stelt daarom voor op zoek te gaan naar een nieuwe koper in China om de huiden te verkopen tegen een gereduceerde prijs; op dit voorstel van DLH reageert Hapag afwijzend; DLH vindt de opstelling van Hapag niet acceptabel en kiest er in het kader van schadebeperking voor de huiden in China te verkopen;
 Op 27 oktober 2015 informeert DLH bij Easy-Shipping of er al meer duidelijkheid bestaat over het inklaren van de containers, waarna Easy-Shipping aangeeft dat Hapag niet weet hoe de containers onder de gegeven omstandigheden kunnen worden ingeklaard;
 Wanneer DLH op 30 oktober 2015 weer navraag doet, ontvangt zij van Easy-Shipping de verklaring dat de containers niet kunnen worden ingeklaard; op basis van deze laatste verklaring kan de NVWA uiteindelijk documenten klaarmaken die nodig zijn voor inklaring door een nieuwe ontvanger van de containers; de gegevens van deze nieuwe ontvanger worden op 2 november 2015 aan Easy-Shipping doorgegeven;
 DLH vindt vervolgens een nieuwe koper voor de vier containerladingen huiden;
 Bij gebreke van een rechtskeuze is ingevolge artikel 5 van de Rome I-Verordening Nederlands recht toepasselijk op de aansprakelijkheid van Easy-Shipping; nu in dit geval geen vervoer heeft plaatsgevonden, gelden de gewone regels voor toerekenbare niet-nakoming en komt de schade die DLH als gevolg van de fouten van de vervoerder heeft geleden voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6:74 juncto artikel 6:98 BW;
 Hapag is op grond van onrechtmatige daad voor de schade van DLH aansprakelijk, omdat zij tot twee keer toe de containers in strijd met de instructies van Easy-Shipping en haar eigen berichtgeving niet heeft vervoerd naar Rotterdam; voor zover komt vast te staan dat niet Easy-Shipping maar Hapag als vervoerder van DLH heeft te gelden, spreekt DLH Hapag op grond van artikel 6:74 juncto artikel 6:98 BW aan tot vergoeding van haar schade;
 In de periode dat de huiden in de haven hebben gestaan zijn deze bedorven en bijna waardeloos geworden, althans sterk in waarde gedaald;
 De totale schade van DLH bedraagt € 126.742,25.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Easy-Shipping vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de door DLH tegen haar ingestelde vorderingen, met veroordeling van DLH bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na het in dezen te wijzen vonnis. Voor het geval deze incidentele vordering wordt afgewezen, verzoekt Easy-Shipping de rechtbank om toestemming voor tussentijds hoger beroep.
3.2.
Aan haar incidentele vordering legt Easy-Shipping - samengevat - de volgende stellingen ten grondslag:
  • Op de tussen Easy-Shipping en DLH gesloten overeenkomst zijn de Fenexvoorwaarden van toepassing, waaronder het arbitrale beding in artikel 23 van deze algemene voorwaarden, zodat de rechtbank op grond van artikel 1022 Rv onbevoegd is;
  • Voor het geval de rechtbank dit beroep op onbevoegdheid wegens het in de Fenexvoorwaarden neergelegde arbitrale beding afwijst, doet Easy-Shipping subsidiair een beroep op het in de cognossementsvoorwaarden van Hapag neergelegde forumkeuzebeding voor de rechter in Hamburg, Duitsland, dat van toepassing is op de tussen Easy-Shipping en DLH gesloten overeenkomst; ook op grond van dit beding is de rechtbank onbevoegd.
Met het oog op het geval dat de rechtbank de incidentele vordering van Easy-Shipping afwijst, verzoekt Easy-Shipping dat haar wordt toegestaan in tussentijds hoger beroep te gaan van dit tussenvonnis van de rechtbank.
3.3.
DLH concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering van Easy-Shipping, met veroordeling van DLH in de proceskosten van het incident.
3.4.
Hiertoe voert DLH - samengevat - aan dat de Fenexvoorwaarden niet van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen DLH en Easy-Shipping en evenmin de cognossementsvoorwaarden van Hapag. Omdat Easy-Shipping woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, is deze rechtbank derhalve bevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen Easy-Shipping.
DLH verzet zich tegen het verzoek van Easy-Shipping tussentijds hoger beroep toe te staan.

4.De beoordeling

in het incident

het primaire beroep van Easy-Shipping op het arbitrale beding in de Fenexvoorwaarden
4.1.
Aangezien Easy-Shipping woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, is deze rechtbank op grond artikel 99 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in beginsel bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van DLH tegen Easy-Shipping.
4.2.
Op grond van artikel 1022 Rv dient de rechter bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten zich onbevoegd te verklaren, indien een partij, zoals in dit geval Easy-Shipping, zich voor alle weren op het bestaan van deze arbitrageovereenkomst beroept, tenzij de arbitrageovereenkomst ongeldig is.
4.3.
Het in artikel 23 lid 1 van de Fenexvoorwaarden neergelegde arbitraal beding luidt - aangehaald voor zover relevant - als volgt:
Alle geschillen, die tussen de expediteur en zijn wederpartij mochten ontstaan, zullen met uitsluiting van de gewone rechter in hoogste ressort worden beslist door drie arbiters. Een geschil is aanwezig wanneer één der partijen verklaart dat dit het geval is.
Easy-Shipping legt het volgende ten grondslag aan de toepasselijkheid van dit arbitrale beding op haar overeenkomst met DLH. Easy-Shipping is een expediteur. Zij heeft met DLH een expeditieovereenkomst gesloten voor het doen vervoeren van de onderhavige negen containers met huiden van Rotterdam naar Xingang in China. Uit de stellingen van DLH in de dagvaarding blijkt dat DLH haar vordering baseert op de overeenkomst ter zake van het retourtransport van vier van deze negen containers van Xingang in China naar Rotterdam, aldus Easy-Shipping. Op die overeenkomst zijn de Fenexvoorwaarden van toepassing, omdat DLH het in het e-mailbericht van Easy-Shipping van 16 juli 2015 neergelegde aanbod heeft aanvaard met haar e-mailbericht van 21 juli 2015 en van dit aanbod deel uitmaakt de volgende verwijzingstekst naar de Fenexvoorwaarden onderaan genoemd e-mailbericht van Easy-Shipping:
“Unless otherwise specified, all bookings are subject to ship operator’s cargo acceptance, and availability of equipment and vessel space. All business transactions are undertaken in accordance with and subject to this company’s Bill of Lading terms and FeNex-conditions (…) In case of booking based on above quotation, you accept conditions in full.”
Subsidiair, voor zover geoordeeld moet worden dat er geen aparte overeenkomst voor het retourtransport tot stand is gekomen en bovengenoemd e-mailbericht van DLH van 21 juli 2015 een wijziging c.q. aanpassing van de op 30 april 2015 gesloten expeditieovereenkomst tot gevolg zou hebben, geldt dat op deze oorspronkelijke expeditieovereenkomst eveneens de Fenexvoorwaarden van toepassing zijn, aldus Easy-Shipping. Deze oorspronkelijke expeditieovereenkomst is tot stand gekomen door de aanvaarding van DLH bij e-mailbericht van 30 april 2015 van het in het e-mailbericht van Easy-Shipping van 21 april 2015 vervatte aanbod, van welk aanbod deel uitmaakt bovengenoemde verwijzingstekst naar de Fenexvoorwaarden onderaan dit e-mailbericht. Volgens Easy-Shipping is hier dus voldaan aan het in artikel 1021 Rv neergelegde bewijsvoorschrift voor de totstandkoming van een overeenkomst tot arbitrage.
4.4.
Een overeenkomst tot arbitrage wordt ingevolge artikel 1021 Rv bewezen door een geschrift dat in arbitrage voorziet of dat verwijst naar algemene voorwaarden welke in arbitrage voorzien en dat door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.
Niet in het geschil in dit incident is dat bovengenoemde e-mailberichten van Easy-Shipping van 16 juli 2015 en 21 april 2015 een aanbod inhouden tot het verrichten van bepaalde werkzaamheden dat vervolgens door DLH is aanvaard via haar bovengenoemde e-mailberichten van 21 juli 2015 respectievelijk 30 april 2015. Deze e-mailberichten van Easy-Shipping zijn geschriften in de zin van artikel 1021 Rv die verwijzen naar algemene voorwaarden die in arbitrage voorzien, zoals ook niet in geschil is tussen partijen. In geschil is evenwel of sprake is geweest van een (uitdrukkelijke en/of stilzwijgende) aanvaarding van DLH van de Fenexvoorwaarden in de zin van artikel 1021Rv. Volgens DLH is zij met Easy-Shipping een vervoerovereenkomst aangegaan en dus geen expeditieovereenkomst.
4.5.
Aangezien deze rechtbank in beginsel op grond van artikel 99 Rv bevoegd is, zoals hiervoor is overwogen in r.o. 4.1, rust op Easy-Shipping de stelplicht en, zo nodig, de bewijslast van feiten waaruit de door haar gestelde aanvaarding van (het arbitraal beding in) de Fenexvoorwaarden volgt.
4.6.
De rechtbank volgt Easy-Shipping niet in diens redenering dat DLH de toepasselijkheid van de Fenexvoorwaarden heeft aanvaard door op 17 juni 2016 een arbitrage tegen Easy-Shipping aan te melden bij Fenex, de brancheorganisatie voor de expeditiesector. Zie de als productie 11 door Easy-Shipping in het geding gebrachte arbitrageaanmelding. Het is de rechtbank namelijk tijdens de comparitiezitting gebleken dat DLH deze arbitrage enkel en alleen heeft aangemeld om haar rechten veilig te stellen voor het geval deze rechtbank zich onbevoegd verklaart.
4.7.
Een andere omstandigheid waarop Easy-Shipping de aanvaarding door DLH van de Fenexvoorwaarden baseert, is het in bovengenoemde e-mailberichten van DLH van 21 juli 2015 en 30 april 2015 neergelegde akkoord. Volgens Easy-Shipping is hier sprake van een uitdrukkelijke aanvaarding van DLH van de Fenexvoorwaarden, wat door DLH wordt betwist. Deze e-mailberichten luiden als volgt:
[het e-mailbericht van 21 juli 2015]
“Goedemorgen [persoon 1] ,
Ik ga akkoord.
Met vriendelijke groet,
[persoon 2] ”.
[het e-mailbericht van 30 april 2015]
“Goedemorgen [persoon 1] ,
Dit is voor als de boekingen van vandaag afgehandeld zijn;-)
Graag 10x20ft op de MOL Brightness (ervan uitgaand dat 10 ctrs geen problemen meer opleveren op deze afvaart?)
Met vriendelijke groet,
[persoon 3]
Sales administration manager.”
Op geen enkele wijze wordt in deze e-mailberichten verwezen naar of melding gemaakt van de Fenexvoorwaarden. Zo staat in het e-mailbericht van 21 juli 2015 van [persoon 2] van DLH in de meest algemene zin dat hij akkoord gaat en is dit akkoord in dit e-mailbericht op geen enkele wijze nader gespecificeerd. Anders dan Easy-Shipping meent, is hier dus geen sprake van een uitdrukkelijke aanvaarding van DLH van de Fenexvoorwaarden. Deze stelling van Easy-Shipping faalt derhalve.
4.8.
Andere feiten en omstandigheden waarom sprake zou zijn van een uitdrukkelijke aanvaarding van DLH van de Fenexvoorwaarden zijn niet gesteld of gebleken.
4.9.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of DLH de Fenexvoorwaarden stilzwijgend heeft aanvaard. Easy-Shipping meent van wel, DLH van niet. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
4.10.
De rechtbank volgt Easy-Shipping niet in haar standpunt dat haar hoedanigheid - vervoerder of expediteur - niet aan toepasselijkheid van het arbitraal beding van de Fenexvoorwaarden in de weg kan staan. Vergelijk Hof ’s-Gravenhage 24 maart 2009 (ECLI:NL:GHSGR:2009:BH8064). Bij de Fenexvoorwaarden wordt, reeds vanwege de naamgeving, in de eerste plaats gedacht aan voorwaarden die gebezigd worden in het kader van expeditiewerkzaamheden, reden waarom degene die zich bij de uitvoering van een opdracht tot vervoer niettemin van Fenexvoorwaarden wil bedienen, inclusief het daarin opgenomen arbitraal beding, er niet te lichtvaardig op mag vertrouwen dat zijn opdrachtgever daarop bedacht is en daarmee stilzwijgend akkoord gaat. In aansluiting op hetgeen hiervoor in r.o. 4.5 is overwogen, rust op Easy-Shipping de stelplicht en, zo nodig, de bewijslast dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen (i) dat DLH erop bedacht was dat Easy-Shipping als expediteur met haar wenste contracteren en (ii) dat DLH met die wens van DLH stilzwijgend akkoord was gegaan. Het in bovengenoemde e-mailberichten van DLH van 21 juli 2015 en 30 april 2015 letterlijk verwoorde respectievelijk besloten liggende akkoord van DLH met de door Easy-Shipping in haar e-mailberichten van 16 juli 2015 en 21 april 2015 aangeboden werkzaamheden is op zichzelf genomen dus niet voldoende voor een stilzwijgende aanvaarding van DLH van de toepasselijkheid van de Fenexvoorwaarden op haar overeenkomst(en) met Easy-Shipping.
4.11.
Geconcludeerd moet worden dat Easy-Shipping niet heeft voldaan aan haar in r.o. 4.10 genoemde stelplicht dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen (i) dat DLH erop bedacht was dat Easy-Shipping als expediteur met haar wenste contracteren en (ii) dat DLH met die wens van DLH stilzwijgend akkoord was gegaan. Easy-Shipping komt immers niet verder dan de stelling dat DLH uit de verwijzingstekst naar de Fenexvoorwaarden in (vrijwel) al haar correspondentie die zij met DLH in de loop der tijd heeft gewisseld kon afleiden dat Easy-Shipping met haar wenste te contracteren als expediteur en dat Easy-Shipping er wegens de akkoordverklaringen van DLH in diens e-mailberichten van 21 juli 2015 respectievelijk 30 april 2015 gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat DLH met die wens van Easy-Shipping akkoord ging.
4.12.
Het beroep van Easy-Shipping op het arbitraal beding in de Fenexvoorwaarden faalt derhalve, zodat deze rechtbank in zoverre niet onbevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van DLH tegen Easy-Shipping.
het subsidiaire beroep van Easy-Shipping op het in de cognossementsvoorwaarden van Hapag neergelegde forumkeuzebeding voor de rechter in Hamburg, Duitsland
4.13.
Easy-Shipping beroept zich op het forumkeuzebeding in clausule 25 van de voorwaarden (
Terms and Conditions) van cognossementen van Hapag, naar welke algemene voorwaarden volgens Easy-Shipping is verwezen in de hiervoor in r.o. 4.3 aangehaalde verwijzingstekst onderaan de e-mailberichten van Easy-Shipping van 16 juli 2015 en 21 april 2015. Genoemde clausule 25 luidt als volgt (prod. 12 Easy-Shipping):

25. Law and Jurisdiction
Except as otherwise provided specifically herein any claim or dispute arising under this Bill of Lading shall be governed by the law of the Federal Republic of Germany and determined in the Hamburg courts to the exclusion of the jurisdiction of the courts of any other place. In case the Carrier intends to sue the Merchant the Carrier has also the option to file a suit at the Merchant’s place of business. In the event this clause is inapplicable under local law then jurisdiction and choice of law shall lie in either the port of loading or the port of discharge at Carrier’s option.”
De vorderingen van DLH tegen Easy-Shipping waarop deze exclusieve forumkeuze volgens Easy-Shipping van toepassing is, hebben betrekking op een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel Ibis-Vo). De Brussel Ibis-Vo is dus materieel toepasselijk. Zij is ook temporeel toepasselijk, aangezien de vorderingen zijn ingesteld na de dag van inwerkingtreding van de Brussel Ibis-Vo, 10 januari 2015; zie artikel 66 lid 1 Brussel Ibis-Vo. Artikel 25 Brussel Ibis-Vo regelt de exclusieve forumkeuze. Aangezien het in deze zaak gaat om een forumkeuze voor de gerechten of een gerecht in een lidstaat die partij is bij de Brussel Ibis-Vo, namelijk Duitsland, en DLH en Easy-Shipping niet beide in Duitsland woonplaats hebben, zodat sprake is van een internationaal geschil, dient deze forumkeuze voor haar geldigheid getoetst te worden aan artikel 25 Brussel Ibis-Vo en is Brussel Ibis-Vo in zoverre ook formeel, dat wil zeggen, in geografische zin, toepasselijk.
4.14.
Artikel 25 Brussel Ibis-Vo luidt als volgt - aangehaald voor zover relevant:
1. Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
a.
a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
b) hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
c) hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
2. Als „schriftelijk” wordt tevens elke elektronische mededeling aangemerkt, waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt.
[..]
5. Een beding tot aanwijzing van een bevoegd gerecht dat deel uitmaakt van een overeenkomst, wordt aangemerkt als een beding dat los staat van de overige bepalingen van de overeenkomst.
De geldigheid van het beding tot aanwijzing van een bevoegd gerecht kan niet worden bestreden op grond van het enkele feit dat de overeenkomst niet geldig is.
Uit vaste rechtspraak van het HvJEU (en zijn rechtsvoorganger, te weten de arresten van 14 december 1976, 24/76 - RÜWA/Colzani, Jur. 1976, p. 1831; 14 december 1976, 25/76 - Segoura/Bonakdarian, Jur. 1976, p. 1851; 11 november 1986, 313/85 - Iveco/Van Hool, Jur. 1986, p. 3337; 20 februari 1997, C-106/95 - MSG/Les Gravières Rhénanes, Jur. 1997, p. I-911; 7 juli 2016, C-222/15 - Höszig Kft./Alstom Power Termal Services, ECLI:EU:C:2016:525) volgt dat artikel 25 Brussel Ibis-Vo (in navolging van artikel 17 EEX-verdrag en artikel 23 Brussel I-Vo) autonoom dient te worden uitgelegd en dat uit die uitleg voortvloeit dat de aangezochte rechter verplicht is in de eerste plaats te onderzoeken of het beding dat hem (on)bevoegd verklaart, daadwerkelijk het voorwerp is geweest van een wilsovereenstemming tussen partijen die duidelijk en nauwkeurig tot uiting komt, waarbij de vormvoorschriften in artikel 25 lid 1 sub a tot en met c Brussel Ibis-Vo ten doel hebben te waarborgen dat de wilsovereenstemming tussen partijen inderdaad vaststaat. Derhalve dient de rechtbank te onderzoeken of tussen DLH en Easy-Shipping zodanige wilsovereenstemming is ontstaan over de onderhavige forumkeuze. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
4.15.
Gesteld noch gebleken is dat tijdens de contractsbesprekingen tussen DLH en Easy-Shipping (de toepasselijkheid van) het onderhavige forumkeuzebeding aan de orde is gekomen dan wel dat Easy-Shipping in haar met DLH gevoerde correspondentie laatstgenoemde op (de toepasselijkheid van) dit forumkeuzebeding heeft gewezen. De toepasselijkheid van dit forumkeuzebeding baseert Easy-Shipping uitsluitend op de instemming van DLH in diens e-mailberichten van 21 juli 2015 en 30 april 2015 met de toepasselijkheid van de hiervoor in r.o. 4.13 genoemde cognossementsvoorwaarden van Hapag die zou volgen uit de verwijzingstekst onderaan de e-mailberichten van Easy-Shipping van 16 juli 2015 respectievelijk 21 april 2015. Aangezien niets erop wijst dat dit forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp is geweest van een wilsovereenstemming tussen DLH en Easy-Shipping, is hier geen sprake van een forumkeuzeovereenkomst die voldoet aan bovengenoemde vereisten van artikel 25 Brussel Ibis-Vo. Ook dit forumkeuzebeding staat derhalve niet in de weg aan de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vorderingen van DLH tegen Easy-Shipping.
bevoegdheid rechtbank
4.16.
Deze rechtbank is derhalve bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van DLH tegen Easy-Shipping.
verzoek van Easy-Shipping om tussentijds hoger beroep
4.17.
Aangezien het bevoegdsheidsverweer van Easy-Shipping faalt, is voldaan aan de voorwaarde waaronder Easy-Shipping dit verzoek heeft ingediend.
4.18.
Bij de beoordeling van het verzoek van Easy-Shipping moet worden voorop gesteld dat dit verzoek ertoe strekt een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde regel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. Uit de wetsgeschiedenis van voornoemde bepaling kan worden afgeleid dat het de bedoeling is om bij het toestaan van tussentijds hoger beroep terughoudendheid te betrachten en dat de beslissing daartoe afhankelijk is van de vraag of in het voorliggende geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afwijking van de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel doelmatiger is. Easy-Shipping heeft echter geen bijzondere omstandigheden genoemd op grond waarvan afwijking van de hoofdregel gerechtvaardigd is. Dat een oordeel over de toepasselijkheid van een arbitraal beding of een forumkeuze voor een andere rechter doorwerkt in de verdere behandeling van de zaak is geen grond die de rechtbank aanleiding geeft af te wijken van de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel, zodat het verzoek tot tussentijds hoger beroep ex artikel 337 lid 2 Rv zal worden afgewezen.
proceskosten
4.19.
De beslissing over de proceskosten in dit incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
4.20.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een conclusie van antwoord door Easy-Shipping.
4.21.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van DLH tegen Easy-Shipping;
5.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak,
in de hoofdzaak
5.3.
verwijst de zaak naar de rol van
21 maart 2018voor het nemen van een conclusie van antwoord door Easy-Shipping;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2018.
901/1573