ECLI:NL:RBROT:2018:1289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
ROT 17/4169
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidieverlening en de terugvordering van voorschotten door de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aanbieder van jeugd- en opvoedhulp en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiseres, die jeugd- en opvoedhulp aanbiedt in de regio Rijnmond, had een subsidie ontvangen voor de uitvoering van basishulp Jeugd en Opvoeding. Echter, de gemeente heeft de subsidie lager vastgesteld en een bedrag van € 44.946,- aan betaalde voorschotten teruggevorderd, omdat eiseres niet alle activiteiten waarvoor de subsidie was verleend, volledig had verricht. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente terecht de subsidie lager heeft vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat de activiteiten overeenkomstig de verleningsbeschikking zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel en dat de belangen van eiseres voldoende zijn meegewogen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/4169

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. A.J.J. van der Vlist.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder in afwijking van de verleningsbeschikking van 16 december 2014, de subsidie lager vastgesteld en een bedrag van € 44.946,- aan betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 29 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is namens eiseres verschenen […] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen […] .

Overwegingen

1. [eiseres] is een aanbieder van jeugd- en opvoedhulp in onder meer de regio Rijnmond. Bij besluit van 26 november 2014 is aan eiseres voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een eenmalige subsidie verleend voor de uitvoering van basishulp Jeugd en Opvoeding ter hoogte van een bedrag van maximaal € 12.626.403,-. Dit besluit is herzien bij de verleningsbeschikking van 16 december 2014. Op 4 april 2016 heeft eiseres verweerder verzocht de subsidie vast te stellen waarop verweerder het primaire besluit heeft genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 7 maart 2017, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet alle activiteiten waarvoor de subsidie is verleend volledig heeft verricht. Volgens verweerder heeft eiseres in afwijking van de verleningsbeschikking 0,48 fulltime-equivalent (fte) jeugd- en gezinscoaches niet ingezet ten behoeve van de uitvoering van de basishulp Jeugd en Opvoeding binnen de wijkteams. Daarnaast heeft eiseres 0,03 fte niet ingezet buiten de wijkteams ten behoeve van Meervoudige Probleem Gezinnen (MPG+). Het is verweerder niet gebleken dat hij in redelijkheid niet van de bevoegdheid tot lagere vaststelling gebruik mocht maken. Volgens verweerder volgt uit artikel 12, derde lid, van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014), de toelichting daarop en uit artikel 1, onder b, van de Uitvoeringsovereenkomst basishulp Jeugd en Opvoeding (Uitvoeringsovereenkomst) niet dat alleen bij afwijkingen van meer dan 10 % ten opzichte van de subsidieverlening, de subsidie lager mag worden vastgesteld.
3.1.
Met betrekking tot de door verweerder opgeworpen vraag over de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank het volgende.
3.2.
Bij brief van 12 juli 2017 heeft de rechtbank aan eiseres verzocht een schriftelijke machtiging toe te sturen waaruit blijkt dat gemachtigde [gemachtigde] ( [gemachtigde] ) gemachtigd is tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen. Tevens is verzocht een uittreksel uit het handelsregister toe te sturen waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen. [gemachtigde] heeft op 14 juli 2017 een ongetekende machtiging overgelegd. Daarnaast is een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, gedateerd 10 april 2017, van eiseres overgelegd en zijn ook haar statuten overgelegd. Tevens zijn het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de [Stichting B] , gedateerd 10 april 2017, en de statuten van deze stichting overgelegd.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel in combinatie met de overgelegde statuten van beide stichtingen volgt dat [gemachtigde] bevoegd is namens eiseres een beroepschrift in te dienen. Uit artikel 8, eerste lid, van de statuten van eiseres blijkt dat zij vertegenwoordigd kan worden door iedere bestuurder van de stichting. Uit het uittreksel van het handelsregister blijkt dat de [Stichting B] bestuurder is van eiseres en dus bevoegd is beroep in te stellen. Vervolgens blijkt uit artikel 6, zevende lid, van de statuten van [Stichting B] , dat de bevoegdheid om de [Stichting B] in en buiten rechte te vertegenwoordigen toekomt aan ieder lid van de raad van bestuur afzonderlijk. Uit het uittreksel uit het handelsregister van de [Stichting B] blijkt dat [gemachtigde] alleen/zelfstandig bevoegd bestuurslid is van deze stichting. Dit betekent dat het beroep bevoegd is ingediend door [gemachtigde] en dat het beroep ontvankelijk is. Dat [gemachtigde] niet tevens een getekende machtiging heeft ingediend maakt dit niet anders. Die machtiging voegt immers niets toe aan hetgeen hiervoor is overwogen.
4.1.
Eiseres betoogt dat de activiteiten volgens de verleningsbeschikking zijn uitgevoerd. Daartoe voert eiseres aan dat per fte feitelijk meer uur is gewerkt dan de 1350 netto werkbare uren per jaar per fte waar verweerder van uitgaat. Tevens zouden er volgens eiseres in verband met zieke medewerkers extra kosten zijn gemaakt die niet zijn meegenomen in de afrekening.
4.2.
Op grond van artikel 4:45, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover relevant, toont de aanvrager bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.
4.3.
Op grond van artikel 12, derde lid, van de SVR 2014 doet een subsidieontvanger onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de prestaties/lasten van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden gerealiseerd of dat niet of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden/verplichtingen zal worden voldaan.
4.4.
Op grond van artikel 1, onder a, van de Uitvoeringsovereenkomst verbindt de subsidieontvanger zich tot het uitvoeren van basishulp Jeugd en Opvoeding zoals opgenomen in de verleningsbeschikking van 26 november 2014 met kenmerk SUB. 14.08.00240. Daarbij gaat de subsidieverlener uit van 1350 netto werkbare uren per fte per jaar.
Op grond van artikel 1, onder b, van de Uitvoeringsovereenkomst is de subsidieontvanger verplicht om afwijkingen van de subsidieactiviteiten van meer dan 10 % (aard, omvang of kosten) direct te rapporteren aan de gemeente via subsidie@rotterdam.nl met een opgave van de geleverde activiteiten, de afwijkingen van het oorspronkelijke activiteitenplan en een financiële verantwoording. Bij een afwijking van meer dan 10 % van de subsidieactiviteiten kan de gemeente de subsidie lager vaststellen en kan worden overgegaan tot terugvordering naar rato.
4.5.
Het is aan eiseres om bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan te tonen dat de activiteiten overeenkomstig de verleningsbeschikking hebben plaatsgevonden. Volgens deze beschikking diende eiseres 134,66 fte aan jeugd- en gezinscoaches in te zetten in de Rotterdamse wijkteams en 7,37 fte buiten de wijkteams ten behoeve van Pak je Kans en MPG+. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de stukken die eiseres bij de aanvraag van 4 april 2016 heeft ingediend blijkt dat 0,48 fte jeugd- en gezinscoaches en 0,03 fte ten behoeve van Pak je Kans en MPG+ niet zijn ingezet. Verweerder mocht bij het vaststellen van de subsidie uitgaan van de gegevens die eiseres heeft aangeleverd. Daarbij mocht verweerder er op grond van de Uitvoeringsovereenkomst, die deel uitmaakt van de verleningsbeschikking, vanuit gaan dat er per fte 1350 uur werd gewerkt. Dat per fte daadwerkelijk meer dan 1350 uur is gewerkt, zoals eiseres in beroep stelt, heeft eiseres bij de aanvraag tot vaststelling niet onderbouwd. De enkele stelling dat dit uit de ervaringen in het verleden zou blijken, zoals eiseres in beroep heeft aangevoerd, is daarvoor onvoldoende. Datzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat zij in verband met ziekte van medewerkers extra kosten heeft gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op basis van de door eiseres overgelegde gegevens terecht op het standpunt heeft gesteld dat de activiteiten niet volgens de verleningsbeschikking zijn uitgevoerd. Verweerder was dan ook op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb bevoegd om de subsidie lager vast te stellen. Het betoog faalt.
5.1.
Eiseres betoogt verder dat verweerder in redelijkheid geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen. Volgens eiseres volgt uit de toelichting op artikel 12, derde lid, van de SVR 2014 en uit artikel 1, onder b, van de Uitvoeringsovereenkomst dat verweerder alleen bij afwijkingen van meer dan 10 % van die bevoegdheid gebruik zou maken.
5.2.
De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. In artikel 12, derde lid, van de SVR 2014 is de meldplicht van subsidieontvangers geregeld. Het artikel beoogt niet een invulling te geven aan de wijze waarop verweerder gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid. Dat in de toelichting bij het artikel staat dat bij afwijkingen van 10 % of meer de subsidie lager of op nihil gesteld kan worden, maakt dat niet anders. Daaruit volgt immers niet dat verweerder bij afwijkingen van minder dan 10 % daartoe niet overgaat. Ook uit de Uitvoeringsovereenkomst volgt dat naar het oordeel van de rechtbank niet. Het betoog faalt.
6.1.
Eiseres betoogt verder dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden. Volgens eiseres heeft verweerder bij de afweging van belangen onvoldoende rekening gehouden met haar belangen. Volgens eiseres zijn het turbulente tijden en is er grote onzekerheid rondom subsidies en bezuinigingen. Om verwachte financiële tegenslagen die hieruit voorvloeien op te kunnen vangen zal eiseres een gezonde financiële basis moeten hebben.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft gewezen op het belang van eiseres om de niet bestede subsidie vrijelijk te kunnen besteden. Daartegenover heeft verweerder het belang gesteld dat publieke middelen op de juiste wijze worden ingezet. Dat verweerder onvoldoende de belangen van eiseres heeft meegewogen is dan ook niet gebleken. Dit betoog faalt.
7. Het beroep van eiseres is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. C.E. Bos en mr. D.Y.A. van Meersbergen, leden, in aanwezigheid van E.S. Iplikçioglu, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2018.
De griffier is verhinderd de uitspraak voorzitter
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.