ECLI:NL:RBROT:2018:1267

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
10/960166-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidings- en bevorderingshandelingen tot het vervoeren van cocaïne

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met anderen voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft verricht voor het vervoeren en invoeren van 1015 kilo cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende tijdstippen in december 2015 betrokken was bij het transport van de cocaïne vanuit Antwerpen naar een loods in Raamsdonksveer. De verdachte heeft een belangrijke rol gespeeld in de organisatie van het transport, waaronder het regelen van een chauffeur en het verstrekken van instructies en middelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar hebben meegewogen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is om de ernst van de feiten te onderstrepen. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, wat een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en bijdraagt aan de instandhouding van het internationale drugscircuit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960166-16
Datum uitspraak: 20 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] [land verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.F.A. van Pelt, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.G. Vreugdenhil heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Op 21 december 2015 heeft de politie in een container in een loods in Raamsdonksveer ruim een ton cocaïne gevonden. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte betrokken is geweest bij het vervoer van de container vanuit Antwerpen naar die loods. De verdachte wordt, kortgezegd, verweten, dat hij voorbereidingshandelingen heeft verricht om die cocaïne te vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte niet wist dat in de container verdovende middelen zaten. Er is ook geen bewijs dat hij dat wist.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt, waarbij zij onderscheid maakt tussen de voorbereidingshandelingen en het opzet.
Ten aanzien van de voorbereidingshandelingen
[naam getuige] heeft de vrachtwagen bestuurd waarmee de container is vervoerd. Op vrijdag 18 december 2015 heeft de verdachte [naam getuige] opgebeld en gezegd dat hij zondag
20 december 2015 om 17.00 uur in Antwerpen moest zijn. Op verzoek van de verdachte heeft [naam getuige] een werktelefoon gekocht. Die telefoon moest ook worden voorzien van een beltegoed. De verdachte heeft [naam getuige] namelijk gezegd dat hij onderweg gebeld zou worden waar hij naar toe moest en dat zou niet kunnen zonder beltegoed.
Op zondag 20 december 2015 heeft [naam getuige] met een trekker in Harderwijk een oplegger opgehaald en is hij vervolgens naar Antwerpen vertrokken. Onderweg heeft [naam getuige] in overleg met de verdachte een beltegoed geregeld. Dit wordt bevestigd door een SMS-bericht van de verdachte aan [naam getuige] op zondag 20 december 2015 om 14.51 uur waarin de verdachte toestemming geeft om een beltegoed te kopen. De verdachte had aan [naam getuige] ook nog 500 euro gegeven (p. 263). De verdachte heeft bevestigd dat hij een paar honderd euro heeft gegeven. Het geld was voor beltegoed en benzine.
In hetzelfde SMS-bericht van 14.51 uur heeft de verdachte aan [naam getuige] laten weten, dat ‘ze’ hem bellen op ‘de nieuwe’. Gelet op [naam getuige] eerdere verklaring, begrijpt de rechtbank dit zo, dat [naam getuige] zou worden gebeld en dan te horen zou krijgen waar hij heen moest gaan. Dit wordt in zoverre bevestigd, dat [naam getuige] om 15.35 wordt gebeld door een onbekende persoon met wie hij afspreekt waar zij elkaar zullen ontmoeten. [naam getuige] heeft voorgesteld: ” [voornaam verdachte] (voornaam van de verdachte/de rechtbank) had het er over dat bij de ring Antwerpen ergens een tankstation zat of zo”. Even later heeft [naam getuige] een SMS-bericht ontvangen met een adres.
De volgende dag, maandag 21 december 2015, heeft [naam getuige] de oplegger waarmee hij uit Harderwijk was vertrokken verwisseld voor een andere oplegger, waarop de hierbedoelde container stond. Met deze container is hij naar de loods in Raamsdonksveer gereden. Hij had dit adres al eerder van de verdachte doorgekregen. De verdachte heeft dat bevestigd. Om 16.00 uur heeft de politie in de container in totaal ruim 1.100 kilo bruto cocaïne gevonden.
De verdachte heeft de loods in Raamsdonksveer geregeld. Hij beschikte over een sleutel van de loods. Hij heeft ook verklaard dat hij eerder naar de loods in Raamsdonksveer is gaan kijken. Hij heeft die loods gevonden, door via Google te zoeken. In zijn telefoon is een (ongetekend) huurcontract van de loods aangetroffen voor een periode van 18 december 2015 tot 31 januari 2016. Dit contract staat op naam van [naam 1] . In de telefoon van de verdachte is tevens een kopie aangetroffen van de identiteitskaart van [naam 1] .
Samenvattend staat vast dat de verdachte op 18 december 2015 een telefoongesprek heeft gevoerd met [naam getuige] en hem de opdracht heeft gegeven om naar Antwerpen te gaan; hij heeft [naam getuige] op 20 december 2015 een SMS-bericht gestuurd over de afspraak waar naar toe te gaan. Vast staat ook dat de verdachte [naam getuige] tussen 18 en 21 december 2015 heeft verteld dat hij van Antwerpen moest gaan naar de loods in Raamsdonksveer, die door de verdachte was geregeld. Hij heeft [naam getuige] 500 euro gegeven ten behoeve van dit transport.
Ten aanzien van het opzet
Op 21 december 2015 om 17.37 uur wordt de verdachte gebeld door een zekere [naam 2] . Deze heeft tegen de verdachte gezegd dat “ze” vragen of er foto’s gemaakt kunnen worden, voor wat er in de loods staat. De verdachte heeft geantwoord dat dat goed is en dat hij de sleutel bij zich had. Kennelijk is de verdachte om 18.40 uur bij de loods, want dan stuurt hij aan het nummer van [naam 2] een SMS-bericht “de loods is leeg. Zie foto” (ZD16).
Om 21.12 uur op dezelfde dag zegt de verdachte in een telefoongesprek tegen [naam 2] :
“Dat is gewoon legaal dat transport, dat maak ik legaal denk ik, en dit transport wist ik niets van dat heeft hij zelf geregeld, zeg ik gewoon. Lijkt me toch veel beter want ze komen vanzelf uit bij jou (…) natuurlijk, (…) ik weet van dit transport helemaal niets af. (…) ja ik zat zo te denken he, ik ga het wel zo vertellen als ze bij mij aan de deur komen. En dit transport weet ik helemaal niets van, dat heeft hij waarschijnlijk zelf geregeld. Het is gewoon een aparte vogel, zal ik wel zeggen, ja, helemaal goed”.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank aan de verdachte voorgehouden dat dit gesprek zo kan worden uitgelegd, dat hij met [naam 2] bespreekt dat hij zal zeggen dat hij niets van het transport weet als de politie bij hem aan de deur komt. Gebleken is echter dat hij in elk geval wist dat er een transport onderweg was, nu hij met de chauffeur contact heeft onderhouden en naar eigen zeggen hem had verteld waar het transport heen moest.
Dan duidt dit gesprek er op dat hij weet dat er verboden zaken zijn gebeurd met het transport. De verdachte heeft daarop verklaard dat hij bedoelde dat hij niets wist van cocaïne in het transport. Maar deze uitleg is onaannemelijk. Tegelijkertijd heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij pas later dan vrijdag 21 december 2015 en wel van de verhuurder van de trekker had gehoord dat er iets mis was met het transport. De verdachte heeft, met andere woorden, niets verklaard dat een ander licht werpt op de betekenis van zijn hierboven geciteerde uitspraak. Dat heeft ook de raadsvrouw niet gedaan, toen zij opperde dat de verdachte wellicht heeft gedacht dat hij met een BTW-carrousel te maken had of met een bepaalde fiscale constructie. Desgevraagd heeft de verdachte immers ter zitting verklaard dat hij niet weet wat een BTW-carrousel is en dat hij voor zijn klanten steeds heeft geprobeerd fiscaal alles keurig netjes af te wikkelen.
De rechtbank stelt vast, dat de verdachte met [naam 2] heeft besproken dat hij elke betrokkenheid bij het transport zou ontkennen. Dat hij dit uiteindelijk niet heeft gedaan, doet er niet aan af, dat dit erop duidt dat de verdachte op de hoogte is geweest van het illegale karakter van het transport. Nu de door de raadsvrouw geopperde alternatieve verklaringen feitelijke grondslag missen, is de enige logische, overblijvende verklaring dat de verdachte elke betrokkenheid wilde ontkennen omdat hij heeft geweten dat het om cocaïne ging.
Tot het bewijs van verdachtes opzet op vervoeren en binnen Nederland brengen van cocaïne draagt ook bij dat de verdachte met het transportbedrijf [naam transportbedrijf] -via welk bedrijf de container van Antwerpen naar Raamsdonksveer is vervoerd- een dekmantel heeft opgezet. Dat dit een nepbedrijf is, blijkt om te beginnen uit de verklaring van [naam getuige] . Deze heeft verklaard dat hij sinds 1 december (2015) werkzaam was voor een bedrijf genaamd [naam transportbedrijf] , met [naam eigenaar transportbedrijf] als eigenaar. Maar hij had alleen contact met de boekhouder, de verdachte. [naam transportbedrijf] zelf heeft hij nooit gezien of gesproken. Dit wordt bevestigd door [naam transportbedrijf] in zijn tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring. Hij heeft verklaard dat hij [naam transportbedrijf] niet kent, dit bedrijf niet heeft opgericht, niet weet wie [naam getuige] is en dat hij niet met hem heeft gemaild. De rechtbank acht de verklaringen van [naam transportbedrijf] en [naam getuige] geloofwaardig, omdat deze elkaar bevestigen en er geen enkele communicatie wordt aangetroffen tussen [naam transportbedrijf] en [naam getuige] . Daarentegen wordt op de in beslaggenomen telefoon van de verdachte wel een kopie van de identiteitskaart van [naam transportbedrijf] gevonden. In de prullenbak op die telefoon wordt ook een e-mail gevonden van Google met als onderwerp
Je Gmailadres ( [email-adres] ) is aangemaakt. In samenhang met bovenstaande verklaring van [naam transportbedrijf] bewijst dit laatste dat de verdachte het e-mailaccount van [naam transportbedrijf] heeft aangemaakt. Ook nu elke redelijke verklaring voor het tegendeel ontbreekt, betekenen bovenstaande feiten, dat de verdachte [naam transportbedrijf] als dekmantel heeft gebruikt en dat draagt weer bij tot het bewijs dat de verdachte opzet heeft gehad op het vervoeren en binnen Nederland brengen van cocaïne.
4.1.4
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op tijdstippen in de periode van 14 december 2015 tot en met 21 december 2015,
te Raamsdonksveer en een of meer plaats(en) in Nederland en België,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1015 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
-zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
immers hebben verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
- telefoongesprek(ken) gevoerd en een sms-bericht verstuurd met betrekking tot het vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne)
en met personen contact opgenomen met betrekking tot het vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne)
en een betaling verricht ten behoeve van het vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne)
en
-een chauffeur en
eenloods geregeld en gehuurd ten behoeve van het vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen die gericht waren op het vervoeren en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van (uiteindelijk) 1015 kilo cocaïne.
De verdachte had een organiserende rol. Hij heeft de vrachtwagen geregeld en een rol gespeeld bij het huren van de loods. Hij heeft een chauffeur aangenomen en hem betaald voor de rit naar Antwerpen en terug naar de loods in Raamsdonksveer. Hij heeft de chauffeur een telefoon en beltegoed laten aanschaffen en hem telefonische instructies gegeven voor en tijdens de rit. De verdachte heeft voornoemde handelingen verricht onder een door hem enkel voor dit doel opgericht dekmantelbedrijf genaamd transportbedrijf [naam transportbedrijf]
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stof. Voorbereidingshandelingen zijn noodzakelijk om de daadwerkelijke invoer te doen plaatsvinden en vormen derhalve een bijdrage aan de verspreiding en het gebruik van cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid cocaïne was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in cocaïne uitermate winstgevend is. Hierdoor wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat in het bijzonder bij de grensoverschrijdende handel dit zowel in de invoer/als de uitvoerlanden dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, variërend van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit, zoals geweldsmisdrijven en misdrijven die een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Door zijn handelswijze heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit.
Anders dan door de raadsvrouw betoogd kan, gezien de ernst van het feit, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In de aanzienlijke organisatorische rol van de verdachte en de omstandigheid dat hij, om het vervoer en de invoer van de cocaïne mogelijk te maken, personen heeft ingeschakeld die geen weet hadden van het strafbare karakter van hun handelingen, worden redenen gezien om in opwaartse zin van de eis van de officier van justitie af te wijken.
De rechtbank heeft zich rekenschap gegeven van de gezondheidssituatie van de verdachte en heeft deze omstandigheid, evenals het tijdsverloop, in strafmatigende zin in de duur van de op te leggen gevangenisstraf verdisconteerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de voorlopige hechtenis, waarvan de tenuitvoerlegging is geschorst, nu er niet langer gronden aanwezig zijn voor voorlopige hechtenis, mede gelet op het tijdsverloop sinds het begaan van het feit en de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. E.G. Fels en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2015
tot en met 21 december 2015,
te Raamsdonksveer en/of op een of meer plaats(en) in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1015 kilogram, in elk geval
een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
-een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of
-zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
en/of
-voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk:
-een of meer telefoongesprek(ken) gevoerd en/of een of meer sms-bericht(en) verstuurd met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne)
en/of
-met een of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of verdovende middelen (cocaïne)
en/of
-met een of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne)
en/of
-een of meer betaling(en) (laten) verricht(en) ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne)
en/of
-een chauffeur en/of een of meer vervoersmiddel(en) en/of loods(en) geregeld en/of gehuurd en/of bezichtigd en/of offertes aangevraagd voor een of meer koelwagen(s) ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne).