Bewijswaardering
Op 21 december 2015 heeft de politie in een container in een loods in Raamsdonksveer ruim een ton cocaïne gevonden. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte betrokken is geweest bij het vervoer van de container vanuit Antwerpen naar die loods. De verdachte wordt, kortgezegd, verweten, dat hij voorbereidingshandelingen heeft verricht om die cocaïne te vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
4.1.2.Beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt, waarbij zij onderscheid maakt tussen de voorbereidingshandelingen en het opzet.
Ten aanzien van de voorbereidingshandelingen
[naam getuige] heeft de vrachtwagen bestuurd waarmee de container is vervoerd. Op vrijdag 18 december 2015 heeft de verdachte [naam getuige] opgebeld en gezegd dat hij zondag
20 december 2015 om 17.00 uur in Antwerpen moest zijn. Op verzoek van de verdachte heeft [naam getuige] een werktelefoon gekocht. Die telefoon moest ook worden voorzien van een beltegoed. De verdachte heeft [naam getuige] namelijk gezegd dat hij onderweg gebeld zou worden waar hij naar toe moest en dat zou niet kunnen zonder beltegoed.
Op zondag 20 december 2015 heeft [naam getuige] met een trekker in Harderwijk een oplegger opgehaald en is hij vervolgens naar Antwerpen vertrokken. Onderweg heeft [naam getuige] in overleg met de verdachte een beltegoed geregeld. Dit wordt bevestigd door een SMS-bericht van de verdachte aan [naam getuige] op zondag 20 december 2015 om 14.51 uur waarin de verdachte toestemming geeft om een beltegoed te kopen. De verdachte had aan [naam getuige] ook nog 500 euro gegeven (p. 263). De verdachte heeft bevestigd dat hij een paar honderd euro heeft gegeven. Het geld was voor beltegoed en benzine.
In hetzelfde SMS-bericht van 14.51 uur heeft de verdachte aan [naam getuige] laten weten, dat ‘ze’ hem bellen op ‘de nieuwe’. Gelet op [naam getuige] eerdere verklaring, begrijpt de rechtbank dit zo, dat [naam getuige] zou worden gebeld en dan te horen zou krijgen waar hij heen moest gaan. Dit wordt in zoverre bevestigd, dat [naam getuige] om 15.35 wordt gebeld door een onbekende persoon met wie hij afspreekt waar zij elkaar zullen ontmoeten. [naam getuige] heeft voorgesteld: ” [voornaam verdachte] (voornaam van de verdachte/de rechtbank) had het er over dat bij de ring Antwerpen ergens een tankstation zat of zo”. Even later heeft [naam getuige] een SMS-bericht ontvangen met een adres.
De volgende dag, maandag 21 december 2015, heeft [naam getuige] de oplegger waarmee hij uit Harderwijk was vertrokken verwisseld voor een andere oplegger, waarop de hierbedoelde container stond. Met deze container is hij naar de loods in Raamsdonksveer gereden. Hij had dit adres al eerder van de verdachte doorgekregen. De verdachte heeft dat bevestigd. Om 16.00 uur heeft de politie in de container in totaal ruim 1.100 kilo bruto cocaïne gevonden.
De verdachte heeft de loods in Raamsdonksveer geregeld. Hij beschikte over een sleutel van de loods. Hij heeft ook verklaard dat hij eerder naar de loods in Raamsdonksveer is gaan kijken. Hij heeft die loods gevonden, door via Google te zoeken. In zijn telefoon is een (ongetekend) huurcontract van de loods aangetroffen voor een periode van 18 december 2015 tot 31 januari 2016. Dit contract staat op naam van [naam 1] . In de telefoon van de verdachte is tevens een kopie aangetroffen van de identiteitskaart van [naam 1] .
Samenvattend staat vast dat de verdachte op 18 december 2015 een telefoongesprek heeft gevoerd met [naam getuige] en hem de opdracht heeft gegeven om naar Antwerpen te gaan; hij heeft [naam getuige] op 20 december 2015 een SMS-bericht gestuurd over de afspraak waar naar toe te gaan. Vast staat ook dat de verdachte [naam getuige] tussen 18 en 21 december 2015 heeft verteld dat hij van Antwerpen moest gaan naar de loods in Raamsdonksveer, die door de verdachte was geregeld. Hij heeft [naam getuige] 500 euro gegeven ten behoeve van dit transport.
Ten aanzien van het opzet
Op 21 december 2015 om 17.37 uur wordt de verdachte gebeld door een zekere [naam 2] . Deze heeft tegen de verdachte gezegd dat “ze” vragen of er foto’s gemaakt kunnen worden, voor wat er in de loods staat. De verdachte heeft geantwoord dat dat goed is en dat hij de sleutel bij zich had. Kennelijk is de verdachte om 18.40 uur bij de loods, want dan stuurt hij aan het nummer van [naam 2] een SMS-bericht “de loods is leeg. Zie foto” (ZD16).
Om 21.12 uur op dezelfde dag zegt de verdachte in een telefoongesprek tegen [naam 2] :
“Dat is gewoon legaal dat transport, dat maak ik legaal denk ik, en dit transport wist ik niets van dat heeft hij zelf geregeld, zeg ik gewoon. Lijkt me toch veel beter want ze komen vanzelf uit bij jou (…) natuurlijk, (…) ik weet van dit transport helemaal niets af. (…) ja ik zat zo te denken he, ik ga het wel zo vertellen als ze bij mij aan de deur komen. En dit transport weet ik helemaal niets van, dat heeft hij waarschijnlijk zelf geregeld. Het is gewoon een aparte vogel, zal ik wel zeggen, ja, helemaal goed”.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank aan de verdachte voorgehouden dat dit gesprek zo kan worden uitgelegd, dat hij met [naam 2] bespreekt dat hij zal zeggen dat hij niets van het transport weet als de politie bij hem aan de deur komt. Gebleken is echter dat hij in elk geval wist dat er een transport onderweg was, nu hij met de chauffeur contact heeft onderhouden en naar eigen zeggen hem had verteld waar het transport heen moest.
Dan duidt dit gesprek er op dat hij weet dat er verboden zaken zijn gebeurd met het transport. De verdachte heeft daarop verklaard dat hij bedoelde dat hij niets wist van cocaïne in het transport. Maar deze uitleg is onaannemelijk. Tegelijkertijd heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij pas later dan vrijdag 21 december 2015 en wel van de verhuurder van de trekker had gehoord dat er iets mis was met het transport. De verdachte heeft, met andere woorden, niets verklaard dat een ander licht werpt op de betekenis van zijn hierboven geciteerde uitspraak. Dat heeft ook de raadsvrouw niet gedaan, toen zij opperde dat de verdachte wellicht heeft gedacht dat hij met een BTW-carrousel te maken had of met een bepaalde fiscale constructie. Desgevraagd heeft de verdachte immers ter zitting verklaard dat hij niet weet wat een BTW-carrousel is en dat hij voor zijn klanten steeds heeft geprobeerd fiscaal alles keurig netjes af te wikkelen.
De rechtbank stelt vast, dat de verdachte met [naam 2] heeft besproken dat hij elke betrokkenheid bij het transport zou ontkennen. Dat hij dit uiteindelijk niet heeft gedaan, doet er niet aan af, dat dit erop duidt dat de verdachte op de hoogte is geweest van het illegale karakter van het transport. Nu de door de raadsvrouw geopperde alternatieve verklaringen feitelijke grondslag missen, is de enige logische, overblijvende verklaring dat de verdachte elke betrokkenheid wilde ontkennen omdat hij heeft geweten dat het om cocaïne ging.
Tot het bewijs van verdachtes opzet op vervoeren en binnen Nederland brengen van cocaïne draagt ook bij dat de verdachte met het transportbedrijf [naam transportbedrijf] -via welk bedrijf de container van Antwerpen naar Raamsdonksveer is vervoerd- een dekmantel heeft opgezet. Dat dit een nepbedrijf is, blijkt om te beginnen uit de verklaring van [naam getuige] . Deze heeft verklaard dat hij sinds 1 december (2015) werkzaam was voor een bedrijf genaamd [naam transportbedrijf] , met [naam eigenaar transportbedrijf] als eigenaar. Maar hij had alleen contact met de boekhouder, de verdachte. [naam transportbedrijf] zelf heeft hij nooit gezien of gesproken. Dit wordt bevestigd door [naam transportbedrijf] in zijn tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring. Hij heeft verklaard dat hij [naam transportbedrijf] niet kent, dit bedrijf niet heeft opgericht, niet weet wie [naam getuige] is en dat hij niet met hem heeft gemaild. De rechtbank acht de verklaringen van [naam transportbedrijf] en [naam getuige] geloofwaardig, omdat deze elkaar bevestigen en er geen enkele communicatie wordt aangetroffen tussen [naam transportbedrijf] en [naam getuige] . Daarentegen wordt op de in beslaggenomen telefoon van de verdachte wel een kopie van de identiteitskaart van [naam transportbedrijf] gevonden. In de prullenbak op die telefoon wordt ook een e-mail gevonden van Google met als onderwerp
Je Gmailadres ( [email-adres] ) is aangemaakt. In samenhang met bovenstaande verklaring van [naam transportbedrijf] bewijst dit laatste dat de verdachte het e-mailaccount van [naam transportbedrijf] heeft aangemaakt. Ook nu elke redelijke verklaring voor het tegendeel ontbreekt, betekenen bovenstaande feiten, dat de verdachte [naam transportbedrijf] als dekmantel heeft gebruikt en dat draagt weer bij tot het bewijs dat de verdachte opzet heeft gehad op het vervoeren en binnen Nederland brengen van cocaïne.