In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige [naam minderjarige], geboren in 2008. De ouders, [naam moeder] en [naam vader], hebben het gezag over [naam minderjarige] uitgeoefend, maar de situatie is veranderd door de ondertoezichtstelling die op 13 mei 2009 is uitgesproken. Sindsdien verblijft [naam minderjarige] in een pleeggezin, waar zij veilig en positief is opgegroeid. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en hen te benoemen tot voogd over [naam minderjarige]. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en de betrokken partijen gehoord, waaronder de ouders, pleegouders en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvaardbare termijn voor [naam minderjarige] is verstreken, gezien de langdurige onzekerheid over haar toekomstperspectief. De moeder heeft zich verzet tegen het verzoek, stellende dat zij in staat is om voor [naam minderjarige] te zorgen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van [naam minderjarige] om veilig op te groeien in het pleeggezin voorop staat. De vader heeft zich in principe niet verzet, maar heeft ook geen noodzaak gezien om het gezag te beëindigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen perspectief is voor terugplaatsing bij de ouders en heeft het verzoek tot beëindiging van het gezag toegewezen. Tevens is de GI benoemd tot voogd over [naam minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.