ECLI:NL:RBROT:2018:1206

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
C/10/540213 / JE RK 17-3927
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige [naam minderjarige], geboren in 2008. De ouders, [naam moeder] en [naam vader], hebben het gezag over [naam minderjarige] uitgeoefend, maar de situatie is veranderd door de ondertoezichtstelling die op 13 mei 2009 is uitgesproken. Sindsdien verblijft [naam minderjarige] in een pleeggezin, waar zij veilig en positief is opgegroeid. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en hen te benoemen tot voogd over [naam minderjarige]. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en de betrokken partijen gehoord, waaronder de ouders, pleegouders en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvaardbare termijn voor [naam minderjarige] is verstreken, gezien de langdurige onzekerheid over haar toekomstperspectief. De moeder heeft zich verzet tegen het verzoek, stellende dat zij in staat is om voor [naam minderjarige] te zorgen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van [naam minderjarige] om veilig op te groeien in het pleeggezin voorop staat. De vader heeft zich in principe niet verzet, maar heeft ook geen noodzaak gezien om het gezag te beëindigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen perspectief is voor terugplaatsing bij de ouders en heeft het verzoek tot beëindiging van het gezag toegewezen. Tevens is de GI benoemd tot voogd over [naam minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/540213 / JE RK 17-3927
datum uitspraak: 16 februari 2018

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2008 te [geboorteplaats minderjarige] ,

hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de Raad bekend adres,

[naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te Stolwijk,

[naam pleegouders] , hierna te noemen de pleegouders,

wonende te Dordrecht,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI,
gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 29 november 2017, ingekomen bij de griffie op 30 november 2017;
- het verweerschrift van mr. E.B. van den Ouden, advocaat van de moeder, ingekomen bij de griffie op 18 januari 2018.
Op 19 januari 2018 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.B. van den Ouden,
- de vader,
- de pleegouders,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam 1] ,
- een vertegenwoordiger van de GI, dhr. [naam 2] .
Aan de stiefmoeder, mw. [naam 3] , is bijzondere toegang verleend.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van 13 mei 2009 is de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige] uitgesproken. Sinds 13 mei 2009 is [naam minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Sinds december 2008 verblijft [naam minderjarige] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
De GI heeft zich bij brief van 7 april 2017 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogdes over [naam minderjarige] te benoemen.

De beoordeling

De Raad heeft ter zitting zijn verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. De Raad is van mening dat de aanvaardbare termijn van [naam minderjarige] ruimschoots is verstreken. [naam minderjarige] lijkt last te hebben van loyaliteitsgevoelens en de onzekerheid over haar toekomstperspectief. Een beëindiging van het ouderlijk gezag van beide ouders zal bijdragen aan duidelijkheid over haar toekomstperspectief, temeer nu wat betreft de Raad een terugplaatsing van [naam minderjarige] niet meer aan de orde is.
De GI heeft het verzoek van de Raad onderschreven en heeft daarop aangevuld dat ook wanneer de GI wordt belast met de voogdij over [naam minderjarige] , het contact tussen [naam minderjarige] en beide ouders zal worden voortgezet. Hierbij heeft de GI opgemerkt dat daarin een taak ligt voor de GI om met alle betrokkenen rondom [naam minderjarige] duidelijke afspraken te maken over de contacten en de wijze van communiceren.
De moeder heeft aangegeven zich te verzetten tegen het verzoek van de Raad. De moeder is - kort samengevat - van mening dat (mede) door het falen van de hulpverlening haar de kans is ontnomen om te laten zien dat zij de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] op zich kan nemen. [naam minderjarige] is hiervan de dupe. De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken, temeer nu de moeder ten aanzien van het jongere broertje van [naam minderjarige] heeft laten zien dat zij in staat is de zorg voor haar kinderen te kunnen dragen. Daarbij komt nog dat [naam minderjarige] heeft aangegeven terug naar de moeder te willen, aldus de moeder. Het verzoek van de Raad dient daarom te worden afgewezen.
De vader heeft aangegeven zich in beginsel niet te verzetten tegen het verzoek van de Raad. Wel heeft de vader opgemerkt, dat wat hem betreft er geen noodzaak bestaat zijn ouderlijk gezag te beëindigen, nu de vader tot op heden altijd heeft meegewerkt met de hulpverlening en zich ook niet verzet tegen de situatie dat [naam minderjarige] zal opgroeien in het pleeggezin. Daarnaast zal met het behoud van het ouderlijk gezag van de vader een vangnet binnen het bestaande netwerk blijven bestaan, voor het geval er in de toekomst een situatie voordoet waarbij [naam minderjarige] onverhoopt niet meer in het huidige pleeggezin kan blijven.
De pleegouders hebben te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met het verzoek van de Raad, waarbij de GI wordt belast met de voogdij over [naam minderjarige] . Het lijkt de pleegouders hierbij, gelet op de loyaliteitsgevoelens van [naam minderjarige] en de ingewikkelde communicatie tussen betrokkenen, van belang dat de GI de regie blijft voeren.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag op welke plek het kind verder zal opgroeien.
Volgens de wetgever is het afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de minderjarige wat een aanvaardbare termijn is. In ieder geval sluit een jarenlange verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aan en is (volgens de Memorie van Toelichting) voor jongere kinderen de aanvaardbare termijn over het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken. [naam minderjarige] verblijft sinds zij zeven maanden oud was in het huidige pleeggezin. Zij heeft zich daar positief ontwikkeld. [naam minderjarige] is inmiddels negen jaar oud en is veilig gehecht in het pleeggezin. Haar ontwikkeling en veiligheid zijn daar geborgen. Er zijn echter ook zorgen om [naam minderjarige] . Deze zijn onder andere gelegen in haar loyaliteitsgevoelens richting haar ouders en het feit dat haar toekomstperspectief onduidelijk is.
Door de moeder is aangevoerd dat mede door het falen van de hulpverlening zij nimmer de kans heeft gekregen om te laten zien dat zij de zorg voor [naam minderjarige] kan dragen en dat [naam minderjarige] dient te worden teruggeplaatst bij de moeder nu zij heeft aangetoond de zorg voor haar andere kinderen wel te kunnen dragen.
Aan de wens van de moeder om [naam minderjarige] bij haar terug te plaatsen, kan niet zonder nader onderzoek tegemoet worden gekomen. Tot zulk onderzoek moet niet meer worden overgegaan. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) van 11 oktober 2017, waarin het hof heeft geoordeeld dat het perspectief van [naam minderjarige] niet meer thuis bij één van de ouders ligt. Hoewel het standpunt van de moeder invoelbaar is, sluit de rechtbank zich aan bij de uitspraak van het hof. De situatie zoals die nu is, hoe die ook ontstaan is, rechtvaardigt namelijk dat oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank moet het belang van [naam minderjarige] om veilig en zorgeloos in het pleeggezin op te groeien worden gesteld boven het eigen belang van moeder.
De rechtbank stelt dus vast dat geen perspectief bestaat op terugplaatsing van [naam minderjarige] bij (één van) de ouders. Ook in het kader van de huidige kinderbeschermingsmaatregelen wordt daar niet langer aan gewerkt. Uit deze omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de aanvaardbare termijn van [naam minderjarige] reeds is verstreken. Dit geldt voor zowel de moeder alsook voor de vader. Het gegeven dat de vader de afgelopen jaren zijn medewerking heeft verleend aan de hulpverlening en zich nimmer heeft verzet tegen de kinderbeschermingsmaatregel, doet daar niet aan af. Voor [naam minderjarige] is namelijk van belang dat duidelijkheid gegeven wordt voor wat betreft beide ouders, zonder dat daarin de kiem voor een loyaliteitsprobleem of conflictsituatie tussen de ouders wordt gelegd.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a, BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht het aangewezen dat het belang van [naam minderjarige] zal worden behartigd door een neutrale derde. De GI is de meest aangewezen instantie om deze rol te vervullen. De voorgestelde voogd, de GI, heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Op grond van artikel 1:276, eerste lid, BW worden de vader en de moeder als ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van [naam minderjarige] , veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in het bewind.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] , te [geboorteland moeder] , over [naam minderjarige] ;
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] over [naam minderjarige] ;
benoemt tot voogdes over genoemde [naam minderjarige] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond;
veroordeelt [naam moeder] aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam minderjarige] te doen;
veroordeelt [naam vader] aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam minderjarige] te doen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.N. Melkert, voorzitter tevens kinderrechter, en
mrs. M. van Kuilenburg en A.M.I. van der Does, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
V.E. Scholtens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.