ECLI:NL:RBROT:2018:1195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
C/10/543386 / KG ZA 18-81
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen verzekeringsmakelaar en rederij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Dupi Risk & Insurance Services B.V. (eiseres) en Nile Dutch Africa Line B.V. (gedaagde). Dupi vorderde de opheffing van conservatoir beslag dat door NDAL was gelegd op gelden die klanten van Dupi aan haar verschuldigd zijn. NDAL had het beslag gelegd naar aanleiding van een vermeende wanprestatie door Dupi bij het afsluiten van een aansprakelijkheidsverzekering. De voorzieningenrechter oordeelde dat de door Dupi aangeboden zekerheid onvoldoende was om het beslag op te heffen. De rechter stelde vast dat de bedragen die klanten aan Dupi betalen, niet formeel aan Dupi verschuldigd zijn, waardoor het beslag niet kon worden opgeheven. Dupi had een stichting willen oprichten om de betalingen te beheren, maar de rechter oordeelde dat er onvoldoende overeenstemming was tussen partijen over de voorwaarden van deze stichting. De vorderingen van Dupi werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van NDAL. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van voldoende zekerheid bij het opheffen van conservatoir beslag en de rol van de rechter in het beoordelen van de aangeboden zekerheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel en Haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/543386 / KG ZA 18-81
Vonnis in kort geding van 16 februari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUPI RISK & INSURANCE SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaten mr. R.L.S.M. Pessers en mr. A. van Hal te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NILE DUTCH AFRICA LINE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaten mr. J.J. Schelling en mr. J.C.J. van de Rakt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Dupi en NDAL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 januari 2018;
  • de 12 producties van Dupi;
  • de conclusie van antwoord;
  • de 15 producties van NDAL;
  • de mondelinge behandeling op 6 februari 2018;
  • de pleitnota van Dupi.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
NDAL heeft via Dupi, haar verzekeringsmakelaar, een aansprakelijkheids-verzekering gesloten bij Charterers Club.
2.2.
Op 15 december 2017 heeft NDAL de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om ten laste van Dupi conservatoir derdenbeslag te mogen leggen op gelden of geldswaarden die in het verzoekschrift genoemde 14 klanten en relaties van Dupi onder zich hebben dan wel verschuldigd zijn of zullen worden aan Dupi. NDAL heeft aan het verzoek onder meer ten grondslag gelegd dat zij schade lijdt als gevolg van een door Dupi gepleegde wanprestatie bij het tot stand brengen van de polis die haar risico’s afdoende had moeten dekken. Het gevraagde verlof is op 15 december 2017 verleend waarbij de vordering, inclusief rente en kosten, is begroot op $ 11.000.000,-. De termijn als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv is bepaald op 4 weken. Op 18 december 2017 zijn (de) beslagen gelegd onder de in het verzoekschrift genoemde 14 derden.
2.3.
Op 18 december 2017 heeft NDAL de relatie met Dupi beëindigd althans doen beëindigen.
2.4.
Bij dagvaarding van 19 december 2017 heeft Dupi een kort geding aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam, waarin zij – kort gezegd – primair vordert de gelegde beslagen op te heffen en subsidiair het beslag te beperken tot de aan Dupi toebehorende vermogensbestanddelen en NDAL op te dragen de derde-beslagenen daarover door de deurwaarder te laten informeren. In reconventie heeft NDAL op de voet van artikel 843a Rv gevorderd Dupi te veroordelen tot overlegging van alle (jaarlijkse) Certificates of Insurance en alle facturen van Charterers Club aan Dupi over de jaren dat NDAL via Dupi is ondergebracht bij Charterers Club.
2.5.
Bij vonnis van 22 december 2017 met zaaknummer C/10/541381 / KG ZA 17-1375 heeft de voorzieningenrechter, voor zover relevant, het volgende overwogen en beslist:
“(…)
5. De beoordeling in conventie
(…)
5.8.
Volgens Dupi is het verleende verlof te ruim omdat daaronder ook de premies
vallen die klanten van Dupi aan hun verzekeraars verschuldigd zijn, welke premies klanten aan Dupi betalen ter doorbetaling aan die verzekeraars, en omdat de bedrijfsvoering van Dupi feitelijk lam gelegd wordt. Dat laatste wordt niet onderbouwd en over het eerste wordt het volgende overwogen. Op grond van de door Dupi ter zitting aangehaalde passages uit covernotes die zij aan klanten stuurt - “for your account with The Charterers P&I Club” en “amounts due to underwriters such as premiums” wordt aannemelijk geacht dat bedragen die derde-beslagenen op die grond aan Dupi betalen, geen bedragen zijn die formeel aan Dupi verschuldigd zijn en/of tot haar vermogen behoren. Het beslag raakt die bedragen dan ook strikt genomen niet, zodat het ook niet kan worden opgeheven. Niet uit te sluiten valt echter dat een of meer derde-beslagenen het verschil tussen die bedragen en eventuele bedragen die zij op andere grond aan Dupi verschuldigd zijn niet (kunnen) maken. In die zin heeft Dupi belang bij een deel van haar ten aanzien van het verlof van 15 december 2017 geformuleerde subsidiaire vordering, zeker in de situatie dat NDAL daar anders tegen aan kijkt.
5.9.
Voor de vorderingen van Dupi betekent dit het volgende. Voor een opheffing van het beslag, en de daarmee samenhangende vorderingen om NDAL te verbieden verdere beslagen te leggen en dit vonnis bij een volgende beslagverzoek over te leggen, is geen grond aanwezig. Die vorderingen worden afgewezen. De subsidiaire vordering wordt beperkt toegewezen en wel in die zin dat NDAL wordt veroordeeld om het oordeel van de voorzieningenrechter in 5.8., dat relevant is voor het doen van de verklaring derdenbeslag, via de deurwaarder, binnen 2 werkdagen na betekening van dit vonnis aan NDAL, aan de derde-beslagenen ter kennis te laten brengen.
De voorzieningenrechter ziet zich voor het probleem gesteld dat in de bedragen die derde-beslagenen die verzekeringspremies moeten betalen ook een commissie-opslag zit die Dupi mag behouden.
In zoverre is sprake van bedragen die de derde-beslagenen aan Dupi zelf verschuldigd zijn.
De voorzieningenrechter weet echter niet hoeveel commissie in rekening gebracht wordt. Zij gaat er van uit dat Dupi en NDAL in staat zijn hiervoor snel een praktische oplossing te bedenken, binnen de kaders die hierna in het dictum worden gegeven. Bij het bepalen van de termijn van 2 werkdagen na betekening van het vonnis is daarmee rekening gehouden. Op de veroordeling wordt een eenmalige beperkte dwangsom gesteld.
(…)

6.De beoordeling in reconventie

(…)

6.3. (…)
Wie van beide partijen op dit punt het gelijk aan haar zijde heeft, is op dit moment volstrekt onduidelijk. Op grond daarvan is premiefraude niet aannemelijk, (…). Voor de vordering betekent dit dat moet worden geoordeeld dat een rechtmatig belang van NDAL bij haar vordering niet aanwezig is. Die vordering wordt dan ook afgewezen.
(…)

7.De beslissing

De voorzieningenrechter

In conventie
7.1.
Veroordeelt NDAL om de beslag leggende deurwaarder te instrueren om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis alle derde-beslagenen te informeren dat verzekeringspremies die zij aan Dupi moeten betalen niet onder het beslag vallen met uitzondering van de in die verzekeringspremie begrepen commissie, die wordt gesteld op een door Dupi en NDAL in gezamenlijk overleg vast te stellen bedrag of percentage van het verschuldigde premiebedrag, op straffe van verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 25.000,00 wanneer NDAL niet aan deze veroordeling voldoet,
(…)
In reconventie
7.5.
Wijst de vordering af,
(…)”
2.6.
Op 12 januari 2018 heeft NDAL bij de rechtbank Rotterdam de eis in de hoofdzaak ingesteld. Zij vordert daarin een verklaring voor recht dat Dupi in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen (waaronder de op haar rustende zorgplicht) onder de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht, althans onrechtmatig heeft gehandeld, en dat Dupi de daardoor aan de zijde van NDAL ontstane schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, dient te vergoeden.
2.7.
Op 17 januari 2018 heeft NDAL bij het gerechtshof Den Haag hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 22 december 2017, voor zover het de afwijzing van haar vordering in reconventie betreft.
2.8.
Naar aanleiding van het oordeel van de voorzieningenrechter dat partijen tot een praktische oplossing dienen te komen voor de vaststelling van de commissie die de derde-beslagenen verschuldigd zijn aan Dupi (hierna: commissie), hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd. Dit heeft niet geleid tot overeenstemming.
Het voorstel van Dupi komt erop neer dat de derde-beslagenen de facturen van Dupi betalen aan een op te richten stichting. De stichting betaalt vervolgens de aan de verzekeraars verschuldigde premie door en houdt de resterende gelden vast als zekerheid voor de door NDAL gestelde vorderingen op Dupi.
Daartegenover staat het (meest recente) voorstel van NDAL dat Dupi aan haar klanten facturen stuurt waarin de verzekeringspremie apart is vermeld. Die premie kunnen de klanten overmaken aan Dupi en het resterende bedrag wordt geblokkeerd door het beslag. Een onafhankelijke accountant controleert vervolgens steekproefsgewijs of Dupi een en ander juist heeft gefactureerd.
2.9.
Bij e-mail van 17 januari 2018 heeft Dupi vervangende zekerheid aangeboden om opheffing van de beslagen te bewerkstelligen. Deze zekerheid bestaat uit (a.) de oprichting van voormelde stichting en (b.) het stellen van een Rotterdams Garantieformulier 2008 met de stichting als waarborg, Dupi als hoofdschuldenaar en NDAL als gewaarborgde.
NDAL heeft afwijzend op dit aanbod gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
Dupi vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad op alle dagen en uren, de met het verlof van 15 december 2017 gelegde derdenbeslagen ten laste van Dupi op te heffen onder de opschortende voorwaarde dat:
  • de stichting is opgericht overeenkomstig de in het geding gebrachte conceptakte;
  • een onafhankelijk bestuur van de stichting is benoemd conform de statuten van de stichting;
  • de stichting een garantie heeft gesteld overeenkomstig de als productie 5 bij de dagvaarding gevoegde conceptgarantie;
  • en/of enige nadere door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen voorwaarden;
met veroordeling van NDAL in de kosten van het geding, inclusief nakosten.
3.2.
NDAL voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de eerste plaats is tussen partijen in geschil hoe de bruto-premie die Dupi bij haar klanten in rekening brengt, is opgebouwd en welke componenten daarvan door het beslag worden geraakt. In de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 22 december 2017 ging de voorzieningenrechter uit van twee componenten, namelijk (1.) de verzekeringspremie die de klant feitelijk verschuldigd is aan de verzekeraar en die door Dupi (namens de klant) wordt doorbetaald aan de verzekeraar en (2.) de commissie die Dupi bij de klant in rekening brengt voor haar bemiddelingsdiensten. In het vonnis van
22 december 2017 is overwogen dat, omdat de verzekeringspremie formeel niet verschuldigd is aan Dupi maar aan de verzekeraar, dit gedeelte van de bruto-premie niet wordt geraakt door het beslag. Eerst in de onderhavige procedure is naar voren gekomen dat ook de verzekeraar een bedrag of percentage aan Dupi is verschuldigd voor haar diensten en dat dit feitelijk wordt betaald uit de bedragen die Dupi van haar klanten ontvangt. Partijen twisten over de vraag of dat bedrag, hierna provisie genoemd, onder het beslag valt.
4.2.
Overwogen wordt als volgt.
Duidelijk is dat de provisie niet als zodanig in de factuur aan de klant wordt vermeld of omschreven. Na ontvangst van de factuurbetaling maakt Dupi het bedrag aan verzekeringspremie, onder aftrek van de overeengekomen provisie (en na behoud van de in 4.1. bedoelde commissie maar dat is hier verder niet relevant), over aan de verzekeraar. Aldus hebben Dupi en de verzekeraar ervoor gekozen om de betalingen van de provisie middels verrekening te laten plaatsvinden, mogelijk om de betalingsstromen beperkt te houden. Deze verrekening is louter een administratieve handeling en doet er niet aan af dat de provisie is gebaseerd op een overeenkomst tussen Dupi en de verzekeraar, terwijl de verplichting van de klant tot betaling van de verzekeringspremie voortvloeit uit de verzekeringsovereenkomst tussen de klant en de verzekeraar. Anders dan NDAL stelt, maakt de provisie die de verzekeraar dient te betalen aan Dupi formeel geen onderdeel uit van de bedragen die Dupi bij de klant in rekening brengt. De klant is die provisie immers niet verschuldigd aan Dupi. Er is dan ook geen aanleiding om af te wijken van het in het vonnis van 22 december 2017 ingenomen standpunt over de twee componenten van de bruto-premie.
4.3.
Vervolgens ligt de vraag voor of de door Dupi voorgestelde constructie met een stichting en het Rotterdams Garantieformulier 2008 kan worden gekwalificeerd als voldoende zekerheid in de zin van artikel 705 lid 2 Rv om een opheffing van de gelegde beslagen te rechtvaardigen.
4.4.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een conservatoir beslag, zo dat is gelegd voor een geldvordering, opgeheven indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Voor de beantwoording van de vraag of de zekerheid voldoende is, kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaf van artikel 6:51 lid 2 BW. De aangeboden zekerheid moet zodanig zijn dat de vordering en de (eventuele) daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Voor het bepalen van de hoogte van de zekerheidstelling geldt als uitgangspunt het bedrag waarvoor op de voet van artikel 700 lid 2 Rv het beslag werd toegestaan. Beslissend is echter de begroting daarvan door de rechter die over de opheffing beslist.
4.5.
Het voorstel van Dupi tot zekerheidstelling houdt als volgt in. Er wordt een stichting opgericht, die wordt bestuurd door een onafhankelijke externe registeraccountant. Uitsluitend de bestuurder kan betalingen van de rekening van de stichting accorderen.
De derde-beslagenen betalen aan de stichting de bedragen genoemd in de facturen van Dupi, bestaande uit 2 componenten, namelijk de verzekeringspremie en de commissie.
De stichting stort de verzekeringspremie door naar Dupi, die dat op haar beurt doorbetaalt aan de verzekeraar. De resterende commissie blijft achter in de stichting. De administratie en de werkzaamheden van de stichting worden gecontroleerd door een externe accountant die wordt aangesteld door het bestuur van de stichting. De stichting treedt, met de gelden die zij van de derde-beslagenen ontvangt, op als borg onder het Rotterdams Garantieformulier 2008. De aan de stichting verbonden kosten worden gedragen door Dupi.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat NDAL rechtsgeldig conservatoir derdenbeslag heeft gelegd ten laste van Dupi. In het vonnis van 22 december 2017 heeft de voorzieningenrechter een nuancering aangebracht in de reikwijdte van het beslag, met het gevolg dat binnen de beslagen bedragen een splitsing dient te worden aangebracht, en partijen zijn opgeroepen om daarvoor in gezamenlijk overleg een oplossing te vinden.
De voorzieningenrechter is het met NDAL eens dat het oprichten van een stichting als zekerheidstelling niet kan worden beschouwd als
“snel een praktische oplossing”zoals de voorzieningenrechter voor ogen had in het vonnis van 22 december 2017. Immers, voordat een dergelijke stichting überhaupt kan worden opgericht, dient er tussen partijen een redelijke consensus te bestaan over de inhoud van de oprichtingsakte en de garantie alsook de werkwijze van de stichting. Die consensus is op dit moment ver te zoeken. Er is geen overeenstemming over de te benoemen bestuurder, NDAL heeft vraagtekens gezet bij de rol en de bevoegdheden van de externe accountant en zij vindt het niet praktisch (qua tijd en kosten) dat de accountant een volledige controle uitvoert op de administratie van de stichting, waarna nog een accordering van de bestuurder benodigd is. De door NDAL geleverde kritiek op de structuur en de werkwijze van de stichting is door Dupi onvoldoende weerlegd, evenmin heeft Dupi de concept-akte naar aanleiding daarvan aangepast.
4.7.
Ook over de tekst van de garantie zijn partijen het niet eens.
In het eerste door Dupi aan NDAL verzonden concept van het Rotterdams Garantieformulier 2008 was onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Deze borgtocht wordt gesteld sans préjudice (…) en tot een maximum bedrag vanUSD 11.000.000 (zegge: elf miljoen Amerikaanse dollar)zulkster opheffing van de met het verlof van 15 december 2017 ten laste van de hoofdschuldenaar namens de gewaarborgde gelegde derdenbeslagen en ter voorkoming van verdere conservatoire beslagen namens de gewaarborgde ten laste van de hoofdschuldenaar voor de Vorderingen.
(…)”
Later heeft Dupi, eerst bij dagvaarding en vervolgens nogmaals bij pleitnota ter zitting, dit gedeelte van de tekst gewijzigd. De door haar voorgestelde tekst van de garantie luidt thans:
“(…)
Deze borgtocht wordt gesteld sans préjudice (…) en tothet bedrag dat de waarborg op enig moment voor de hoofdschuldenaar onder zich heeft ter zake van door de derden-beslagenen aan de hoofdschuldenaar verschuldigde vorderingen waarover de met het aangehechte beslagverlof van 15 december 2017 (…) gelegde derdenbeslagen zich uitstrekken tot een maximum bedrag van USD 11.000.000,- (zegge: elf miljoen Amerikaanse dollar)zulkster opheffing van de met het verlof van 15 december 2017 ten laste van de hoofdschuldenaar namens de gewaarborgde gelegde derdenbeslagen.
(…)”
4.8.
Daar waar in het allereerste concept nog een borgtocht werd gesteld tot een maximumbedrag van $ 11.000.000,-, staat in het huidige concept vermeld dat de borgtocht wordt gesteld tot het bedrag dat de stichting op enig moment voor Dupi onder zich heeft ter zake van commissie, tot een maximumbedrag van $ 11.000.000,-. Dupi heeft geen verklaring gegeven voor de aanpassing c.q. beperking van de borgstelling, noch heeft zij gereageerd op wat NDAL daarover in haar conclusie van antwoord aanvoert.
Wat daar ook van zij, haar standpunt dat de door haar geboden zekerheid voldoende is, omdat NDAL met dit voorstel tenminste een vergelijkbare zekerheid krijgt als dat zij nu heeft met het beslag, wordt niet gevolgd. Uit het in 4.4. geschetste juridische kader volgt immers dat voor het bepalen van de hoogte van de zekerheidstelling het bedrag waarvoor het beslag is toegestaan (in dit geval $ 11.000.000,-) in beginsel als uitgangspunt dient, en dus niet in hoeverre de beslagen doel hebben getroffen of zullen treffen. Nu de stichting volgens de huidige concept-garantie niet meteen zekerheid biedt voor het totale bedrag, doch slechts alleen tot de bedragen die op dat moment daadwerkelijk door de stichting zijn ontvangen, is duidelijk dat de thans geboden zekerheid onvoldoende is ter dekking van de vordering en de kosten. Overigens zou ook het eerste concept onvoldoende zijn geweest. Daarvan heeft NDAL terecht aangevoerd dat het nog maar de vraag is of het te benoemen bestuur van de stichting een garantie voor het gehele bedrag (waarvoor beslag is verleend) zou afgeven, aangezien het hoogst onzeker is of de stichting aan die verplichting zou kunnen voldoen. Het voorstel van Dupi kan derhalve niet worden aangemerkt als voldoende zekerheid in de zin van artikel 705 lid 2 Rv.
4.9.
Daarnaast wordt, ten gronde en ten overvloede, het volgende overwogen.
4.10.
De reden van Dupi om het voorstel van NDAL (zie 2.8.) af te wijzen en te kiezen voor een stichting die zorg draagt voor de administratie van de uitsplitsing van de beslagen bedragen, is – naar de voorzieningenrechter begrijpt – voornamelijk gelegen in haar wens om de derde-beslagenen (haar klanten) een “zware” administratieve last te besparen. Zij heeft daarbij gewezen op het grote aantal premienota’s per jaar, zij stelt dat er geen sprake is van een vast commissiepercentage per cliënt en dat er gedurende het jaar correcties plaatsvinden op reeds in rekening gebrachte premies en commissies (bijvoorbeeld omdat schepen die tot de verzekerde vloot behoren worden ver- of gekocht). Verder heeft zij ter zitting, desgevraagd, verklaard dat het zou gaan om duizenden nota’s en honderden schepen en dat met elke klant prijsafspraken zijn gemaakt die ertoe kunnen leiden dat aan het einde van het jaar premierestituties of -correcties plaatsvinden. Dupi heeft echter nagelaten haar stelling te onderbouwen met stukken, zodat thans nog steeds niet duidelijk is om hoeveel nota’s en schepen het concreet per klant gaat en hoe de jaarlijkse correcties ontstaan en worden verwerkt. Daarbij is ook van belang dat Dupi blijkbaar honderden klanten heeft. Slechts onder 14 daarvan is beslag gelegd. Gelet op het feit dat ter zitting al duidelijk was dat 10 van die 14 derde-beslagenen hadden aangegeven een rechtsbetrekking te hebben met Dupi, had Dupi van ten minste enkele van die klanten op dat punt inzicht kunnen geven.
Nu enige onderbouwing volledig ontbreekt en NDAL uitdrukkelijk de gestelde aantallen schepen en nota’s heeft betwist, is vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, voor zover de administratieve last op de schouders van de derde-beslagenen zou komen te liggen, dit tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Dat en waarom niet (als praktische oplossing) ofwel een vast bedrag dan wel een vast percentage als vallend onder het beslag voor de
10 klanten waar beslag ligt, kan worden bepaald is ook niet duidelijk geworden. Opgemerkt wordt dat Dupi in haar brief van 27 december 2017 aan de derde-beslagenen nog mededeelde dat zij een onafhankelijke gerenommeerde accountant zou verzoeken om vast te stellen welk deel de derde-beslagenen moeten vasthouden vanwege het beslag en welk deel (de netto-premie) zij kunnen betalen aan Dupi ter doorbetaling door Dupi aan de verzekeraar. Kennelijk was Dupi op dat moment nog wel van mening dat dit mogelijk was. Bij gebreke van andere deugdelijke onderbouwde gegevens, neemt de voorzieningenrechter (voorlopig nog steeds) aan dat met een dergelijke oplossing Dupi de ene keer wat tekort zal komen en de andere keer wat zal overhouden en dat zich dat wel uit zal middelen. Overigens zal Dupi ook zekerheid kunnen (laten) stellen als zij haar klanten wil ontzorgen. Ten aanzien daarvan valt op dat Dupi haar klanten die zijn getroffen door het derdenbeslag op 23 januari 2018 aanschrijft en, onder andere, meedeelt
“Alternatively, DPI is working closely together with its E&O insurer to issue a guarantee that provides adequate and acceptable security to the client and subsequently would result in immediate release of the seizure.”Ter zitting stelt Dupi echter, zonder enige vorm van onderbouwing, dat het in beroepsaansprakelijkheidszaken als deze ongebruikelijk is om zekerheid te stellen. Dat is een tegenstrijdigheid die vragen oproept.
4.11.
De slotsom is dat NDAL, naar voorlopig oordeel, terecht stelt dat wat haar aangeboden is, niet neerkomt op een voldoende vervangende zekerheid. In die situatie kan een belangenafweging niet tot een andere uitkomst leiden, zeker niet in de situatie dat Dupi veel stellingen niet (genoegzaam) onderbouwt. De vordering wordt dan ook afgewezen.
4.12.
Dupi zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NDAL worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat
€ 816,00
Totaal € 1.442,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Dupi in de proceskosten, aan de zijde van NDAL tot op heden begroot op € 1.442,00;
5.3.
veroordeelt Dupi in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Dupi niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.
2091 / 2009