ECLI:NL:RBROT:2018:1177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
10/201233-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van een doorgeladen pistool onder de Wet wapens en munitie met strafmotivering

Op 19 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een doorgeladen pistool, in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] in [geboorteland verdachte] in [geboortejaar verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. De officier van justitie, mr. P. Wijnands, had gevorderd tot een gevangenisstraf van 9 maanden, maar de rechtbank oordeelde anders. De verdachte had openheid van zaken gegeven en het was niet onaannemelijk dat hij het pistool in bewaring had voor een ander. Dit leidde tot een strafmaat die lager was dan geëist.

De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde bewezen, waarbij de verdachte op 10 oktober 2017 in Rotterdam een vuurwapen, te weten een pistool van het merk Beretta, model 70, kaliber 7,65mm, en bijbehorende munitie voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat de feiten strafbaar waren en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank benadrukte het belang van een strenge aanpak van vuurwapenbezit in het belang van de veiligheid van de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/201233-17
Datum uitspraak: 19 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) in het jaar [geboortejaar verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 oktober 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
een pistool, nl een pistool van het merk Beretta, model 70, kaliber 7,65mm
br en munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten 8, bij het vuurwapen behorende,
kogelpatronen van het kaliber 7,65mm br,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op straat een doorgeladen vuurwapen voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat verboden is. Vuurwapens worden meer en meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen dat in soortgelijke zaken (het op straat voorhanden hebben van een doorgeladen pistool) in de regel gevangenisstraffen van vijf of zes maanden opgelegd worden. Dat brengt mee dat, tenzij er in een zaak sprake is van duidelijke straf verhogende elementen (zoals recidive ten aan zien van vuurwapenbezit / -gebruik, bijkomende strafbare feiten) een lagere straf zal worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist . De verdediging heeft de matiging van de geëiste straf en onmiddellijke invrijheidsstelling van de verdachte bepleit, omdat de verdachte “first offender” is en omdat hij van meet af openheid van zaken heeft gegeven. Met de laatstgenoemde omstandigheid zal door de rechtbank in strafmatigende zin rekening worden gehouden. Ook wordt bij de strafoplegging betrokken te dat de verdachte het pistool voor een ander in bewaring onder zich had gehouden. Deze verklaring is niet onaannemelijk, gezien de rest van de verklaring van verdachte en de door de politie verder aangetroffen feiten en omstandigheden. Genoemde omstandigheden hebben tot gevolg dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient tevens om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst een vuurwapen voorhanden te hebben of andere strafbare feiten te plegen.
Alles overziend komt de rechtbank tot de slotsom dat het passend en geboden is aan de verdachte een gevangenisstraf van na vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk op te leggen.
De duur van het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen straf is korter dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht (in totaal 101 dagen) op de dag van de uitspraak van dit vonnis.
Omdat deze constatering in de toekomst van belang kan zijn voor de verdachte bij een vaststelling van de omvang van een tenuitvoerlegging van het thans opgelegde voorwaardelijk strafdeel, wordt hiervan al in dit vonnis melding gemaakt, zodat daarmee -zo nodig- rekening kan worden gehouden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en M. Cupido, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 januari 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 oktober 2017 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
een pistool, nl een pistool van het merk Beretta, model 70, kaliber 7,65mm
br en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten 8, bij het vuurwapen behorende,
kogelpatronen van het kaliber 7,65mm br,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )