ECLI:NL:RBROT:2018:1175

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
10/710316-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mini-honkbalknuppel

Op 19 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 4 oktober 2017 in Ridderkerk de aangever met een mini-honkbalknuppel, die hij als souvenir uit Spanje had meegenomen, meermalen hard op het hoofd geslagen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, ondanks de verdediging die stelde dat het gebruikte voorwerp niet geschikt was om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank volgde deze stelling niet en concludeerde dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de verdachte ernstig letsel zou veroorzaken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 950,00 aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/710316-17
Datum uitspraak: 19 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. J.F. van Duin, advocaat te Ridderkerk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van Reclassering BoumanGGZ van 29 december 2017.
3.1.
Bewijswaardering
3.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Niet bewezenverklaard kan worden dat de verdachte gepoogd heeft de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Aangevoerd is dat de aangever slechts is mishandeld met een minihonkbalknuppel die de verdachte als souvenir in Spanje heeft gekocht. Een dergelijk voorwerp is een ontoereikend middel om zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken, zodat sprake is van een ondeugdelijke poging tot zware mishandeling.
3.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het door de verdachte gebruikte voorwerp niet ondeugdelijk is voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat dit niet in de weg staat aan de bewezenverklaring van het feit zoals ten laste gelegd.
3.1.3.
Beoordeling
Voor het ten laste gelegde feit is voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te komen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar de woning van de aangever is gegaan om verhaal te halen, omdat de aangever geld van hem zou hebben gestolen. De verdachte heeft toen een mini-honkbalknuppel meegenomen.
Eenmaal in de woning heeft de verdachte zijn zelfbeheersing verloren, nadat de aangever ontkende dat hij het geld had gestolen. De verdachte heeft erkend dat hij de aangever vervolgens met de knuppel meermalen hard op het hoofd heeft geslagen, wat vrijwel geheel overeenkomt met de aangifte.
De rechtbank volgt de stelling van de raadsman dat een dergelijke mini-knuppel een ongeschikt middel is voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet.
Naar algemene ervaringsregels heeft een aanmerkelijke kans bestaan dat de verdachte door meermalen hard te slaan op het hoofd van de aangever met een knuppel met een lengte van circa 50 centimeter ernstig (hersen)letsel bij de aangever zou veroorzaken. Hieraan doet niet af dat het een mini-honkbalknuppel of een Spaans souvenir zou betreffen.
Dat desondanks geen zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, is een kwestie van geluk geweest en geen gevolg van het gebruiken van een ondeugdelijk middel, zoals betoogd.
De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbare poging om de aangever zwaar te mishandelen.
3.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op 04 oktober 2017 te Ridderkerk
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer] (met kracht) met een (honkbal)knuppel meermalen,
op het hoofd heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in de woning van de aangever schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, waarbij hij de aangever meermalen met een knuppel op het hoofd heeft geslagen.
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige feiten nog lange tijd aan de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen lijden. Bovendien draagt dit soort feiten bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en als “first offender” moet worden aangemerkt.
6.3.2.
Rapportages
Reclassering Bouman GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 december 2017. De reclassering heeft als volgt gerapporteerd.
Er zijn aanwijzingen voor hardnekkige verslavingsproblematiek (harddrugs). Ook ontbreekt het de verdachte aan inkomen en huisvesting. Hoewel deze factoren in beginsel als criminogeen worden aangemerkt, is niet duidelijk geworden of de poging tot zware mishandeling ook daadwerkelijk direct daaraan is te relateren. Het is niet mogelijk geweest tijdig te beschikken over diagnostiek. Daarom kan er geen volledige inschatting van het herhalingsgevaar worden gemaakt.
De verdachte laat een grotendeels positieve houding zien. Hij is open over zijn zeer bewogen familiegeschiedenis en middelenproblematiek. Daarbij geeft hij aan te willen stoppen met het gebruiken van drugs en is hij bereid hiervoor hulp te ontvangen.
De reclassering heeft op 8 november 2017 een indicatiestelling voor een klinische opname aangevraagd bij Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZO). De aanvraag is afgewezen vanwege het feit dat er geen diagnostiek voorhanden is en er geen directe relatie kan worden gelegd tussen het middelengebruik en/of een eventuele stoornis, met zijn handeling in de onderhavige zaak.
Geadviseerd wordt verplicht reclasseringstoezicht in het kader van de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij de reclassering;
- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname van maximaal
zeven weken) bij forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener.
Op zitting heeft de verdachte, desgevraagd, aangegeven dat hij deze begeleiding wil, ook met de mogelijkheid van een kortstondige klinische opname, en dat hij het nut daarvan inziet.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport en maakt over de voorgestelde mogelijkheid van klinische opname de volgende opmerkingen. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad is het de verantwoordelijkheid van de rechter om de noodzaak van een klinische opname vast te stellen. Die noodzaak is er in dit geval, voor zover het gaat om de verslavingsproblematiek van de verdachte. Voor die problematiek is een duidelijke diagnose aanwezig en het is voldoende duidelijk dat de mogelijkheid van een kortstondig klinische opname gedurende de proeftijd geboden zal zijn. Wat mogelijke andere problemen betreft, geldt dat daarvoor geen diagnose is gesteld en dat de noodzaak van een klinische opname daarvoor thans niet kan worden vastgesteld. Indien tijdens de proeftijd blijkt dat een klinische opname nodig is voor andere problematiek dan de verslavingsproblematiek, dan kan de officier van justitie zich wenden tot de rechtbank met een vordering tot wijziging van de bijzondere voorwaarden dan wel een rechtelijke machtiging aanvragen indien aan de vereisten daarvoor wordt voldaan.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een deels onvoorwaardelijk gevangenisstraf.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die per maandag 22 januari 2018 al in voorarrest is doorgebracht.
Het voorwaardelijk deel van de straf wordt opgelegd met daaraan verbonden de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 950,00 aan immateriële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing vatbaar.
7.2.
Standpunt verdediging
Primair is vrijspraak bepleit met niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij. Indien toch tot een bewezenverklaring zou worden gekomen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 950,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 oktober 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot nu toe begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 950,00, vermeerderd met wettelijke rente.
Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 40 (veertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Bouman GGZ, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van forensische polikliniek "De Waag" of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
De veroordeelde dient zich, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, te laten opnemen in een zorginstelling voor een kortstondige klinische opname van maximaal zeven weken (of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt), doch uitsluitend voorzover het betreft een opname in verband met zijn verslavingsproblematiek, en op voorwaarde dat de reclassering een indicatiestelling daarvoor heeft verkregen; de indicatiestelling bepaalt ook de kliniek;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van maandag 22 januari 2018;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 950,00 (zegge: negenhonderdvijftig euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 950,00(hoofdsom,
zegge: negenhonderdvijftig euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 950,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 19 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en M. Cupido, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 januari 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 04 oktober 2017 te Ridderkerk
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer] (met kracht) met een (honkbal)knuppel meermalen, althans eenmaal,
op/tegen het hoofd heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)