Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling
degene die het voertuig:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak gaat het om een beroep tegen een sanctie die aan betrokkene is opgelegd wegens het niet registreren van een voertuig op haar naam na het overlijden van de tenaamgestelde. De initiële beschikking werd op 14 februari 2017 opgelegd, waarbij een sanctie van € 340,00, vermeerderd met € 9,00 administratiekosten, werd opgelegd voor het niet indienen van een verzoek tot registratie binnen vijf weken na het overlijden van de eigenaar. Betrokkene heeft op 20 februari 2017 beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene op 24 augustus 2017 opnieuw beroep aangetekend, wat leidde tot een behandeling op de openbare zitting van 5 februari 2018.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de procedurele termijnen en formaliteiten zijn nageleefd. Betrokkene voerde aan dat de auto eigendom was van haar moeder en dat zij niet op de hoogte was van het feit dat de auto nog op naam van haar overleden vader stond. De kantonrechter heeft vervolgens onderzocht of de sanctie terecht aan betrokkene was opgelegd. De relevante wetgeving, waaronder het Kentekenreglement en de Wegenverkeerswet 1994, werd in overweging genomen.
De kantonrechter concludeerde dat de beschikking niet aan betrokkene kon worden opgelegd, omdat de strafbepaling zich richt tot een categorie personen waartoe betrokkene niet behoort. De moeder van betrokkene was de eigenaar van het voertuig en betrokkene kon niet als houder worden gekwalificeerd. Het beroep werd gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie en de initiële beschikking werden vernietigd, en betrokkene kreeg een bedrag van € 349,00 gerestitueerd.