ECLI:NL:RBROT:2018:1152

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
6472536 VZ VERZ 17-28014
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring afwijkend huurbeding in franchiseovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot goedkeuring van afwijkende bedingen in een huurovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:291 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek is ingediend door de besloten vennootschap Verhage Franchise B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Munnik, en de vennootschap onder firma Verhage, die ook onder de naam [VOF] opereert. De partijen hebben een onderhuurovereenkomst gesloten voor een bedrijfsruimte, die op 1 september 2017 is ingegaan en eindigt op 31 augustus 2025. Tevens is er een franchiseovereenkomst gesloten met dezelfde looptijd. De huurovereenkomst bevat bepalingen die de beëindiging van de overeenkomst koppelen aan de beëindiging van de franchiseovereenkomst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke bepalingen van de huurwetgeving niet ten nadele van de huurder kunnen worden afgeweken, tenzij de rechter goedkeuring verleent. In dit geval heeft de kantonrechter geoordeeld dat de afwijkingen in de huurovereenkomst de wettelijke rechten van de huurder niet wezenlijk aantasten. De verzoekende partij, [VOF], heeft belang bij de goedkeuring omdat de huurovereenkomst niet kan voortduren als de franchiseovereenkomst eindigt. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat goedkeuring wordt verleend aan de afwijkende bedingen in de huurovereenkomst, zoals geciteerd in de beschikking. Deze uitspraak is gedaan in het kader van een gemeenschappelijk verzoek van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6472536 VZ VERZ 17-28014
uitspraak: 2 februari 2018
beschikking ex artikel 7:291 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter,
zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap
Verhage Franchise B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
gemachtigde: mr. M. Munnik,
verzoekster,
en
de vennootschap onder firma [VOF 1]tevens handelend onder de naam
Verhage,
zaakdoende te [plaatsnaam],
alsmede haar vennoten
[A.]en mevrouw
[B.],
beiden wonende te [plaatsnaam],
gemachtigde: mr. M. Munnik,
medeverzoekster.
Partijen zullen worden aangeduid als “Verhage” respectievelijk [VOF ]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Op 16 november 2017 hebben partijen een verzoekschrift als bedoeld in artikel 7:291
lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend.
1.2
De kantonrechter heeft op grond van de inhoud van de stukken een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege gelaten.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van de beschikking bepaald op heden.

2.Het verzoek

2.1
Partijen hebben een onderhuurovereenkomst gesloten voor de bedrijfsruimte aan de [straat-en plaatsnaam].
2.2
De huurovereenkomst tussen partijen is ingegaan op 1 september 2017 en eindigt op
31 augustus 2025.
2.3
Tussen partijen is eveneens een franchiseovereenkomst gesloten met eenzelfde looptijd.
2.4
In de huurovereenkomst zijn de volgende bedingen opgenomen:

Artikel 1.5
Partijen erkennen hierbij uitdrukkelijk dat het beëindigen van de exploitatie van de Verhage- franchisevestiging door Onderhuurder, zal worden beschouwd als een verandering van bestemming, die de beëindiging van deze overeenkomst noodzakelijkerwijze met zich meebrengt.
Artikel 3.1
De huurovereenkomst wordt aangegaan voor de duur van acht (8) jaar, ingaande per 1 september 2017 en lopende tot en met 31 augustus 2025.
Artikel 3.4
Partijen stellen vast dat deze overeenkomst integraal onderdeel uitmaakt van de franchiseovereenkomst. Beide overeenkomsten vormen één onlosmakelijk
geheel. Partijen stellen eveneens vast dat onderverhuurder uitsluitend bereid is het gehuurde aan onderhuurder te verhuren voor zolang de franchiseovereenkomst van kracht is.
Artikel 3.5
Indien Onderhuurder in gebreke is in zake de nakoming van de Franchiseovereenkomst, wordt dit tevens aangemerkt als een in gebreke zijn uit
hoofde van deze overeenkomst.
Artikel 3.6
Partijen komen hierbij expliciet overeen dat in geval van (tussentijdse)
beëindiging van de franchiseovereenkomst deze overeenkomst op dezelfde
datum een einde neemt, onafhankelijk van de oorzaak van het einde van de
franchiseovereenkomst en zonder dat daarvoor een separate opzegging nodig is.
Artikel 3.7
Onverminderd het hiervoor bepaalde, eindigt deze overeenkomst zonder dat daartoe opzegging vereist is op het moment dat de Hoofdhuurovereenkomst eindigt.”

3.De beoordeling

3.1
Uitgangspunt is dat van de wettelijke bepalingen van de vierde titel van boek 7, waarvan de zesde afdeling gewijd is aan huur van bedrijfsruimte, niet ten nadele van de huurder kan worden afgeweken, behoudens goedkeuring door de rechter (artikel 7:291 BW).
Ingevolge het derde lid van artikel 7:291 BW wordt die goedkeuring alleen gegeven als de wettelijke rechten van de huurder van bedrijfsruimte door de afwijking niet wezenlijk worden aangetast, of als de maatschappelijke positie van de huurder zodanig is dat hij de wettelijke bescherming niet nodig heeft.
3.2
[VOF ] onderneemt op grond van een franchiseovereenkomst. Deze overeenkomst kan buiten rechte tot een einde komen. In dat geval heeft [VOF ] er belang bij dat ook de huurovereenkomst tot een einde komt. Op grond van de bepalingen in de franchiseovereenkomst en de huurovereenkomst is [VOF ] immers niet gerechtigd om in geval van beëindiging van de franchiseovereenkomst in het gehuurde een andere onderneming dan een Verhage franchisevestiging te voeren. Andere exploitatiemogelijkheden zijn niet aanwezig. In die omstandigheid heeft [VOF ] er belang bij dat de huurovereenkomst voor de alsdan voor hem niet te exploiteren zaak, met alle verplichtingen van dien, niet voortduurt. Door partijen is voorts aangevoerd dat de wens om af te wijken gelegen is in het feit dat er tussen partijen ook sprake is van een hoofdhuurovereenkomst en de wens bestaat om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de looptijd en beëindigingsmogelijkheden van die overeenkomst. Ook is er bij een eventueel einde van de franchiseovereenkomst een overdrachtsregeling opgenomen en een koopoptieregeling om de onderneming met inbegrip van opstal te verkopen. Daarnaast ontvangt [VOF ] in dat geval een bedrag van € 12.500,- naast de koopprijs en is een regeling opgenomen om voorraad terug te kopen tegen inkoopprijs.
3.3
Gelet op deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een wezenlijke aantasting van de rechten van [VOF ].
3.4
Nu de onderhavige procedure voortvloeit uit een gemeenschappelijk verzoek, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

De kantonrechter:
verleent goedkeuring aan de onder 2.4 geciteerde, van afdeling 6 titel 4 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek afwijkende, bedingen;
compenseert de proceskosten als boven aangegeven.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. L.J. van Die en uitgesproken op de openbare terechtzitting.
527