Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Verhage,
[A.]en mevrouw
[B.],
1.Het verloop van de procedure
2.Het verzoek
Artikel 1.5
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot goedkeuring van afwijkende bedingen in een huurovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:291 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek is ingediend door de besloten vennootschap Verhage Franchise B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Munnik, en de vennootschap onder firma Verhage, die ook onder de naam [VOF] opereert. De partijen hebben een onderhuurovereenkomst gesloten voor een bedrijfsruimte, die op 1 september 2017 is ingegaan en eindigt op 31 augustus 2025. Tevens is er een franchiseovereenkomst gesloten met dezelfde looptijd. De huurovereenkomst bevat bepalingen die de beëindiging van de overeenkomst koppelen aan de beëindiging van de franchiseovereenkomst.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke bepalingen van de huurwetgeving niet ten nadele van de huurder kunnen worden afgeweken, tenzij de rechter goedkeuring verleent. In dit geval heeft de kantonrechter geoordeeld dat de afwijkingen in de huurovereenkomst de wettelijke rechten van de huurder niet wezenlijk aantasten. De verzoekende partij, [VOF], heeft belang bij de goedkeuring omdat de huurovereenkomst niet kan voortduren als de franchiseovereenkomst eindigt. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat goedkeuring wordt verleend aan de afwijkende bedingen in de huurovereenkomst, zoals geciteerd in de beschikking. Deze uitspraak is gedaan in het kader van een gemeenschappelijk verzoek van beide partijen.