Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
2.Het verzoek
Artikel 1 – Huurtermijn
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot goedkeuring van afwijkende bedingen in een huurovereenkomst tussen Coop Vastgoed B.V. en een V.O.F. De procedure begon op 1 augustus 2017 met een verzoek om goedkeuring van bedingen die afwijken van de wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek. Op 4 december 2017 vond een mondelinge behandeling plaats, waarna de kantonrechter de uitspraak heeft gedaan. De V.O.F. huurt sinds 1993 een bedrijfsruimte van Coop en heeft een samenwerkingsovereenkomst met Coop voor het exploiteren van een levensmiddelenzaak. De partijen vroegen goedkeuring voor bepaalde bepalingen in de onderhuurovereenkomst, waaronder de huurtermijn en de beëindiging van de overeenkomst.
De kantonrechter oordeelde dat het beding in artikel 1 van de huurovereenkomst geen wezenlijke aantasting vormt van de rechten van de V.O.F., omdat deze al langer dan tien jaar huurt en de opzegtermijn is verlengd. Echter, de goedkeuring van de bedingen zou de V.O.F. afhankelijk maken van Coop, wat een wezenlijke aantasting van zijn rechten zou betekenen. De kantonrechter concludeerde dat de V.O.F. niet de bescherming van de wet kan missen en dat er onvoldoende compensatie is geboden voor de rechten die de V.O.F. zou prijsgeven. Daarom werd het verzoek tot goedkeuring van de afwijkende bedingen afgewezen, terwijl de goedkeuring van artikel 1 wel werd verleend. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.