ECLI:NL:RBROT:2018:11493

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
10/661011-18 en 10/662026-18 (ttrz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van strafbare feiten door een minderjarige verdachte, waaronder vrijheidsberoving, bedreiging met geweld, straatroof en poging tot inbraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die op 16-jarige leeftijd verschillende strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte heeft op 3 februari 2018 een man wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en deze man bedreigd met de dood door een mes tegen zijn keel te houden. Tevens heeft hij een politieman bedreigd met de dood en een steen naar hem gegooid. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee bedreigingen met de dood waarbij hij slachtoffers een vuurwapen heeft getoond, en aan een straatroof waarbij hij een tas met een groot geldbedrag heeft gestolen van een bejaarde vrouw. Ook heeft hij geprobeerd in te breken in een winkel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 162 dagen en opgelegd dat hij onder de PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) wordt geplaatst. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat hij zich bewust was van zijn daden. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd aan de slachtoffers van de straatroof en de bedreigingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/661011-18 en 10/662026-18 (ttrz gevoegd)
Datum uitspraak: 29 mei 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] 2001 te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
Bosvalkweg 1, 8239 AC Lelystad,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Intermetzo Lelystad, Bosvalkweg 1 8239 AC Lelystad,
raadsvrouw mr. J.S. Dijkstra, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 15 mei 2018.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder de parketnummer 10/661011-18 tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 en bewezenverklaring van de onder parketnummer 10/662026-18 ten laste gelegde feiten 1 en 2 voor zover deze feiten zien op een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en de feiten 3, 4 en 5 primair;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
  • opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis onder parketnummer 10/662026-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder parketnummer 10/661011-18 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte bekend. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van genoemde drie feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Feiten 1 en 2(
parketnummer 10/662026-18)
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte partieel vrij te spreken voor het tonen/voorhouden/richten van een vuurwapen. Aangevoerd is dat de verdachte heeft verklaard dat hij geen vuurwapen had, maar dat hij op dat moment een telefoon in zijn hand had waarmee hij heeft gewezen. Uit het dossier is ook onvoldoende gebleken dat de verdachte een vuurwapen had.
Beoordeling
Aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en getuige [naam getuige 1] hebben verklaard dat zij zagen dat de verdachte een vuurwapen pakte en dat hij met dit vuurwapen zwaaide en naar de aangevers wees. Zowel aangeefster [naam slachtoffer 2] als getuige [naam getuige 1] hebben het vuurwapen beschreven dat zij bij de verdachte zagen. Die beschrijvingen sluiten bij elkaar aan; zij hebben het over een zwart pistool, de een beschrijft het als klein, de ander beschrijft een korte loop.
De rechtbank is daarom van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de beide aangeefsters ook met een vuurwapen heeft bedreigd.
Conclusie
De onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.2.
Feit 3(
parketnummer 10/662026-18)
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Er is geen sprake van diefstal omdat de verdachte niet het oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening van de sleutels heeft gehad. De verdachte heeft de sleutels wel gepakt om te voorkomen dat de aangever achter hem aan zou komen, maar heeft de sleutels in de brievenbus van de aangever gelegd.
Beoordeling
De verdachte heeft zowel bij de politie, als ter terechtzitting, verklaard dat hij de sleutels uit het slot van de scootmobiel van de aangever heeft gepakt en heeft meegenomen uit de woning van de aangever. Hij heeft voorts verklaard dat hij hiervoor geen toestemming van de aangever had. Door het pakken en meenemen van de sleutels uit de woning van de aangever zonder toestemming van de aangever heeft de verdachte de sleutels uit de beschikkingsmacht van de aangever gebracht en (in ieder geval op dat moment) als heer en meester over de sleutels beschikt. Het gegeven dat de verdachte heeft verklaard dat hij de sleutels daarna in de brievenbus van de aangever zou hebben gedaan (waar zij echter nooit door de aangever zijn aangetroffen) doet hieraan niet af.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte de sleutels van de aangever heeft gestolen.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging een ander heeft gepleegd. In het dossier is hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs te vinden.
Conclusie
De onder 3 tenlastegelegde diefstal is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.3.
Feit 4(
parketnummer 10/662026-18)
Standpunt verdedigingAangevoerd is primair dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte degene is geweest die de beroving heeft gepleegd. De verdachte ontkent stellig iedere betrokkenheid.
Subsidiair, in het geval dat de beroving wel bewezen zou worden geacht, is bepleit dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat het in de tenlastelegging genoemde bedrag van 2000 euro is weggenomen. Hooguit kan aangenomen worden dat een geldbedrag is weggenomen.
Beoordeling
Uit het dossier komt met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde feit het volgende naar voren.
De aangeefster [naam slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij op 29 juni 2017 is beroofd van haar tas met daarin haar portemonnee met een geldbedrag van ongeveer 2000 euro. Getuige [naam getuige 2] , die tijdens de beroving bij de aangeefster was, heeft verklaard dat de dader op de fiets was, de tas met geweld van de schouder van [naam slachtoffer 3] wegnam, en er vandoor ging in de richting van de instelling Schakenbosch (hierna te noemen Schakenbosch). Voorts verklaarde zij dat de dader opvallend jong was, gekleed was in een zwarte trui en een blauwe spijkerbroek, ongeveer 1.60 meter lang, licht getint was en zwart haar had.
Met betrekking tot het signalement van de dader zijn door diverse getuigen verklaringen afgelegd, waaronder door de getuige [naam getuige 3] , werkzaam bij Schakenbosch.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de verklaring van de getuige [naam getuige 3] , werkzaam bij Schakenbosch, niet kan worden gebruikt voor het bewijs van dit feit omdat hij hooguit uit eigen waarneming kan verklaren wat de verdachte die dag droeg, maar zelf geen getuige is geweest van de straatroof. Tevens zou geen sprake zijn van een zuivere herkenning door [naam getuige 3] van de verdachte nu hij door de politie op het spoor van de verdachte was gezet. Als gevolg hiervan is [naam getuige 3] geen getuige in de zin van artikel 342 van het wetboek van strafvordering.
De rechtbank vermag echter niet in te zien waarom getuige [naam getuige 3] geen getuige zou zijn in de zin van artikel 342 Sv nu hij naar aanleiding van het lezen van het – kort na de beroving verspreide – bericht op Burgernet en op basis van zijn eigen waarnemingen, een verklaring heeft afgelegd over de verdachte. De verklaring van getuige [naam getuige 3] hoeft derhalve niet van het bewijs te worden uitgesloten.
Zowel de getuige [naam getuige 3] als getuige [naam getuige 4] , eveneens werkzaam bij Schakenbosch, hebben na de straatroof bij de politie verklaard dat de verdachte ten tijde van de beroving niet op Schakenbosch was en ook dat de verdachte die dag gekleed was in een zwarte trui en blauwe spijkerbroek.
Na de beroving hebben verschillende getuigen verklaard over hetgeen de verdachte hen vertelde over de straatroof en over de goederen die hij na de straatroof had gekocht.
De getuigen [naam getuige 5] (de moeder van de verdachte) en [naam getuige 6] hebben verklaard dat de verdachte hen zelf verteld heeft dat hij een oude vrouw had beroofd van haar tas. Getuige [naam getuige 6] heeft bovendien verklaard dat de verdachte hem na de beroving een waaier van bankbiljetten heeft getoond.
De getuigen [naam getuige 5] , [naam getuige 7] en [naam getuige 4] , hebben verklaard dat de verdachte na de beroving opeens over veel geld beschikte en veel dure spullen kocht, zoals een Iphone 7, sportschoenen, een trainingspak, een waveboard en oorbellen.
De getuigen [naam getuige 5] , [naam getuige 8] en [naam getuige 9] hebben met betrekking tot die dure goederen verklaard dat die niet van hen afkomstig waren, zoals de verdachte bij de politie heeft verklaard. Getuige [naam getuige 4] heeft met betrekking tot de door verdachte gekochte goederen verklaard dat hij die goederen met zijn inkomsten nooit zou hebben kunnen kopen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet uit te sluiten is dat de verdachte plotseling over veel geld beschikte als gevolg van door de verdachte verrichte criminele/dubieuze werkzaamheden waarover hij liever zwijgt. Ter terechtzitting hiernaar gevraagd, heeft de verdachte over de herkomst van het geld dat hij na de beroving had en uitgaf, geen openheid van zaken willen geven. Wel komt uit zijn verklaring ter terechtzitting naar voren dat hij met die mogelijk dubieuze werkzaamheden hooguit 600 euro zou hebben verdiend, hetgeen te weinig is om alle door hem aangeschafte goederen te betalen.
Het feit dat de verdachte op de dag van de beroving is gezien in een zwarte trui en blauwe spijkerbroek en ook overigens voldoet aan het opgegeven signalement, hij ten tijde van de beroving niet op Schakenbosch was, hij kort na de beroving aan getuigen heeft verteld dat hij de beroving heeft gepleegd, hij kort na de beroving een waaier aan bankbiljetten heeft laten zien en beschikte over veel geld waarvoor hij veel dure goederen kocht die hij met zijn gewone inkomsten niet had kunnen kopen en hij voor het bezit van de grote som geld geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, terwijl dit onder de gegeven omstandigheden wel van de verdachte gevergd mag worden, leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte op 29 juni 2017 aangeefster [naam slachtoffer 3] met geweld heeft beroofd van haar tas met portemonnee.
Met betrekking tot het bedrag dat in de portemonnee zou hebben gezeten is de rechtbank, anders dan door de raadsvrouw is aangevoerd, van oordeel dat door de aangeefster voldoende is aangetoond dat dit een bedrag is geweest van ongeveer 2000 euro. De rechtbank verwijst hiervoor naar het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer [nummer proces-verbaal] (pagina 27-29 van het dossier).
ConclusieHet onder 4 tenlastegelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.4.
Feit 5 (parketnummer 10/662026-18)
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat, gelet op de verklaring van de verdachte en de omstandigheden in het dossier, niet kan worden bewezen dat het oogmerk van de verdachte gericht was op de diefstal. De verdachte heeft verklaard dat hij boos was, daarom een steen door de ruit gooide en dat hij vervolgens binnen is geweest om de steen te pakken en mee terug te nemen. Uit zijn verklaring volgt dat het oogmerk tot wegnemen ontbreekt. De verdachte moet dan ook van de poging tot inbraak worden vrijgesproken.
Beoordeling
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 29 juni 2017 bij de KPN-winkel is geweest en daar tegen de deur heeft getrapt en een steen tegen de ruit heeft gegooid waardoor de ruit kapot ging. Hij heeft verklaard dat hij dit deed omdat hij boos was omdat een vriend van hem zijn telefoon had gepakt en niet had teruggegeven. De verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had bij de winkel in te breken.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig gezien het proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van de camerabeelden van die avond/nacht.
Uit dit proces-verbaal komt het volgende naar voren.
Op 29 juni 2017 komt de verdachte omstreeks 02:06:01 uur aangefietst en stopt voor de ingang van de KPN winkel. De verdachte stapt van zijn fiets en begint tegen de deur van de winkel te duwen. Hierna stapt hij weer op de fiets en rijdt weg. Om 02:10:06 uur komt de verdachte terug op zijn fiets, stopt weer voor de winkel en stapt weer af. Te zien is dat hij in zijn hand een steen heeft, om zich heen kijkt en daarna met de fiets weg loopt, om korte tijd later weer terug te komen. Vervolgens trapt de verdachte weer tegen de deur. Nadat de verdachte een paar keer tegen de deur heeft getrapt loopt hij naar de ruit naast de ingang van de KPN winkel en gooit de steen een aantal malen tegen de ruit.
Om 02:11:46 uur trapt de verdachte een aantal keren tegen de ruit aan waardoor de ruit kapot gaat. De verdachte springt door de ruit heen de winkel binnen. Binnen heeft de verdachte getracht goederen te pakken die op de tafels liggen. Te zien is dat de goederen die op de tafel liggen vast zitten door middel van een kabel waardoor het niet lukt de goederen weg te pakken. Hierna rent de verdachte weer de winkel uit.
De rechtbank is, naar aanleiding van de uitgekeken en beschreven camerabeelden van oordeel dat de handelingen van de verdachte bij de KPN-winkel naar hun uiterlijke verschijningsvorm alle gericht zijn geweest op het verbreken van een deur /raam van de winkel, het vervolgens naar binnen gaan in de winkel en het trachten goederen uit de winkel weg te nemen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de verdachte die nacht meermalen terug is gekomen bij de winkel, hetgeen niet past bij het verhaal dat hij boos was en zijn boosheid (eenmalig) koelde op de winkelpui. De verklaring van de verdachte dat hij enkel de winkel was binnengegaan om de steen met mogelijk zijn vingerafdrukken aan het zicht van de politie te onttrekken, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak in de KPN-winkel.
Conclusie
Het onder 5 primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/662026-18 onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/661011-18 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/661011-18:
1.
hij op 03 februari 2018 te Rotterdam
opzettelijk [naam slachtoffer 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/is hij, verdachte met dat opzet meermalen, althans éénmaal,
- de deur van de woning waar die [naam slachtoffer 4] verbleef, (met kracht) open getrapt,
en (vervolgens)
- een mes, aan die die [naam slachtoffer 4] getoond
en voorgehouden enof gericht en (vervolgens)
- ( hierbij) die [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Stil zijn, anders steek ik je
neer", en (vervolgens)
- een mes, op de keel van die
[naam slachtoffer 4] geplaatst en (vervolgens) gehouden en (vervolgens)
- plakband om de handen van die [naam slachtoffer 4] gewikkeld en (vervolgens)
- de deur van de kamer waar die [naam slachtoffer 4] verbleef (van binnenuit) gebarricadeerd en
(vervolgens)
- knietjes in de zij, van die [naam slachtoffer 4] gegeven en
(vervolgens)
- in aanwezigheid van die [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Ga weg of ik
maak hem dood" ;
2.
hij op 03 februari 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk
- een mes, aan die [naam slachtoffer 4] te tonen en
voor te houden en te richten en (vervolgens)
- ( hierbij) die [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Stil zijn, anders steek ik je
neer" en (vervolgens)
- een mes, op de keel van
die [naam slachtoffer 4] te plaatsen en (vervolgens) te houden en (vervolgens)
- in aanwezigheid van die [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Ga weg of ik
maak hem dood" ;
3.
hij op 03 februari 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 5] (aspirant van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door opzettelijk
- ( vanuit een raam op de eerste etage van een woning) een steen,
naar, althans in de richting van, die [naam slachtoffer 5] te gooien en
- een mes, aan die [naam slachtoffer 5] te tonen en (hierbij)
- die [naam slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen: "Voordat jullie mij hebben ben jij
dood", en hierbij met een
mes, naar, althans in de richting van, die [naam slachtoffer 5] te wijzen;
parketnummer 10/662026-18:
1.
hij op 02 november 2017 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) te tonen en (vervolgens) te richten op die [naam slachtoffer 1] en (daarbij) die [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood" en "Ik maak je dood. Ik hoop dat je doodgaat" ;
2.
hij op 02 november 2017 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een (op een) pistool, althans vuurwapen, (gelijkend voorwerp) te tonen aan die [naam slachtoffer 2] en (daarbij) die [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik heb een pistool en ik schiet jou en je hond dood" ;
3.
hij op 13 september 2017 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer sleutels van een scootmobiel, toebehorende aan [naam slachtoffer 6] ;
4.
hij op 29 juni 2017 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, op de openbare weg, te weten de Dillenburgsingel, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas en een geldbedrag van (totaal) ongeveer tweeduizend (2000) euro, toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [naam slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken , welk geweld bestond uit het slaan op de schouder van die [naam slachtoffer 3] en (met kracht) die tas van de schouder van die [naam slachtoffer 3] af te rukken ;
5.
hij op 29 juni 2017 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een (winkel)pand, gelegen aan de [adres delict] , weg te nemen één of meer goed(eren) toebehorende aan KPN, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, en inklimming, meermalen, althans éénmaal
- tegen de deur van dat (winkel)pand heeft geduwd en (vervolgens)
- een baksteen, tegen de ruit van dat (winkel)pand heeft gegooid en (vervolgens)
- tegen de ruit van dat (winkel)pand heeft getrapt en (vervolgens)
- door de aldus ontstane opening dat (winkel)pand is binnengegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/661011-18
1. en 2

De eendaadse samenloop van

opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Parketnummer 10/662026-18
1. en 2 (telkens)
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3
diefstal;
4
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
5
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Met betrekking tot de feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/661011-18 is door de verdediging een beroep op psychische overmacht gedaan waardoor geen straf of maatregel kan volgen.
6.2.
Beoordeling
Een beroep op psychische overmacht kan slechts slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Het ziet op de gevallen waarvan kan worden gezegd dat de dader heeft gehandeld onder een wezenlijke en buitennormale - met name psychische - druk, waardoor onvoldoende sprake is van een voor strafbaarheid vereiste aanwezigheid van een 'daadwerkelijke' wilsvrijheid ten tijde van de gedraging.
In de kern gaat het steeds om de vraag
1: of er sprake is van een zodanige druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en
2: of van de dader in concreto redelijkerwijs te vergen valt dat hij weerstand biedt aan de druk van de omstandigheden.
Uit de inhoud van het dossier, waaronder de eigen verklaring van verdachte, leidt de rechtbank niet af dat verdachte onder invloed van een zodanige van buiten komende druk heeft gehandeld, dat van hem niet gevergd kon worden zich te onthouden van de strafbare gedragingen zoals bewezen.
Ook de inhoud van de psychologische en psychiatrische rapportage nopen niet tot die conclusie. De rapporteurs beschouwen verdachte verminderd toerekeningsvatbaar vanwege zijn hechtingsstoornis, bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, trauma-gerelateerde stoornis, normoverschrijdend gedragsstoornis en lichte verstandelijke beperking. Verdachte was zich, zo blijkt uit de psychologische rapportage, bewust van wat hij deed, maar de symptomen van de gedragsproblematiek en de persoonlijkheidsontwikkeling speelden een grote rol in zijn handelen. Dit duidt niet op een ontbreken van een daadwerkelijke wilsvrijheid.
Weliswaar is aannemelijk dat verdachte onder een zekere emotionele druk en uit angst voor zijn arrestatie door de politie en een terugkeer naar de gesloten jeugdinstelling de strafbare handelingen heeft verricht, maar de rechtbank acht die druk niet zodanig dat verdachte onvoldoende wilsvrijheid had om zich te onthouden van die strafbare handelingen.
De rechtbank betrekt bij dit oordeel ook de omstandigheid dat verdachte ten tijde van de strafbare handelingen heldere momenten kende waarin hij kennelijk wist waar hij op dat moment mee bezig was. Zo heeft verdachte onder meer verklaard dat de steen, die hij uit het raam gooide, was afgebroken van de vensterbank. Deze steen moest volgens verdachte snel aan het zicht van zijn tante onttrokken worden, zodat zij er niet achter zou komen dat de vensterbank door hem was vernield. Ook eiste verdachte een vluchtauto om zijn arrestatie door de politie te voorkomen. Toen deze vluchtauto niet werd geregeld, is verdachte gewoon doorgegaan met het strafbare handelen. Hieruit maakt de rechtbank op dat de verdachte in staat is geweest zichzelf in zijn gedragingen te sturen en moet hij hebben ingezien dat deze gedragingen ongeoorloofd waren.
6.3.
Conclusie
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
Op 3 februari 2018 heeft de verdachte, die weggelopen was uit een gesloten instelling voor jeugdzorg, een man in het huis waar de verdachte verbleef gedurende drie uur wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en deze man woordelijk bedreigd met de dood en bedreigd door een mes tegen de keel van deze man te zetten en te houden. Ook heeft de verdachte een politieman woordelijk bedreigd met de dood en bedreigd door aan hem een mes te tonen en een steen naar hem te gooien. De verdachte deed dit alles omdat hij zag dat de politie voor de woning stond om hem terug naar de instelling te brengen en hij dit koste wat het kost wilde voorkomen.
Het slachtoffer van de vrijheidsberoving heeft tijdens die vrijheidsberoving, zo komt uit zijn aangifte naar voren, doodsangsten uitgestaan. Ook de politieman heeft zich, volgens zijn verklaring, ernstig bedreigd gevoeld. Met deze feiten heeft de verdachte dan ook ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank rekent verdachte dat zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte, ten tijde van zijn verblijf in de instelling Schakenbosch in Leidschendam, zich schuldig gemaakt aan twee bedreigingen met de dood waarbij hij de slachtoffers niet alleen woordelijk bedreigde maar hen ook een vuurwapen (of iets dat het uiterlijk heeft van een vuurwapen) heeft getoond. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal, een straatroof waarbij hij een tas met daarin een groot geldbedrag heeft buitgemaakt van een bejaarde vrouw en een poging tot inbraak in een winkel.
Met het plegen van deze feiten heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan uitermate laakbare feiten die bij de betrokken slachtoffers de nodige angst en mogelijk ook psychische schade teweeg hebben gebracht.
Met betrekking tot de straatroof heeft de verdachte enkel en alleen uit geldelijk gewin gehandeld. Een dergelijk feit brengt niet alleen financiële schade en pijn en letsel voor het slachtoffer met zich maar ook forse psychische schade. Dit feit vond, evenals de bedreigingen met het vuurwapen, bovendien plaats op de openbare weg waardoor verschillende omstanders ongewild getuige hiervan zijn geweest. Dit bevordert het gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater dr. [naam psychiater] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 april 2018. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is sprake van een normoverschrijdend gedragsstoornis, een hechtingsstoornis en een trauma gerelateerde stoornis. Tevens is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en antisociale kenmerken en een lichte verstandelijke beperking.
De hechtingsstoornis, bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, trauma-gerelateerde stoornis, normoverschrijdend gedragsstoornis en lichte verstandelijke beperking, hebben meegespeeld in het ten laste gelegde.
Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op recidive is hoog indien betrokkene niet behandeld wordt. De ziekelijke stoornissen (hechtingsstoornis, trauma-gerelateerde stoornis, normoverschrijdend gedragsstoornis) en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (lichte verstandelijke beperking, bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling) zijn zowel momenteel als tijdens het ten laste gelegde aanwezig. Daarbij heeft de verdachte niet het idee dat er veel voor nodig is om hem in de toekomst van antisociale keuzes af te helpen. Het ziektebesef is dus beperkt, wat geen goede basis is voor hulp vragen, verandering en behandeling.
Het familiaire steunsysteem is zwak en de geschiedenis leert dat verdachte in jeugdzorg-instellingen in essentie niet of nauwelijks stabieler is geworden. Beschermende factoren zijn nauwelijks aanwezig.
De verschillende stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloeden elkaar in negatieve zin. Behandeling van de verschillende stoornissen zal bijvoorbeeld moeilijker worden door de beperkte intellectuele mogelijkheden.
De persoonlijkheid van betrokkene is onrijp.
Om het hoge recidiverisico te reduceren is behandeling nodig, gericht op de hechtings-stoornis, de trauma-gerelateerde stoornis en de normoverschrijdende gedragsstoornis, maar ook op de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en op het versterken van de gebrekkige probleem-oplossende vaardigheden (samenhangend met de lichte verstandelijke beperking). Verder zal voor de langere termijn aandacht moeten zijn voor het versterken van een prosociaal netwerk van waaruit steun wordt geboden, en zal moeten worden ingeschat in welke mate verdachte op de lange termijn zelfstandig zal kunnen functioneren, dan wel met ondersteuning van maatschappelijke instanties. Op het individuele niveau is in elk geval specifieke aandacht nodig voor opleiding, en uitbreiding van mogelijkheden voor werk. Gezien de ernst en uitgebreidheid van problematiek, het gebrek aan ziektebesef, de beperkte intellectuele vermogens (die effectieve behandeling moeilijker maken), en de neiging van verdachte om zijn eigen plan te trekken en zich niet consistent te conformeren aan een instelling waarin hij verblijft, is intensieve klinische behandeling nodig in een gedwongen kader. Gezien het gebrek aan resultaat in civielrechtelijk kader, maar ook gezien de behandelmogelijkheden binnen een JJI, en gezien het feit dat langdurige intensieve behandeling nodig is, wordt een PIJ-maatregel geadviseerd. Hierbij wordt in acht genomen dat verdachte wordt verdacht van een ernstig delict, terwijl het recidive risico zonder behandeling hoog is, en verdachte in het verleden blijk heeft gegeven van wegloopgedrag, wat volgens Schakenbosch in het verleden direct het risico op delictgedrag verhoogde.
De indicatie PIJ wordt ondersteund door de resultaten van de PIJ wegingslijst. Samengevat laat de PIJ-wegingslijst zien dat sprake is van ernstige stoornissen, een hoge recidive kans en weinig tot geen ambulante mogelijkheden voor behandeling. Verder laat de lijst zien dat langdurige residentiële behandeling in een gedwongen kader noodzakelijk is, kansen geeft op positieve beïnvloeding, en het best denkbare alternatief is.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 13 april 2018. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van cognitieve mogelijkheden op het niveau van laag begaafd/moeilijk lerend, hechtingsproblematiek, een bedreigde ontwikkeling van de persoonlijkheid met antisociale en borderline trekken en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Ook kan worden gesproken van traumatische ervaringen met een uitgestelde classificatie PTSS.
Deze waren aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Verdachte is zeer ambivalent gehecht, maar is ook een jongen die vanuit zijn verwaarlozing veel onrust in zich heeft en vrij wil zijn. De gedragsproblematiek van verdachte had eerder geleid tot plaatsing bij Intermetzo gesloten jeugdzorg alwaar gedragsproblemen leidden tot plaatsing in de isoleer. Vorenstaande leidt tot het advies om het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Verdachte was zich bewust van wat hij deed, maar de symptomen van de gedragsproblematiek en de persoonlijkheidsontwikkeling speelden een grote rol in zijn handelen.
Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat.
Als beschermende factor wordt slechts het huidige toezicht gevonden.
Als juridisch kader wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
Terugplaatsing in de gesloten jeugdzorg past niet bij wat verdachte nodig heeft of bij de aandacht die nodig is voor het voorkomen van recidive. Bovendien is verdachte heel duidelijk in zijn hang naar het weglopen uit een instelling. Een behandeling binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel past wel bij de noodzaak tot het voorkomen van recidive en de intensiviteit die nodig is in een behandeling van verdachte. Een dergelijk kader biedt bovendien een hoge mate van beveiliging.
Verdachte heeft zich bekeerd tot de Islam en lijkt wat betreft zijn zelfbeeld zeer beïnvloedbaar vanwege een zwakke identiteitsontwikkeling.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
7.4.1.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
7.4.2.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Nu uit de rapportages van de deskundigen naar voren komt dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht, waardoor hij wel in enige mate verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door hem gepleegde strafbare feiten, maar ook dat uit de rapportages naar voren komt dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geboden is, is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten passend is.
7.4.3.
PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat een van de gepleegde feiten een misdrijf betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en dat twee feiten misdrijven betreffen omschreven in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiaters in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
7.4.4.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • [naam slachtoffer 5], domicilie kiezende te Rotterdam, ter zake van het onder parketnummer 10/661011-18 onder 3 tenlastegelegde feit.
  • De benadeelde partij vordert een bedrag van 300 euro aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en
  • [naam slachtoffer 3], wonende te Leidschendam, ter zake van het onder parketnummer 10/662026-18 onder 4 tenlastegelegde feit.
  • De benadeelde partij vordert een bedrag van 1914,80 euro aan materiële schade en een bedrag van 375 euro aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 3] toe te wijzen, met oplegging aan de verdachte van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] primair bepleit deze vordering af te wijzen omdat de verdachte van dit feit vrijgesproken dient te worden.
Subsidiair heeft zij bepleit het bedrag aan immateriële schade te matigen omdat dit bedrag, gelet op vergelijkbare zaken, wat aan de hoge kant is. Voorts heeft zij bepleit dat onvoldoende blijkt dat er een bedrag van 1.830 euro is weggenomen. Zij heeft daarom verzocht de vordering op dit punt af te wijzen.
8.4.
Beoordeling
8.4.1.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] :
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder parketnummer 10/661011-18 onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade redelijk en billijk is, en de verdachte de gevorderde immateriële schade niet is betwist, zal de vordering tot dit bedrag worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 februari 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.2.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [naam slachtoffer 3] :
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] door het onder parketnummer 10/662026-18 onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Vast is ook komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder parketnummer 10/662026-18 onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade redelijk en billijk is, zal de vordering tot dit bedrag worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 juni 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] een schadevergoeding betalen van 300 euro. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] een schadevergoeding betalen van 2219,80 euro. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 282, 285, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/661011-18 onder 1, 2 en 3 en de onder parketnummer 10/662026-18 onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 162 (honderdtweeënzestig) dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte onder parketnummer
10/662016-18 (voorheen parketnummer 09-777092-17), die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam slachtoffer 5], te betalen een bedrag van
€ 300,- (zegge: driehonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] te betalen € 300,- (hoofdsom, zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 300,- vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1dag;
toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam slachtoffer 3], te betalen een bedrag van
€ 2219,80 (zegge: tweeëntwintighonderd-ennegentien euro en 80 cent), bestaande uit € 1914,80 aan materiële schade en € 375,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] te betalen
€ 2219,80(hoofdsom,
zegge: tweeëntwintighonderdennegentien euro en 80 cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 2219,80 vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A. Buizer en S.C. Sassen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2018.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/661011-18
1.
hij op of omstreeks 03 februari 2018 te Rotterdam, opzettelijk [naam slachtoffer 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/is hij, verdachte met dat opzet meermalen, althans éénmaal,
- de deur van de woning waar die [naam slachtoffer 4] verbleef, (met kracht) open getrapt, althans
geforceerd, en/of (vervolgens)
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan/naar die die [naam slachtoffer 4] getoond
en/of voorgehouden en/of gericht en/of (vervolgens)
- ( hierbij) die [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Stil zijn, anders steek ik je
neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/ter hoogte van de keel van
die [naam slachtoffer 4] geplaatst en/of (vervolgens) gehouden en/of (vervolgens)
- plakband om de handen van die [naam slachtoffer 4] gewikkeld en/of (vervolgens)
- de deur van de kamer waar die [naam slachtoffer 4] verbleef (van binnenuit) gebarricadeerd en/of
(vervolgens)
- knietjes in de zij, althans tegen/op het lichaam, van die [naam slachtoffer 4] gegeven en/of
(vervolgens)
- in aanwezigheid van die [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Ga weg of ik
maak hem dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(art.282 Sr)
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 03 februari 2018 te Rotterdam, [naam slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan/naar die [naam slachtoffer 4] te tonen en/of
voor te houden en/of te richten en/of (vervolgens)
- ( hierbij) die [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Stil zijn, anders steek ik je
neer" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/ter hoogte van de keel van
die [naam slachtoffer 4] te plaatsen en/of (vervolgens) te houden en/of (vervolgens)
- in aanwezigheid van die [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Ga weg of ik
maak hem dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(art. 285 Sr)
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 03 februari 2018 te Rotterdam, [naam slachtoffer 5] (aspirant van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk
- ( vanuit een raam op de eerste etage van een woning) een steen, althans een hard en/of
zwaar voorwerp, naar, althans in de richting van, die [naam slachtoffer 5] te gooien en/of
- een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, aan die [naam slachtoffer 5] te tonen en/of
voor te houden en/of (hierbij)
- die [naam slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen: "Voordat jullie mij hebben ben jij
dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking (en/of hierbij met een
mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, naar, althans in de richting van, die [naam slachtoffer 5]
te wijzen);
(art. 285 Sr)
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
parketnummer 10/662026-18:
1.
hij op of omstreeks 02 november 2017 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) te tonen en/of voor te houden aan en/of (vervolgens) te richten op die [naam slachtoffer 1] en/of (daarbij) die [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood" en/of "Ik maak je dood. Ik hoop dat je doodgaat" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 02 november 2017 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (op een) pistool, althans vuurwapen, (gelijkend voorwerp) te tonen en/of voor te houden aan die [naam slachtoffer 2] en/of (daarbij) die [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik heb een pistool en ik schiet jou en je hond dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 13 september 2017 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer sleutel(s) van een scootmobiel, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, op de openbare weg, te weten Dillenburgsingel, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (met daarin onder andere een telefoon (merk Iphone) en/of een geldbedrag van (totaal) ongeveer tweeduizend (2000) euro), in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het slaan tegen/op de schouder, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer 3] en/of (met kracht) die tas van de schouder van die [naam slachtoffer 3] af te trekken/rukken (waardoor die [naam slachtoffer 3] ten val is gekomen);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand, gelegen op/aan de [adres delict] , weg te nemen één of meer goed(eren) en/of geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 7] en/of KPN, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen die/dat goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming
meermalen, althans éénmaal
- tegen/op de deur van dat (winkel)pand heeft geduwd en/of (vervolgens)
- een baksteen, althans een zwaan: en/of hard voorwerp, tegen/op de ruit van dat (winkel)
pand heeft gegooid en/of (vervolgens)
- tegen/op de ruit van dat (winkel)pand heeft geschopt en/of getrapt en/of (vervolgens)
- door de aldus ontstane opening dat (winkel)pand is binnengegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een (winkel)pand, gelegen op/aan de [adres delict] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 7] en/of KPN, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht