ECLI:NL:RBROT:2018:11483

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/523314 / FA RK 17-2400
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap en DNA-onderzoek in familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 13 april 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een overledene, op verzoek van de verzoekster. De rechtbank heeft een DNA-onderzoek gelast op het stoffelijk overschot van de overledene om vast te stellen of er sprake is van verwantschap tussen de verzoekster en de verweerder. De verzoekster heeft een advocaat, mr. A.G. van Tilburg-Keesmaat, en de verweerder heeft mr. T.J.E. op de Weegh als advocaat, voorheen mr. R.H.J. Gulick. De rechtbank heeft in een eerdere beschikking van 23 februari 2018 de zaak aangehouden en partijen gevraagd om informatie over het DNA-onderzoek en de betrokken personen. De moeder van de verzoekster heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan het DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de kosten van het DNA-onderzoek vastgesteld op € 1.055,-, welke kosten aan de verzoekster zijn opgelegd. De rechtbank heeft benadrukt dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek en dat de kosten van het onderzoek in familiezaken doorgaans worden gecompenseerd. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.A. Koreneef, en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/523314 / FA RK 17-2400
Beschikking van 13 april 2018 betreffende vaststelling ouderschap
in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
hierna te noemen verzoekster,
advocaat mr. A.G. van Tilburg-Keesmaat te Alblasserdam.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam verweerder],
wonende te [adres verweerder] ,
hierna te noemen verweerder,
advocaat mr. T.J.E. op de Weegh, voorheen mr. R.H.J. Gulick,

1..De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 23 februari 2018;
- de correspondentie, waaronder:
  • de brief met bijlagen van verzoekster, alsmede aanvullend verzoek, gedateerd 21 maart 2018;
  • de brief van verweerder, gedateerd 22 maart 2018.

2..De beoordeling

2.1.
Bij voornoemde beschikking van 23 februari 2018 heeft de rechtbank de zaak aangehouden met het verzoek aan verzoekster zich uit te laten over de vraag welk DNA-onderzoek zij aangewezen acht, welke personen daarbij betrokken zouden moeten worden en of deze personen bereid zijn DNA-materiaal af te staan. Voorts heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de hoogte van het voorschot en op het voornemen het voorschot alleen aan verzoekster op te leggen. De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in die beschikking.
2.2.
De moeder van verzoekster heeft zich bereid verklaard om mee te werken aan een DNA-onderzoek en in dit verband DNA-materiaal af te staan. Zij heeft hiertoe een schriftelijke verklaring overgelegd. Blijkens de brief van verzoekster van 21 maart 2018 is, voor zover verzoekster bekend, de biologische moeder van verweerder overleden en heeft [naam 1] ook geen verwanten in leven. Ook is verzoekster niet bekend met een andere broer(s), zussen of grootouders. Verzoekster heeft geen bezwaar tegen de hoogte van het voorschot en het voornemen dit alleen aan haar op te leggen.
2.3.
Verweerder conformeert zich aan de door de rechtbank genoemde kosten. Hij kan zich verenigen met het voornemen van de rechtbank om de genoemde kosten als zijnde voorschot aan verzoekster op te leggen.
2.4.
Zoals reeds eerder is overwogen in voornoemde beschikking van 23 februari 2018, heeft de rechtbank, alvorens verder te beslissen, behoefte aan een onderzoek door een deskundige, waarbij aan de hand van DNA-onderzoek wordt onderzocht of er sprake is van enige verwantschap tussen verzoekster en verweerder en op basis hiervan [naam 1] al dan niet de biologische vader van verzoekster kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank na te noemen deskundigenbericht gelasten.
2.4.1.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.4.2.
De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 1.330,-, waarbij iedere extra DNA-afname afspraak € 55,- kost en iedere extra testpersoon € 275,-. De deskundige is hierbij uitgegaan – naast een verwantschapstest voor twee personen – van het testen van twee extra testpersonen. Omdat verzoekster onbetwist heeft gesteld dat de moeder van verweerder is overleden en dat er geen andere testpersonen in leven zijn, zal de rechtbank bij de berekening van het voorschot uitgaan van een verwantschapstest ad € 630,- en één extra testpersoon (de moeder van verzoekster) ad € 275,-. Hierbij komen dan nog de kosten van de complexe berekening ad € 150,-. Het voorschot bedraagt derhalve € 1.055,-. De rechtbank zal dit voorschot opleggen aan verzoekster.
2.4.3.
Over de vraag wie uiteindelijk de kosten van het DNA-onderzoek moeten dragen, overweegt de rechtbank alvast het volgende. In familiezaken is het gebruikelijk de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundige vallen, te compenseren in die zin dat ieder van partijen de helft van deze kosten dient te dragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien de kosten zijn veroorzaakt door toedoen van één van partijen. De rechtbank kan tot dat oordeel komen als uit het resultaat van het DNA-onderzoek blijkt dat een stelling die een partij in de procedure heeft ingenomen, onjuist is.
2.4.4.
Verzoekster verzoekt om, voor het geval de door de rechtbank aan te wijzen deskundige het onderzoek niet wenst uit te voeren (vanwege het gebrek aan meerdere testpersonen dan de drie genoemde personen) te bevelen Consanguinitas DNA verwantschapsanalyse te laten uitvoeren. Wat er ook zij van een weigering om het onderzoek uit te voeren, de rechtbank ziet nu geen aanleiding voor een (voorwaardelijke) benoeming van Consanguinitas als deskundige.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige, te weten een DNA-onderzoek, ter beantwoording van de vraag of er sprake is van enige verwantschap tussen verzoekster en verweerder en op basis hiervan [naam 1] al dan niet de biologische vader van verzoekster kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid;
3.2.
benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek op een door deze te bepalen plaats en tijdstip uit te voeren:
[naam 2] of een van de andere geautoriseerde rapporteurs van [naam bedrijf] , werkzaam bij [naam bedrijf] , [adres] ;
3.3.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op een bedrag van € 1.055,-;
3.4.
bepaalt dat de verzoekster het voorschot, zijnde een bedrag van € 1.055,-, dient over te maken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
3.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
3.6.
legt aan verweerder geen voorschot op;
3.7.
wijst de deskundige erop dat het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot dient aan te vangen;
3.8.
verzoekt de deskundige uiterlijk binnen drie maanden na het schriftelijke bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
3.9.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
en alvorens verder te beslissen:
3.10.1.
bepaalt dat de behandeling van de zaak in afwachting van het deskundigenbericht wordt aangehouden tot
1 augustus 2018 PRO FORMA;
3.10.2.
bepaalt dat partijen op laatstgenoemde datum niet ter zitting hoeven te verschijnen;
3.10.3.
bepaalt dat - zodra de rechtbank in de onderhavige zaak het deskundigenbericht heeft ontvangen - partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna - indien nodig - de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Schreuder, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.A. Koreneef op 13 april 2018.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.