ECLI:NL:RBROT:2018:11482

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
5833301 CV EXPL 17-2362
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vaststellingsovereenkomst en de gevolgen van tekortkomingen in de uitvoering van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschap Krimpense Kozijnen Handel B.V. (KKH) en drie gedaagden over de ontbinding van een vaststellingsovereenkomst. De procedure is gestart door KKH, die op 14 maart 2017 een dagvaarding heeft uitgebracht. De kern van het geschil draait om de vraag of er sprake was van een fatale termijn in de overeenkomst en of de tekortkoming van de gedaagden de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er op 25 mei 2016 een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen KKH en gedaagde 1, waarbij gedaagde 1 verantwoordelijk was voor het vervangen van kozijnen. Na een aanbetaling van KKH ontstond er discussie over de afronding van de werkzaamheden, wat leidde tot een vaststellingsovereenkomst op 29 september 2016. KKH heeft de overeenkomst op 5 oktober 2016 ontbonden, omdat gedaagde 1 niet tijdig een planning had aangeleverd.

De rechter oordeelde dat het niet aanleveren van een planning een geringe tekortkoming was en dat KKH niet gerechtigd was om de overeenkomst te ontbinden. Hierdoor werd de vordering van KKH afgewezen. In reconventie vorderden de gedaagden betaling van meerwerk- en stagnatiekosten, maar deze vordering werd ook afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, aangezien KKH als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5833301 \ CV EXPL 17-2362
uitspraak: 18 januari 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Krimpense Kozijnen Handel B.V.,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 14 maart 2017,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M.P.V. den Engelsman,
tegen

1..[gedaagde 1],

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats gedaagde 2],
vennoot van gedaagde sub 1.,

3. [gedaagde 3],

wonende te [woonplaats gedaagde 3],
vennoot van gedaagde sub 1.,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde].
Partijen worden hierna aangeduid als KKH, gedaagden (gedaagden gezamenlijk), [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (gedaagden afzonderlijk).

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het inleidend exploot van dagvaarding d.d. 14 maart 2017;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie;
  • het tussenvonnis van 18 mei 2017, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de aantekening dat de comparitie van partijen is gehouden op 5 oktober 2017;
  • de overgelegde producties.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen KKH en [gedaagde 1] is op 25 mei 2016 een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Deze opdracht hield in dat [gedaagde 1] alle kozijnen aan de voor- en achtergevel van de woningen aan de [adressen] zou vervangen door kunststof kozijnen. Partijen zijn een prijs van € 15.000,-- exclusief btw overeengekomen. Afgesproken is dat van die prijs 20% bij opdracht betaald zou worden, 40% bij de start van het werk, 30% bij de oplevering van de voorgevel en 10% bij de totale oplevering.
2.2
Door KKH is als aanbetaling een bedrag van € 3.630,-- inclusief btw aan [gedaagde 1] betaald. Daarna is door KKH nog een bedrag van € 7.260,-- inclusief btw aan [gedaagde 1] betaald.
2.3
Tussen KKH en [gedaagde 1] is discussie ontstaan over de afronding van de werkzaamheden. In dit kader hebben zij op 29 september 2016, in het bijzijn van een deskundige van EMN Expertise, [naam], afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn door de gemachtigde van KKH bij e-mail van 29 september 2016 als volgt verwoord:

1. [gedaagde 2] levert uiterlijk ultimo november 2016 het totale werk deugdelijk op tegen betaling door KKH B.V. van € 9.000,-- inclusief BTW (in drie gelijke delen te betalen, waarover hieronder meer);
2. Het project wordt in twee delen opgeknipt; de voorzijde van de panden (straatkant) enerzijds en de achterzijde (tuinkant) anderzijds;
3. De achterzijde wordt eerst door [gedaagde 2] opgeleverd en hij laat uiterlijk volgende week maandag weten wanneer dat (ruim vóór de 3e week november 2016) zal gebeuren;
4. De voorzijde wordt in de 3e week van november 2016 doorlopend aangepakt en aansluitend ultimo november 2016 opgeleverd;
5. Op de dag dat [gedaagde 2] aan de achterzijde begint, ontvangt hij de eerste betaling van € 3.000,00;
6. Na deugdelijke oplevering van de achterzijde ontvangt [gedaagde 2] de tweede betaling van € 3.000,00;
7. Na deugdelijke oplevering van de voorzijde ontvangt [gedaagde 2] de derde betaling van € 3.000,00.”.
2.4
In reactie op de e-mail van de gemachtigde van KKH is door [naam] bij e-mail van 30 september 2016 bericht:

Wij bevestigen de genoemde afspraken zoals onderstaand omschreven.”
2.5
[gedaagde 1] heeft bij e-mail van 1 oktober 2016 gereageerd op de mail van de gemachtigde van KKH van 29 september 2016. Zij heeft het volgende bericht:

(…) Gaan hiermee akkoord als onder oplevering wordt verstaan het opleveren gevel buitenzijde zodat de binnenafwerking in 1x gedaan kan worden aan het einde van de montage kozijnen.
(…)”.

3..Het geschil

De vordering in conventie

3.1
KKH vordert dat gedaagden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, zullen worden veroordeeld:
- tot betaling van een bedrag van € 13.574,45 aan ontbindingsschade, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 3 maart 2017 tot de dag der algehele betaling;
- tot betaling van een bedrag van € 910,74 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 3 maart 2017 tot de dag der algehele betaling;
- tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, indien deze kosten niet binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald;
- in de nakosten.
3.2
Aan de eis legt KKH – naast de hiervoor weergegeven feiten en zakelijk weergegeven – ten grondslag dat [gedaagde 1] op grond van de vaststellingsovereenkomst die partijen op 29 september 2016 hebben gesloten gehouden was om op maandag 3 oktober 2016 een planning van de werkzaamheden op te maken. Dit heeft zij niet gedaan. KKH heeft de vaststellingsovereenkomst daarom op 5 oktober 2016 ontbonden. Door deze ontbinding is het verzuim van [gedaagde 1] ten aanzien van de oorspronkelijk tussen partijen bestaande overeenkomst van opdracht herleefd. Deze overeenkomst heeft thans ook als ontbonden te gelden, reden waarom zij aan ontbindingsschade een bedrag van € 14.609,53 dient te betalen aan KKH. De schade bestaat uit kosten voor arbeid, materiaal, transportkosten, steigerkosten en advocaatkosten.
3.3
De rechtsverhouding tussen KKH en [gedaagde 1] is een handelsovereenkomst. Gedaagden zijn daarom wettelijke handelsrente verschuldigd. Daarnaast maakt KKH aanspraak op buitengerechtelijke kosten, overeenkomstig het rapport BIK.
Het verweer in conventie
3.4
Gedaagden hebben de vordering van KKH gemotiveerd betwist. Op de motivering van hun verweren wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
De vordering in reconventie
3.5
Gedaagden vorderen veroordeling van KKH bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 6.151,92 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2017 tot de dag van algehele voldoening.
Zij voeren ter onderbouwing van hun vordering – samengevat – het volgende aan.
3.6
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is [eiser] tegen verschillende problemen aangelopen. Zo brak een deel van het metselwerk van de gevels af en bleek in de voorgevel een stalen kolom achter de kozijnen te zijn aangebracht. Dit heeft ertoe geleid dat [eiser] de werkzaamheden moest staken. Hierdoor heeft zij schade geleden. Dit leverde meerwerk op, hetgeen KKH dient te vergoeden. De deskundige heeft het totale bedrag aan meerwerk becijferd op € 8.000,-- exclusief btw. Hierop strekt een bedrag van € 3.000 exclusief btw in mindering, omdat het werk door [eiser] nog niet volledig was opgeleverd.
3.7
KKH is voorts op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 BW gehouden om de expertisekosten van € 1.151,92 exclusief btw te vergoeden.
Het verweer in reconventie
3.8
KKH heeft de vordering gemotiveerd betwist. Haar verweren zullen hierna verder worden besproken.

4..De beoordeling

In conventie

4.1
[gedaagde 1] heeft aanvankelijk als verweer aangevoerd dat KKH niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in haar vordering omdat KKH de verkeerde rechtspersoon zou hebben gedagvaard. Dit verweer heeft zij evenwel tijdens de comparitie ingetrokken. Dat betekent dat thans dient te worden beoordeeld of [gedaagde 1] aan KKH schade dient te vergoeden. In dat kader wordt het volgende overwogen.
4.2
Wanneer een overeenkomst wordt ontbonden is de partij wier tekortkoming een grond voor die ontbinding heeft opgeleverd, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt (artikel 6:277 BW). Om tot ontbinding van een overeenkomst over te kunnen gaan dient sprake te zijn van verzuim, tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is.
4.3
De afspraken die partijen op 29 september 2016 in het bijzijn van [naam] hebben gemaakt, moeten worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst. De afspraken zijn immers bedoeld ter beëindiging van het tussen partijen ontstane geschil over de afronding van de werkzaamheden. Eén van de gemaakte afspraken was dat [gedaagde 1] op maandag 3 oktober 2016 een planning zou aanleveren. Vaststaat dat zij dit niet heeft gedaan. Anders dan gedaagden is de kantonrechter van oordeel dat het uiterlijk op een bepaalde dag aanleveren van een planning heeft te gelden als een fatale termijn, als bedoeld in artikel 6:83 BW. Dit betekent dat [gedaagde 1] op 3 oktober 2016, zonder dat daarvoor een ingebrekestelling nodig was, in verzuim is geraakt.
4.4
Doordat aan de zijde van [gedaagde 1] sprake was van verzuim, had KKH in beginsel het recht om de overeenkomst te ontbinden. Door gedaagden is evenwel terecht aangevoerd dat het niet aanleveren van een planning – in de gegeven omstandigheden en gelet op de overige afspraken die door partijen zijn gemaakt – een dermate geringe tekortkoming was dat deze geen ontbinding rechtvaardigde. KKH was daarom op 5 oktober 2016 niet gerechtigd om tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan. Nu KKH dit recht niet had, is ook geen sprake van een herleving van eerder gemaakte afspraken. De vaststellingsovereenkomst is immers blijven bestaan. Dit betekent dat de vordering van KKH moet worden afgewezen, omdat daarvoor geen grondslag bestaat.
4.5
KKH wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze worden tot op heden aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op € 600,-- aan salaris voor haar gemachtigde.
In reconventie
4.6
Gedaagden vorderen betaling van een bedrag van € 5.000,-- exclusief btw aan meerwerk- en stagnatiekosten. Door KKH is betwist dat [eiser] meerwerk heeft uitgevoerd en voor zover zij dit wel heeft gedaan, dat hierover tussen partijen geen overeenstemming was bereikt. Daar komt nog bij dat tussen partijen inmiddels, zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen, een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Het had dan ook op weg van gedaagden gelegen om hun vordering – gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan – nader feitelijk te onderbouwen. Dit hebben zij evenwel nagelaten, zodat deze vordering als onvoldoende feitelijk onderbouwd moet worden afgewezen.
4.7
Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Deze worden tot op heden aan de zijde van KKH begroot op € 500,-- aan salaris voor haar gemachtigde en worden op na te melden wijze toegewezen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vorderingen van KKH af;
veroordeelt KKH in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagden begroot op € 600,-- aan salaris voor hun gemachtigde;
in reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van KKH begroot op
€ 500,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien gedaagden niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis hebben voldaan, begroot op:
- € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783