ECLI:NL:RBROT:2018:11476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
10/185570-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid doorzoeking auto en bewijsvoering in strafzaak tegen verdachte voor wapenbezit en cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de auto van de verdachte rechtmatig was, omdat de verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking. Tijdens deze doorzoeking werd in het middenconsole van de auto 9,2 gram cocaïne en een vuurwapen met bijbehorende munitie aangetroffen. De rechtbank verwierp de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen, en concludeerde dat het DNA-spoor van de verdachte op het patroonmagazijn van het wapen aantoonde dat hij wetenschap en beschikkingsmacht had over de aangetroffen goederen.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, gezien het gevaar dat het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie met zich meebrengt voor de veiligheid van anderen. Ook de aanwezigheid van cocaïne, een sterk verslavende stof, werd als ernstig strafbaar feit aangemerkt. De rechtbank besloot tot het opleggen van een gevangenisstraf, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die in de afgelopen vijf jaar niet voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven en de borgsom van tienduizend euro werd teruggegeven aan degene die deze had gestort.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/185570-17
Datum uitspraak: 30 augustus 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] ,
[postcode verdachte] [woonplaats verdachte]
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 augustus 2018.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis per de datum van uitspraak van het vonnis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De doorzoeking van de auto van de verdachte was onrechtmatig, omdat de verdachte op dat moment niet verdacht werd van enig strafbaar feit en de verdachte geen toestemming had gegeven voor de doorzoeking. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim en de vruchten daarvan dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij geen wetenschap en beschikkingsmacht had ter zake van het wapen en de cocaïne. De verdachte verhuurde de auto regelmatig. Het is daarnaast goed mogelijk dat het celmateriaal van de verdachte op het patroonmagazijn van het vuurwapen terecht is gekomen door bijvoorbeeld secundaire overdracht.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 19 september 2017 zien verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] tijdens een wijksurveillance op de Bergsingel te Rotterdam een witte Mercedes-Benz met, zoals later bleek, als bestuurder verdachte [naam verdachte] geparkeerd staan. Voor de Mercedes stond een blauwe BMW geparkeerd. Beide auto’s hadden een nog draaiende motor. Voor verbalisant [naam verbalisant 1] was een en ander aanleiding de aanwezigen, onder wie de verdachte [naam verdachte] , te vragen zich te legitimeren. Zij gaven aan dit verzoek gevolg. Vervolgens heeft verbalisant [naam verbalisant 1] aan onder andere de verdachte [naam verdachte] gevraagd of hij hem mocht fouilleren en zijn auto mocht doorzoeken. De verdachte heeft hiervoor toestemming verleend, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen. Bij de doorzoeking in de auto is in het middenconsole 9,2 gram cocaïne en een vuurwapen met bijbehorende munitie aangetroffen.
Ook indien de verbalisanten niet gerechtigd waren de auto te doorzoeken omdat er op dat moment nog geen verdenking bestond van enig strafbaar feit, stond het de verbalisanten vrij om te vragen of zij op basis van vrijwilligheid de auto mochten doorzoeken.
De rechtbank ziet daarnaast geen reden voor twijfel of wel toestemming door de verdachte voor die doorzoeking is verleend, ook al is nu niet meer vast te stellen in welke bewoordingen deze toestemming precies is verleend. Dat er toestemming is verleend, blijkt immers uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [naam verbalisant 1] , [naam verbalisant 2] , [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] .
Nu de verdachte om toestemming voor de doorzoeking van zijn auto is gevraagd en hij die ook heeft verleend, hebben de verbalisanten niet onrechtmatig gehandeld door de auto te doorzoeken. Het proces-verbaal waarin de resultaten van die doorzoeking zijn verwoord kan dus worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank volgt de verdediging evenmin in de stelling dat de verdachte geen wetenschap van en beschikkingsmacht had over het in zijn auto aangetroffen vuurwapen, de munitie en de cocaïne. De auto is immers van hem, zodat daarmee in beginsel zowel zijn wetenschap als zijn beschikkingsmacht over de daarin aangetroffen goederen is gegeven. Bovendien zijn de goederen gevonden op een verborgen plaats in het middenconsole van de auto, waar zij dus kennelijk welbewust moeten zijn verborgen. Daar komt nog bij dat het DNA-spoor van de verdachte is aangetroffen op het patroonmagazijn in het wapen dat verborgen in de middenconsole is aangetroffen.
De verklaring van de verdediging dat de verdachte zijn auto verhuurde en dat de goederen mogelijk tijdens een van die verhuurperiodes in zijn auto zijn beland, acht de rechtbank niet aannemelijk. Anders dan het gegeven dat een van de handelsnamen van de B.V. van de verdachte volgens een overgelegd uittreksel uit het Handelsregister sinds kort ‘ [naam bedrijf] ’ luidt, heeft de verdediging geen verifieerbare gegevens overgelegd die deze stelling ondersteunen en ook zijn door hem geen andere aanknopingspunten gegeven om zijn verhaal op juistheid te onderzoeken. Ter zitting kon de verdachte bijvoorbeeld geen namen noemen van personen aan wie hij de auto had uitgeleend of verhuurd en wanneer dat zou zijn geweest.
De stelling van de verdediging dat het DNA-spoor van de verdachte via secundaire overdracht op het patroonmagazijn is gekomen, acht de rechtbank evenmin geloofwaardig.
Ook overigens zijn tijdens de behandeling ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die het alternatieve scenario ondersteunen.
De rechtbank gaat er in haar beoordeling dan ook van uit dat het DNA-spoor op het magazijn door de verdachte daar zelf op enig moment is achtergelaten en dat de verdachte daarmee de beschikking over en de wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen. Nu bij dat vuurwapen op een verborgen plek in het voertuig ook de cocaïne is aangetroffen, kan het niet anders zijn dan dat hij ook de beschikking over en de wetenschap had van die cocaïne.
Op basis van het voorgaande en de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 19 september 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Glock 26, kaliber 9x19 mm en 10 bijbehorende kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 19 september 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 9,2 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op de openbare weg een geladen vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het vuurwapen lag voor het grijpen in zijn auto. Het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege het grote gevaar dat dit in het leven roept voor de veiligheid van anderen. Hiertegen dient daarom streng te worden opgetreden. Daarnaast heeft de verdachte 9,2 gram cocaïne voorhanden gehad. Cocaïne is een stof die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Ook dit is dus een ernstig strafbaar feit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 november 2017 blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, zoals onder meer tot uiting komend in de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Gelet daarop komt de rechtbank uit op een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. Anders dan door de verdediging is verzocht, bestaat er geen aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Dit doet naar oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten.
7.5.
Voorlopige hechtenis
Omdat bij deze stand van zaken het belang van strafvordering weer zwaarder weegt dan het belang van de verdachte om zijn berechting in vrijheid af te wachten en de grond voor de voorlopige hechtenis nog steeds onverkort aanwezig is, wordt, zoals gevorderd, de schorsing van de voorlopige hechtenis heden opgeheven.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
beveelt dat de borgsom van € 10.000,- (tienduizend euro), die door of namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden is gestort, wordt teruggegeven aan degene die deze zekerheid heeft gesteld.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A. Cnossen, voorzitter,
en mrs. A.J.P. van Essen en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Spanner, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 augustus 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 september 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Glock 26, kaliber 9x19 mm en/of 10 bijbehorende kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 19 september 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;