ECLI:NL:RBROT:2018:11447

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
10/650143-17 / vordering TUL VV: 10/168674-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging doodslag en vernieling met vuurwapen in Rotterdam

Op 23 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een schietpartij op 25 april 2017 in Rotterdam. De verdachte was niet de schutter, maar heeft op nauwe wijze samengewerkt met de schutter, wat leidde tot een poging doodslag op de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de schutter de aangever heeft bedreigd met een vuurwapen en hem heeft gedwongen om mee te lopen, waarna er op de aangever is geschoten. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte slechts toevallig aanwezig was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/650143-17
Parketnummer vordering TUL VV: 10/168674-16
Datum uitspraak: 23 mei 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman C.Y. Kekik, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 mei 2018.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest,
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/168674-16;

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Er is namelijk geen sprake van medeplegen. De verdachte was weliswaar aanwezig toen er op aangever [naam slachtoffer] werd geschoten, maar heeft daar geen enkel aandeel in gehad. Daarom kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking en dat er opzet is geweest op enige samenwerking en op het gronddelict. Uit de uiterlijke verschijningsvorm kan evenmin worden opgemaakt dat er afspraken zijn gemaakt tussen de verdachte en de schutter.
Dat de verdachte slechts ‘per ongeluk’ aanwezig was bij de schietpartij wordt ondersteund door de track en trace-gegevens van de auto waarin de verdachte zich die avond bevond. Zo is er een ritje gemaakt naar de McDonalds en naar een coffeeshop: niets wijst erop dat deze autorit in een ruzie gaat ontaarden.
De verklaring van de aangever dat behalve de schutter ook de verdachte een wapen bij zich zou hebben gehad is ongeloofwaardig. Er zijn meerdere getuigen die de man in het blauw, de verdachte, hebben gezien en zij hebben geen van allen bij hem een wapen waargenomen. Aangever daarentegen heeft wisselende verklaringen afgelegd over de rol van de verdachte. Bij elk nieuw verhoor zijn er volgens aangever voor de verdachte verzwarende omstandigheden bijgekomen.
4.1.2.
Reactie standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen die de aangever over de verdachte heeft afgelegd onbetrouwbaar zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat deze verklaringen op diverse onderdelen worden ondersteund door de verklaringen van andere getuigen en bewijsmiddelen zoals die in het dossier zijn te vinden. Dat de aangever tijdens zijn verhoor in juni 2017 op sommige details anders heeft verklaard dan tijdens zijn aangifte vlak na het ten laste gelegde feit, is gezien het tijdsverloop niet onlogisch, en deze verschillen raken ook niet de kern van diens relaas. Dat getuigen voorafgaand aan de schietpartij wel de verdachte maar, anders dan de aangever, niet hebben verklaard dat zij bij de verdachte een vuurwapen hebben waargenomen, maakt de verklaring van de aangever op dit punt niet zonder meer ongeloofwaardig. De aangever stond immers dichter bij de verdachte dan de getuigen, en voorts blijkt ook niet dat de getuigen het hele voorval hebben waargenomen dan wel tijdens het voorval de gehele tijd de verdachte in het oog hebben gehad. De verklaringen van aangever zijn dus betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Dat de verdachte voorafgaand aan de schietpartij een fastfoodrestaurant en een coffeeshop heeft bezocht, staat los van de vraag of er sprake is van medeplegen en is daarmee niet relevant.
4.1.3.
Beoordeling feit 1
De aangever heeft verklaard dat hij vlak voor de schietpartij in de [plaats delict] werd aangesproken door twee Antilliaanse jongens die wilden dat hij met hen meeging. Beide jongens hadden op dat moment een vuurwapen in hun hand. De ene persoon (de latere schutter) was gekleed in een groene broek en een groene jas/vest en had een lichtbruine huidskleur en een voller postuur. De andere persoon was gekleed in een blauw joggingpak en had een donkerbruine huidskleur. Laatstgenoemde had bij het aanspreken tegen de aangever gezegd dat hij mee moest lopen omdat hij (de persoon in het blauw) anders op hem zou schieten. Na wat duwen en trekken is de aangever met de jongens meegelopen. Nadat de aangever vervolgens wegrende, renden beide personen die hem hadden aangesproken achter hem aan en schoot de in het groen geklede persoon ongeveer acht tot tien keer op hem waarbij hij in zijn been werd geraakt. De aangever heeft verder verklaard dat deze twee personen hem al eerder hadden opgezocht en dat hij van hen allebei een foto op zijn telefoon heeft. De betreffende foto’s heeft hij desgevraagd aan de politie laten zien en kopieën hiervan bevinden zich in het dossier.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij het schietincident aanwezig was en dat hij de hiervoor bedoelde persoon in het blauwe joggingpak was.
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij voorafgaand aan de schietpartij op straat een woordenwisseling hoorde waarbij zowel de man in het groene pak, de aangever als de verdachte (de man in het blauw) betrokken waren.
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat zij, nadat zij meerdere knallen had gehoord, de man in het groene pak en de verdachte (de man in het blauw) heeft zien weglopen en in een grijze Volkswagen Golf heeft zien stappen.
Getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte (door haar man 3 genoemd) en de man in het groene pak (man 2) ruzie hadden met de aangever en dat de aangever door de beide mannen van twee kanten werd beetgepakt. Na de ruzie heeft zij gezien dat, nadat de aangever vanuit het niets een sprint trok, zowel de verdachte als de man in het groen achter hem aanrenden waarna er op de aangever werd geschoten. Zij heeft ook gezien dat de verdachte en de schutter na het schieten rustig terugliepen.
Getuige [naam getuige 4] (een broer van de aangever) heeft verklaard dat hij enkele weken vóór de schietpartij door twee mannen met vuurwapens is bedreigd en ontvoerd omdat deze mannen toen op zoek waren naar de aangever. De getuige heeft op foto’s de verdachte en diens medeverdachte aangewezen als zijnde deze mannen.
Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte aanwezig was bij de schietpartij op 25 april 2017 en de daaraan voorafgaande ruzie met aangever [naam slachtoffer] . De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij niets te maken had met de ruzie of de schietpartij, van tevoren niet wist waar de ruzie over zou gaan en zich thans ook niet meer kan herinneren waar die over ging, acht de rechtbank ongeloofwaardig gezien de verklaringen van de aangever en de hiervoor genoemde verklaringen van getuigen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte met de uiteindelijke schutter heeft samengewerkt bij het schieten op aangever [naam slachtoffer] , door samen met de schutter op de aangever af te stappen en ruzie met hem te maken waarbij zij beiden een vuurwapen hebben getoond, door aan hem te duwen en te trekken en onder bedreiging met (vuurwapen)geweld te dwingen om met hen mee te lopen, door met de schutter achter de aangever aan te rennen op het moment dat die vluchtte en door na afloop van het schietincident samen met de schutter te vluchten. In het verlengde hiervan acht de rechtbank eveneens bewezen dat de verdachte wist dat niet alleen hijzelf maar ook de uiteindelijke schutter tijdens de ruzie een vuurwapen bij zich had en dat de kans reëel was dat één van hen dit zo nodig zou gebruiken. De verdachte heeft daar immers zelf mee gedreigd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de bovengenoemde samenwerking tussen de verdachte en de schutter niet anders dan als een nauwe en bewuste samenwerking worden gezien. In combinatie met de wetenschap bij de verdachte dat ook de schutter een wapen voorhanden had, kan worden bewezen dat de verdachte de medepleger is van deze schietpartij.
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de laste gelegde poging doodslag kan worden bewezen. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Door samen met de schutter ruzie te maken met aangever, hem een wapen te tonen en hem daarmee te bedreigen en achter hem aan te rennen, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er op de aangever geschoten zou worden indien deze zou vluchten en dat de aangever als gevolg daarvan zou kunnen komen te overlijden.
4.1.4.
Voorwaardelijk verzoek
Door de verdediging is verzocht is om, indien de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, de aangever nogmaals als getuige bij de rechter-commissaris te laten horen om zodoende de huidige raadsman van de verdachte in de gelegenheid te stellen daarbij aanwezig te zijn en de aangever te ondervragen. Dit verzoek wordt afgewezen. Het noodzaakscriterium is van toepassing. De noodzaak van het opnieuw horen van de aangever ontbreekt. De toenmalige raadsman van de verdachte heeft bij het verhoor van de aangever bij de rechter-commissaris op 23 april 2018 aanwezig kunnen zijn maar er kennelijk niet voor gekozen om van die mogelijkheid gebruik te maken. Dat de toenmalige raadsman een dag later is geschorst doet hieraan niet af.
4.1.5.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
Zoals hiervoor ten aanzien van feit 1 is geconcludeerd is de rechtbank van oordeel dat de verdachte medepleger is van de schietpartij op 25 april 2017 in de [plaats delict] te Rotterdam. De kogels die daarbij zijn afgevuurd zijn onder meer terechtgekomen in de Opel Corsa met kenteken [kentekennummer] en in een raam van het LMC (vestiging [naam vestiging] ). Daarmee kan ook het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van vernieling van de auto en het raam worden bewezen.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de bedreiging van verbalisant [naam verbalisant] omdat de verbalisant de uitlatingen van de verdachte niet als bedreigend heeft kunnen ervaren. Uitlatingen zoals “ik onthoud je gezicht” houden geen bedreiging gericht tegen het leven of met zware mishandeling in.
4.3.2.
Beoordeling
Dat de verdachte de woorden zoals ten laste gelegd in de richting van [naam verbalisant] heeft gebezigd, blijkt uit zijn eigen verklaring ter terechtzitting, de aangifte van [naam verbalisant] en de verklaringen van de andere verbalisanten die van de aanhouding van de verdachte getuige waren. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat er wel degelijk sprake is van een door [naam verbalisant] serieus te nemen bedreiging. Dit gelet op de context van de aanhouding: een verdachte die meerdere keren is veroordeeld voor (onder andere) vuurwapenbezit en mishandeling van een politieagent, in combinatie met de aard en de ernst van het feit waarvoor de verdachte op dat moment werd aangehouden, hetgeen maakt dat de aangever de woorden van de verdachte zeer wel als bedreigend heeft kunnen ervaren. Dat de woorden daadwerkelijk als bedreigend zijn ervaren, blijkt uit de aangifte.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4.
Bewijswaardering feit 4
4.4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De verbalisant heeft ten tijde van de aanhouding van de verdachte niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening gehandeld, door bij de aanhouding zoveel geweld tegen de verdachte te gebruiken dat die bijna stikte.
4.4.2.
Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verbalisant bij de aanhouding van de verdachte in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft gehandeld. De verdachte heeft zich, ook naar eigen zeggen, verzet bij zijn aanhouding. De verbalisant heeft daarom gepast geweld mogen gebruiken om de verdachte onder controle te krijgen. Het dossier geeft geen aanwijzingen dat er meer geweld jegens de verdachte is gebruikt dan noodzakelijk.
4.4.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Hij op 25 april 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer vuurwapen(s) kogels op/in de richting van die [naam slachtoffer] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 25 april 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk
- een auto (merk/type Opel Corsa met kenteken [kentekennummer] ), die aan [naam eigenaar auto] toebehoorde, en
- een raam, dat aan LMC (Vestiging: [naam vestiging] } toebehoorde, heeft vernield
3.
hij op 16 augustus 2017 te Rotterdam [naam verbalisant] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam verbalisant] dreigend de woorden toe te voegen "Ik onthoud jouw gezicht, jij komt nog wel, als ik vrij ben dan weet ik je te vinden. Jij bent nog niet van me af. Je weet niet met wie je te maken hebt";
4.
hij op 16 augustus 2017 te Rotterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam verbalisant] , hoofdagent politie Eenheid Rotterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, te weten het surveilleren,
door - te rukken en/of trekken in een richting in tegengesteld aan die waarin de ambtenaar verdachte trachtte te geleiden en
- zichzelf met zijn benen af te zetten tegen het dienstvoertuig, waar hij, verdachte, tegenaan stond en
- zijn hoofd naar achter te gooien in die richting van het hoofd van die [naam verbalisant] om die [naam verbalisant] een kopstoot te geven;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van
Feit 1
Medeplegen van poging doodslag
en
Feit 2
Medeplegen van vernieling, meermalen gepleegd
Feit 3
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/met zware mishandeling
Feit 4
Wederspannigheid
5.2.
Beroep op noodweer (subsidiair standpunt feit 4)
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte handelde uit noodweer. De verbalisant drukte zijn luchtpijp dicht waardoor de verdachte dreigde te stikken. Uit zelfverdediging is de verdachte toen tegen gaan werken. Hij wilde er met zijn handelen slechts voor zorgen dat hij weer lucht kreeg.
5.2.2.
Beoordeling
Een beroep op noodweer kan alleen slagen in een situatie waarin de verdediging van het eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, of tegen het onmiddellijk dreigende gevaar van een zodanige aanranding, noodzakelijk en geboden is.
De gedragingen van de verbalisant jegens de verdachte kunnen weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke aanranding van de verdachte, maar niet als wederrechtelijk. Daarmee was er geen sprake van een noodweersituatie waarin de gedragingen van de verdachte geboden ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf. Verdachte had namelijk mee moeten werken bij zijn aanhouding. Dat verdachte stevig in toom moest worden gehouden door de verbalisant, kwam juist doordat de verdachte zich verzette.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een poging doodslag op aangever [naam slachtoffer] door tezamen en in vereniging met een ander minstens tien keer op hem te schieten terwijl de aangever wegrent na een ruzie met de verdachte en de schutter. Aangever [naam slachtoffer] is bij deze schietpartij in zijn been geraakt. Dat hij het schietincident heeft overleefd is niet aan het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte te danken. De verdachte en zijn medeverdachte hebben met hun handelen onaanvaardbare risico’s genomen dat behalve de aangever ook eventuele omstanders door een van de kogels geraakt zouden kunnen worden.
Zo is er een kogel door het raam van de heer [naam] gevlogen, is er een kogel in een raamkozijn van een andere woning terechtgekomen en is de auto van de heer [naam eigenaar auto] , waar zijn dochter enkele minuten voor de schietpartij nog in zat, letterlijk doorzeefd met kogels. Getuige [naam getuige 1] is tijdens het schieten omwille van haar veiligheid in haar woning op de grond gaan liggen. Op de bewegende camerabeelden is daarnaast te zien dat tijdens de schietpartij een onbekende mevrouw zich in de [plaats delict] in het schootsveld heeft bevonden en door het schieten kennelijk van schrik snel de straat is overgestoken. Zowel de mensen op straat als de mensen in de woningen grenzend aan die straat hebben dan ook reëel risico gelopen geraakt te worden en hebben daarnaast door het schieten angstige momenten beleefd. De verdachten hebben deze risico’s en deze angst veroorzaakt. Daarnaast komen schietpartijen in Rotterdam regelmatig voor wat zorgt voor maatschappelijke gevoelens van onveiligheid. Aan deze gevoelens hebben de verdachten bijgedragen.
Daarnaast hebben de verdachte en zijn medeverdachte met de schietpartij schade aangericht aan de spullen van anderen, wat zeer hinderlijk is. Verder heeft de verdachte zich bij zijn aanhouding schuldig gemaakt aan het bedreigen van de desbetreffende verbalisant en het zich met geweld verzetten bij zijn aanhouding. Dit zijn eveneens ernstige feiten omdat verbalisanten handelen voor de handhaving van de orde en veiligheid van de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor feiten in verband met wapens.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In het onderhavige geval heeft de verdachte laten zien zich niet te bekommeren om de veiligheid van de samenleving. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de maatschappij beschermd moet worden tegen de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij [naam benadeelde 1] vordert een vergoeding van € 1.429,- aan materiële schade. Dit betreft de schade aan zijn auto, die volgens [naam benadeelde 1] total loss is verklaard ten gevolge van de schietpartij.
Als benadeelde partij heeft zich eveneens gevoegd [naam benadeelde 2] , ter zake van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij [naam benadeelde 2] vordert een vergoeding van
€ 300,- aan immateriële schade.
8.1.
[naam benadeelde 1]
8.1.1.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en deze door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij zal betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 april 2017.
8.1.2.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.429.-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
[naam benadeelde 2]
8.2.1.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 augustus 2017.
8.2.2.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 300-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging (10/168674-16)

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 22 november 2016 is de verdachte ter zake van het gebruiken van een niet op zijn naam staand identiteitsdocument veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf van 40 uur, waarvan een gedeelte groot 20 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 7 december 2016.
9.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van voornoemd vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf voorwaardelijke straf.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 180, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen een bedrag van
€ 1.429,- (
zegge: veertienhonderdnegenentwintig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 1.429,- (zegge: veertienhonderdnegenentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.429,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
24 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen een bedrag van
€ 300,- (zegge: driehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 augustus tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 300,-(hoofdsom,
zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 300,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
6 (zes) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 22 november 2016 in de zaak met parketnummer 10/168674-16 van de politierechter in Rotterdam aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van
20 uren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 mei 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij op of omstreeks 25 april 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer vuuurwapen(s) een of meer kogel(s) op/in de richting van die [naam slachtoffer] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 april 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk
- een auto (merk/type Opel Corsa met kenteken [kentekennummer] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader (s), te weten aan [naam eigenaar auto] toebehoorde, en/of
- een raam, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan LMS (Vestiging: [naam vestiging] } toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 16 augustus 2017 te Rotterdam [naam verbalisant] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam verbalisant] dreigend de woorden toe te voegen "Ik onthoud jouw gezicht, jij komt nog wel, als ik vrij ben dan weet ik je te vinden. Jij bent nog niet van me af. Je weet niet met wie je te maken hebt",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 16 augustus 2017 te Rotterdam,zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam verbalisant] , hoofdagent politie Eenheid Rotterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, te weten het surveilleren,
door (meermalen) (met kracht)
- te rukken en/of trekken in een richting in tegengesteld aan die waarin de ambtenaar verdachte trachtte te geleiden en/of
- zichzelf met zijn be(e)n(en) af te zetten tegen het dienstvoertuig, waar hij, verdachte, tegenaan stond en/of
- zijn hoofd naar achter te gooien in die richting van het hoofd van die [naam verbalisant] (om die [naam verbalisant] een kopstoot te geven);