II. Voorts vordert Aarts ten aanzien van [naam gedaagde 4] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat:
de door Aarts ingeroepen buitengerechtelijke vernietigingen worden bekrachtigd middels vonnis;
[naam gedaagde 4] in zijn hoedanigheid van middellijk bestuurder van [naam gedaagde 5] jegens Aarts onrechtmatig heeft gehandeld, door het volledig leegmaken van [naam gedaagde 5] door alle activa media maart/april 2016 om niet, dan wel zonder daarvoor enige betaling te hebben ontvangen over te dragen aan door hem opgerichte vennootschappen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] en vervolgens de aandelen van [naam gedaagde 5] voor een bedrag van maximaal € 1,-- te leveren aan een andere lege vennootschap [naam bedrijf] met een bestuur naar Engels recht met post en bezoekadressen in de kelder van de Kamer van Koophandel te Amsterdam;
[naam gedaagde 4] zijn volledige medewerking dient te verlenen aan het ongedaan maken van de door hem jegens Aarts gepleegde paulianeuze rechtshandelingen, uiterlijk binnen twee weken vanaf betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan [naam gedaagde 4] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door Aarts geleden en nog te lijden schade.
en bij gebreke van nakoming van II.c. dan wel indien [naam gedaagde 5] het vonnis niet zal nakomen, [naam gedaagde 4] te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
tot betaling van de contractuele huurpenningen over de maanden augustus-december 2016 van € 33.275,-- (inclusief btw);
tot betaling van de contractuele boete op grond van art. 18.2 ROZ-bepalingen vanaf 1 augustus 2016 tot 1 januari 2017 van € 1.500,--;
tot betaling van de schade en gebreken aan de bedrijfsruimte als gevolg van de ondeugdelijke oplevering van € 40.682,88 (zijnde € 49.226,29 minus btw);
tot betaling van de contractuele buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten op grond van artikel 17.1 ROZ-bepalingen op te maken bij staat, dan wel de wettelijke buitengerechtelijke kosten van € 2.915,92;
tot betaling van de proceskosten, de beslagkosten van € 1.872,18, de nakosten en de wettelijke handelsrente tot de dag van algehele voldoening.
5. Aarts stelt – samengevat – in beide zaken het volgende.
[naam gedaagde 5] heeft een huurachterstand laten ontstaan. Op 7 juli 2016 is de vaststellingsovereenkomst gesloten. De overeengekomen schadevergoeding van € 64.635,-- is opgebouwd uit een bedrag van € 40.843,56 aan achterstallige huur, boetes en buitengerechtelijke kosten, een bedrag van
€ 4.156,44 aan contractuele incassokosten, advocaatkosten en griffiegelden en een bedrag van
€ 19.635,-- aan overeengekomen afkoopsom voor de resterende huurperiode.
De vaststellingsovereenkomst is niet nagekomen, zodat de huurovereenkomst niet is geëindigd en de huurbetalingsverplichting voortduurt. Aarts heeft evenwel tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2017 verklaard slechts tot 1 januari 2017 aanspraak te maken op huurpenningen. Er wordt dan ook huur gevorderd over de maanden augustus tot en met december 2016 van in totaal € 33.275,-- en boetes over die maanden van in totaal € 1.500,--.
Aarts heeft voorts schade geleden doordat de bedrijfsruimte niet (tijdig) deugdelijk is opgeleverd. Die schade bestaat uit de buitengerechtelijke kosten en schade door ondeugdelijke oplevering van € 40.682,88. Het gaat daarbij om het gevorderde bedrag van € 49.226,29 onder aftrek van de btw. Aarts heeft ter zitting van 29 november 2017 verklaard dat die btw ten onrechte is berekend.
De schade door ondeugdelijke oplevering betreft onder andere schade aan de betonvloer die is ontstaan na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst zodat de overeengekomen schadevergoeding deze schade niet omvat. De achterwandbeplating is niet in de originele staat hersteld, terwijl dat wel was overeengekomen. Herstel van het dak is – in tegenstelling tot hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is vermeld – niet aan de orde.
De schade is begroot aan de hand van de door Aarts opgevraagde offertes, zoals overgelegd als productie 14 bij dagvaarding. Voorts blijkt de schade uit de taxatie van het bedrijfspand in het kader van de verkoop, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen de waarde met schade en de waarde zonder schade.
Er is geen sprake van crediteursverzuim door [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] vanaf 1 augustus 2016 niet meer toe te laten tot het bedrijfspand, omdat zij al vanaf 1 augustus 2016 zelf in verzuim waren.
[naam gedaagde 4] handelde bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst ten behoeve van de normale bedrijfsactiviteiten en had dus geen toestemming nodig van zijn echtgenote. Van partiële vernietiging van de vaststellingsovereenkomst kan dan ook geen sprake zijn.
6. Aarts stelt voorts – samengevat – in de zaak met nummer 5968798 CV EXPL 17-3449
het volgende.
Medio maart/april 2016 heeft [naam gedaagde 4] alle activa en de klanten- en relatiebestanden van [naam gedaagde 5] om niet geleverd aan [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] . In het kader van de gelegde conservatoire beslagen heeft de deurwaarder de vernietiging ingeroepen van alle rechtshandelingen die betrekking hebben op de verkoop en levering van de activa. Deze dienen te worden terug-geleverd aan [naam gedaagde 5] .
Op 28 juli 2016 heeft [naam gedaagde 4] de aandelen van [naam gedaagde 5] voor € 1,-- verkocht en geleverd aan de lege vennootschap [naam bedrijf] De statutaire zetel is verplaatst naar Breda en als bezoek- en postadres is het Kamer van Koophandel-gebouw in Amsterdam vermeld. [naam gedaagde 4] heeft hiermee getracht verhaalsmogelijkheden teniet te doen en bestuurdersaansprakelijkheid te ontlopen.
Aarts heeft alle rechtshandelingen ter zake buitengerechtelijk vernietigd bij zijn brieven van 28 april 2017.
7. [naam gedaagde 5] is niet verschenen en tegen haar is verstek verleend.
8. [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] voeren in beide zaken – samengevat – als verweer het volgende aan.
Het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen bedrag aan schadevergoeding van € 64.635,-- is betaald. De reparatiewerkzaamheden konden in verband met de bouwvakvakantie niet tijdig worden afgerond, maar Aarts heeft er mee ingestemd dat die werkzaamheden daags na de oplevering zouden worden afgerond. Dat blijkt onder andere uit de verklaringen van werknemers. [naam gedaagde 4] had ook al opdracht gegeven voor de herstelwerkzaamheden en de afvoer van het afval, hetgeen blijkt uit de stukken van Rista en CSM. Aarts heeft na 1 augustus 2016 de toegang tot het pand en het terrein ontzegd, zodat [naam gedaagde 4] de werkzaamheden niet kon (laten) afronden. Er is dan ook sprake van schuldeisersverzuim.
De hoogte van de door Aarts gevorderde schade aan het pand wordt betwist. Het overeengekomen herstelwerk had een waarde van slechts enkele honderden euro’s en bovendien hadden [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] dat zelf willen (laten) herstellen. Afgesproken is dat de schade aan de achterwand zou worden hersteld; voor het overige zou alles met de vaststellingsovereenkomst zijn afgedaan. Zeker in het licht van de betaalde schadevergoeding kon niet van [naam gedaagde 4] verwacht worden dat hij alle sporen van gebruik aan het pand zou opknappen. Het pand is opgeleverd in de staat waarin het was bij aanvang van de huurovereenkomst. De taxatiewaarden van het pand worden ook betwist. Eind 2015 is het pand nog aan [naam gedaagde 4] aangeboden voor een koopprijs van € 600.000,--.
De huurovereenkomst is conform de vaststellingsovereenkomst beëindigd, zodat geen huurpenningen meer verschuldigd zijn. Als wordt geoordeeld dat de huurovereenkomst wel heeft voortgeduurd, geldt dat [naam gedaagde 4] geen huurpenningen verschuldigd is na 1 augustus 2016, omdat hem de toegang tot de bedrijfsruimte is ontzegd.
De echtgenote van [naam gedaagde 4] heeft partiële vernietiging van de vaststellingsovereenkomst ingeroepen, nu die overeenkomst niet is aangegaan in de gewone uitoefening van de bedrijven waarvoor [naam gedaagde 4] zich garant stelde in de overeenkomst.
[naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] doen (voorwaardelijk) een beroep op partiële nietigheid voor zover van hen op grond van de vaststellingsovereenkomst meer werd verwacht dan het herstel van het gat in de wand en het afvoeren van eigendommen en afval.
Bij de oplevering waren twee medewerkers van [naam gedaagde 5] aanwezig.
9. [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] voeren voorts in de zaak met nummer 5968798 CV EXPL 17-3449 – samengevat – als verweer het volgende aan
Van een heimelijke levering van de aandelen in [naam gedaagde 5] is geen sprake geweest. Van overdracht tegen een te lage waarde evenmin, nu naast activa ook schulden zijn overgenomen. Omdat de betreffende goederen onder een pandrecht vielen, was van onttrekking aan verhaal ook geen sprake. Aarts heeft niet onderbouwd waarom volgens haar [naam gedaagde 4] een persoonlijk en ernstig verwijt kan worden gemaakt. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen.