ECLI:NL:RBROT:2018:11354

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
6404082 CV EXPL 17-7714
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake jachthuurovereenkomst en onrechtmatige daad

In deze zaak vordert de eiser een verklaring voor recht dat hij een jachthuurovereenkomst heeft met de eigenaar van de grond, [naam 1], en dat een eventuele overeenkomst tussen [naam 1] en de gedaagde nietig is. De eiser stelt dat hij gedurende de periode van 1 september 2016 tot 1 september 2028 exclusief gerechtigd was om de jacht uit te oefenen op bepaalde percelen. De gedaagde heeft echter ook een jachthuurovereenkomst met [naam 1] en betwist de geldigheid van de overeenkomst tussen de eiser en [naam 1]. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op basis van verschillende processtukken, waaronder de dagvaarding en de conclusie van antwoord. De rechter heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij een rechtsgeldige overeenkomst heeft gesloten met [naam 1] voor de jacht op de percelen. De rechter heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren voor de percelen waarover hij vorderingen heeft gedaan. De uitspraak is gedaan op 14 juni 2018, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de eiser voor een aantal percelen nietig is, maar dat hij de kans krijgt om bewijs te leveren voor andere percelen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6404082 CV EXPL 17-7714
uitspraak: 14 juni 2018

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van:

[eiser]

wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Douwes, advocaat te Apeldoorn,
tegen:

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

Verloop van de procedure

De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken.
1. de dagvaarding van 4 oktober 2017, met productie;
2. de conclusie van antwoord, met producties;
3. het tussenvonnis van 16 november 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
4. het proces-verbaal van de zitting van 24 januari 2018;
5. de akte van de zijde van [gedaagde] , met producties;
6. de antwoordakte van de zijde van [eiser] .
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

Omschrijving van het geschil

De vordering
1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure:
i. te verklaren voor recht dat [eiser] gedurende de periode 1 september 2016 tot
1 september 2028 met uitsluiting van anderen gerechtigd was en is de jacht uit te oefenen op de percelen van [naam 1] zoals genoemd in productie 1;
te verklaren voor recht dat [gedaagde] na 1 april 2016 met [naam 1] een
jachthuurovereenkomst heeft gesloten voor de onder i. genoemde gronden;
te verklaren voor recht dat de door [gedaagde] na 1 april 2016 met [naam 1] gesloten
jachthuurovereenkomst voor de onder i. genoemde gronden nietig is;
te verklaren voor recht dat [gedaagde] [naam 1] heeft bewogen een
jachthuurovereenkomst met [gedaagde] te sluiten, terwijl het [gedaagde] bekend was of had behoren te zijn dat [naam 1] reeds een jachthuurovereenkomst had afgesloten met [eiser] , waarvan de looptijd niet binnen afzienbare tijd zou eindigen;
te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft
gehandeld door (onder meer) het onder iv. genoemde en de jacht uit te (blijven) oefenen op de onder i. genoemde gronden, ook nadat [eiser] [gedaagde] had gesommeerd daarmee te stoppen;
[gedaagde] te verbieden op de onder i. genoemde percelen de jacht uit te oefenen, op
straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel;
[gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] , door de
onrechtmatige handelwijze van [gedaagde] , geleden schade, nader op te maken bij staat;
[gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] gemaakte kostenvan juridische bijstand, waaronder onder meer de door [eiser] gemaakte redelijke en noodzakelijke buitengerechtelijke kosten.
2. [eiser] stelt daartoe – samengevat – het volgende.
Hij heeft op 12 april 2013 een jachthuurovereenkomst gesloten met de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), welke overeenkomst is ingegaan op 1 april 2016 en loopt tot 1 april 2028. Het betreft de gronden zoals vermeld op de jachthuurovereenkomst, zijnde: [perceelnaam 1] sectie B [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 5] en [perceelnummer 6] en de huurlanden [perceelnummer 7] en [perceelnummer 8] . [naam 1] is eigenaar dan wel grondgebruiker van die gronden. Toen hij met [naam 1] de overeenkomst sloot, wist [naam 1] de kadasternummers van zijn percelen niet. [eiser] heeft die later opgezocht en op de overeenkomst geschreven. [naam 1] heeft bevestigd dat het om zes kadastrale nummers ging die hij op zijn naam had.
[eiser] heeft pas later vernomen dat er nog een jachthuurovereenkomst gold tussen [naam 1] en [gedaagde] tot 1 september 2016. De voorheen geldende Flora- en faunawet bepaalde dat een jachthuurovereenkomst nietig is voor zover het genot van de jacht op de betreffende grond reeds aan een ander is verhuurd of de verhuurder niet toekwam. Voor zover van nietigheid al sprake is, kan slechts sprake zijn van partiële nietigheid voor de periode 1 april tot 1 september 2016. Bovendien is een dergelijke bepaling niet meer opgenomen in de sinds 1 januari 2017 geldende Wet natuurbescherming. In ieder geval vanaf 1 september 2016 is dus sprake van een geldige jachthuurovereenkomst tussen [eiser] en [naam 1] . [gedaagde] en [naam 1] hebben vervolgens een nieuwe jachthuurovereenkomst gesloten voor de periode na 1 september 2016, maar die overeenkomst is nietig gelet op de al bestaande overeenkomst tussen [eiser] en [naam 1] .
Het verweer
3. [gedaagde] voert – samengevat – als verweer het volgende aan.
Hij heeft per 1 oktober 2004 een jachthuurovereenkomst gesloten met de vader van [naam 1] , eindigend op 31 september 2016 en betreffende de kadastrale nummers B [perceelnummer 9] , [perceelnummer 10] , [perceelnummer 11] , [perceelnummer 12] , [perceelnummer 13] , [perceelnummer 14] , [perceelnummer 15] , [perceelnummer 16] en [perceelnummer 17] (hierna: overeenkomst 1). Per 1 januari 2008 heeft [gedaagde] met [naam 1] zelf een jachthuurovereenkomst gesloten, eindigend op 31 december 2019 en betreffende de kadastrale nummers [perceelnummer 18] oud ( [perceelnummer 3] nieuw) en [perceelnummer 19] oud ( [perceelnummer 2] nieuw) (hierna: overeenkomst 2). Per 1 oktober 2016 geldt een nieuwe overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam 1] voor de duur van 12 jaar betreffende de percelen [perceelnaam 2] B [perceelnummer 4] en [perceelnummer 6] , [perceelnaam 3] B [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] en [perceelnaam 4] A [perceelnummer 20] (hierna: overeenkomst 3). Overeenkomst 3 is gesloten op 30 december 2015 en omvat de percelen uit de eerste twee overeenkomsten.
[gedaagde] betwist dat er een (geldige) overeenkomst is gesloten tussen [eiser] en [naam 1] . Van de overeenkomst die [eiser] stelt met [naam 1] te hebben gesloten, was een gedeelte al met een oude nummering in overeenkomst 1 of 2 opgenomen. [eiser] kon met betrekking tot die percelen geen overeenkomst met [naam 1] sluiten, omdat [gedaagde] nog een overeenkomst met [naam 1] had. Het door [eiser] opgenomen kadastrale nummer [perceelnummer 5] is pas op 15 januari 2014 ontstaan en bestond dus nog niet op het moment dat [eiser] beweerdelijk de overeenkomst met [naam 1] heeft gesloten. Bovendien had [naam 1] geen rechten op dat stuk grond, zodat hij die ook niet aan [eiser] kon verhuren. Ook met betrekking tot de door [eiser] opgenomen kadastrale nummers [perceelnummer 7] en [perceelnummer 8] geldt dat [naam 1] geen rechten had op die gronden, zodat hij die niet aan [eiser] kon verhuren.
Als er al wel een overeenkomst is gesloten tussen [eiser] en [naam 1] , geldt dat deze nietig dan wel vernietigbaar is.

Beoordeling van het geschil

4. De vraag die voor ligt is of [eiser] een rechtsgeldige overeenkomst heeft gesloten met [naam 1] voor de jacht op de percelen met kadastrale nummers B [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 5] , [perceelnummer 6] , [perceelnummer 7] en [perceelnummer 8] , zoals vermeld op de door [eiser] overgelegde overeenkomst (productie 1 bij dagvaarding). Daartoe is allereerst het volgende van belang. Op het moment van de volgens [eiser] gesloten overeenkomst tussen hem en [naam 1] , was de Flora- en faunawet van toepassing. Artikel 34 lid 3 van die wet bepaalt dat een gesloten overeenkomst nietig is voor zover het genot van de jacht op de betreffende grond reeds aan een ander is verhuurd of de verhuurder niet toekwam. Er zal dan ook per perceel moeten worden bezien of dat op dat moment kon worden verhuurd aan [eiser] .
Voorts is van belang dat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat de kadastrale nummers zoals vermeld op de door hem gestelde overeenkomst met [naam 1] , door hem zijn opgezocht en toegevoegd ná het sluiten van de overeenkomst. Het gaat volgens hem om zes op naam van [naam 1] geregistreerde percelen en twee huurpercelen. Niet is gesteld of gebleken dat [naam 1] daar op dat moment mee instemde. [eiser] heeft wel gesteld dat hij na het opzoeken van de kadastrale nummers [naam 1] heeft gebeld met de vraag of het klopte dat hij zes percelen op zijn naam had. [naam 1] zou dat vervolgens hebben bevestigd, maar niet gesteld of gebleken is dat [naam 1] heeft ingestemd met de verhuur van de percelen zoals door [eiser] op de huurovereenkomst genoteerd.
Dat betekent dat voor zover hierna zou blijken dat, indachtig artikel 34 lid 3 van de Flora- en faunawet, [naam 1] in beginsel de percelen kón verhuren aan [eiser] , vervolgens nog moet worden vastgesteld of [naam 1] die percelen ook daadwerkelijk heeft verhuurd of willen verhuren. [gedaagde] heeft dat betwist.
[perceelnummer 1]
5. [gedaagde] heeft gesteld dat [naam 1] de jachtrechten van perceel [perceelnummer 1] niet aan [eiser] kon verhuren, omdat [naam 1] niet de eigenaar is van dat perceel. [eiser] heeft niet (gemotiveerd) betwist dat [naam 1] niet het eigendom heeft van perceel [perceelnummer 1] , zodat daarvan wordt uitgegaan. [eiser] heeft in zijn laatste akte weliswaar gesteld dat [naam 1] als grondgebruiker gerechtigd was dit perceel te verhuren, maar dat heeft hij niet onderbouwd. Het wordt er dan ook voor gehouden dat [naam 1] niet gerechtigd was perceel [perceelnummer 1] (aan [eiser] ) te verhuren, zodat de door [eiser] gestelde overeenkomst tussen hem en [naam 1] , voor zover die bestaat, nietig is voor wat betreft perceel [perceelnummer 1] .
Bovendien geldt dat [eiser] ter zitting heeft gesteld dat [naam 1] hem heeft gezegd dat het jachtrecht gold voor de percelen waarvan hij eigenaar was. Gelet daarop kan het niet [naam 1] bedoeling zijn geweest om perceel [perceelnummer 1] aan [eiser] te verhuren.
[perceelnummer 2] en [perceelnummer 3]
6. [eiser] heeft de geldigheid van ‘overeenkomst 2’ niet weersproken. Bij die overeenkomst zijn de jachtrechten op de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] verhuurd aan (onder anderen) [gedaagde] . Dat was vóór de door [eiser] gestelde overeenkomst tussen hem en [naam 1] . Gelet op artikel 34 lid 3 van de Flora- en faunawet is de overeenkomst tussen [eiser] en [naam 1] , voor zover die bestaat, nietig voor wat betreft de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] .
[perceelnummer 4]
7. Partijen twisten er ten aanzien van perceel [perceelnummer 4] niet over dat [naam 1] eigenaar is, zodat dat vast staat. [gedaagde] heeft gesteld dat hij dit perceel altijd al heeft bejaagd zodat hij feitelijk huurder is. Aan het jagen op dit perceel ligt echter kennelijk geen overeenkomst ten grondslag. Volgens de wetsgeschiedenis van de Jachtwet, die aan de Flora- en faunawet vooraf is gegaan, heeft degene die niet de eigenaar of beperkt gerechtigde is een schriftelijk bewijs nodig, waaruit de burgerrechtelijke bevoegdheid blijkt om op de betreffende grond te jagen. Dit bewijs kan zijn een schriftelijke huurovereenkomst of een schriftelijke vergunning. Van een dergelijk schriftelijk stuk ten gunste van [gedaagde] is niet gebleken en evenmin is gebleken dat [naam 1] het genot van de jacht aan iemand anders heeft verhuurd. [naam 1] mocht in dat geval dus in beginsel aan [eiser] verhuren. Hier komt aldus de vraag aan de orde of die overeenkomst tussen [naam 1] en [eiser] inderdaad is gesloten (ten aanzien van dit perceel), hetgeen [gedaagde] betwist. [eiser] heeft bewijs aangeboden en daartoe zal hij worden toegelaten als hierna onder de beslissing vermeld.
[perceelnummer 5]
8. [gedaagde] heeft gesteld dat [naam 1] niet gerechtigd was perceel [perceelnummer 5] (aan [eiser] ) te verhuren, omdat [naam 2] pachter is en hij het jachtrecht aan [gedaagde] heeft verhuurd. [eiser] heeft dat niet betwist, maar aangevoerd dat [naam 1] grondgebruiker was en uit dien hoofde gerechtigd om te verhuren. Ook hier heeft [eiser] deze stelling niet onderbouwd. Bovendien geldt dat [gedaagde] zijn stellingen over [naam 2] en de verhuur aan [gedaagde] heeft onderbouwd met de als productie 5 en 6 bij conclusie van antwoord overgelegde pachtwijzigingsovereenkomst en jachthuurovereenkomst. [eiser] heeft de stellingen van [gedaagde] niet weersproken, terwijl dat gelet op de onderbouwing door [gedaagde] wel op zijn weg had gelegen. Het wordt er dan ook voor gehouden dat de jachtrechten bij overeenkomst van 1 oktober 2013 zijn verhuurd aan [gedaagde] . Gelet daarop is de latere overeenkomst die [eiser] stelt te hebben gesloten met [naam 1] nietig voor wat betreft perceel [perceelnummer 5] .
[perceelnummer 6]
9. Net als in het geval van perceel [perceelnummer 4] , geldt voor perceel [perceelnummer 6] dat partijen er niet over twisten dat [naam 1] eigenaar is, zodat dat vast staat. Ook hier heeft [gedaagde] gesteld dat hij dit perceel altijd al heeft bejaagd, zodat hij feitelijk huurder is. En ook hier is kennelijk geen sprake van een overeenkomst voor de verhuur van het jachtrecht en evenmin is gebleken dat het genot van de jacht aan iemand anders is verhuurd. [naam 1] mocht in dit geval dus in beginsel aan [eiser] verhuren. Hier komt dus eveneens de vraag aan de orde of die overeenkomst tussen [naam 1] en [eiser] inderdaad is gesloten (ten aanzien van dit perceel), hetgeen [gedaagde] betwist. [eiser] heeft bewijs aangeboden en daartoe zal hij worden toegelaten als hierna onder de beslissing vermeld.
[perceelnummer 7] en [perceelnummer 8]
10. [eiser] heeft ten aanzien van deze percelen gesteld dat [naam 1] deze mocht verhuren omdat hij grondgebruiker was. [gedaagde] heeft dat betwist. De enkele stelling van [eiser] dat hij [naam 1] heeft zien maaien, is onvoldoende ter onderbouwing dat [naam 1] grondgebruiker zou zijn. Bovendien heeft [eiser] verklaard dat [naam 1] hem heeft gezegd dat het jachtrecht gold voor het land dat hij in eigendom had. Daarmee staat vast dat [naam 1] niet heeft bedoeld deze percelen, die niet zijn eigendom zijn, aan [eiser] te verhuren. Daarbij speelt een rol dat [eiser] ook deze percelen pas later op de overeenkomst heeft vermeld, zonder uitdrukkelijk de kadastrale nummers met [naam 1] te bespreken.
Conclusie
11. Gelet op al het voorgaande geldt ten aanzien van de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 3] , [perceelnummer 5] , [perceelnummer 7] en [perceelnummer 8] dat de volgens [eiser] gesloten jachthuurovereenkomst met [naam 1] nietig is, dan wel dat niet is komen vast te staan dat [eiser] een jachthuurovereenkomst met [naam 1] heeft gesloten.
Wat betreft de percelen [perceelnummer 4] en [perceelnummer 6] wordt [eiser] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij met [naam 1] een jachthuurovereenkomst heeft gesloten.
12. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

Beslissing

De kantonrechter:

stelt vast dat ten aanzien van de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 3] , [perceelnummer 5] , [perceelnummer 7] en [perceelnummer 8] de volgens [eiser] gesloten jachthuurovereenkomst met [naam 1] nietig is, dan wel dat niet is komen vast te staan dat [eiser] een jachthuurovereenkomst met [naam 1] heeft gesloten;
laat [eiser] toe te bewijzen dat hij met [naam 1] een jachthuurovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de percelen [perceelnummer 4] en [perceelnummer 6] ;
verwijst de zaak naar de openbare terechtzitting van
12 juli 2018 om 10.00 uurteneinde
[eiser] in de gelegenheid te stellen schriftelijk - bij akte - getuigen op te geven c.q. anderszins bewijs te leveren;
verzoekt
beide partijenhun verhinderdata over de maanden augustus tot en met december 2018 eveneens uiterlijk op voormelde zitting schriftelijk mede te delen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
773