In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van MDMA en cocaïne, alsook van het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het voorhanden hebben van 42,2 gram MDMA en 0,5 gram cocaïne, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank oordeelde dat het wapen, dat oorspronkelijk een alarmpistool was, niet was omgebouwd tot een werkend vuurwapen, waardoor de tenlastelegging niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en had een strafblad met eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de risico's die het gebruik van harddrugs met zich meebrengt voor de samenleving. De opgelegde straf was in lijn met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, en de rechtbank achtte een gevangenisstraf van langere duur dan geëist door de officier van justitie passend.