In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 13 maanden, met herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte ontkende zich bewust te zijn geweest van het wapen dat in zijn tas was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen, en sprak hem vrij van de beschuldiging.
Daarnaast werd er een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend, omdat de verdachte eerder was veroordeeld voor vuurwapenbezit. De rechtbank oordeelde echter dat, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, er geen grond was om de vordering tot herroeping toe te wijzen. De rechtbank wees de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af, en verklaarde dat de verdachte niet schuldig was aan het ten laste gelegde feit.