Op 28 september 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot diefstal in vereniging door middel van braak. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was samen met een medeverdachte betrokken bij een poging tot woninginbraak op 21 februari 2017 te Rotterdam. Getuigen zagen de verdachte en zijn mededader zich verdacht gedragen bij de woning, en de verdachte werd later door de politie achtervolgd. Tijdens de achtervolging gooide hij een breekijzer in een sloot, dat later als bewijs werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de poging tot inbraak, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet actief had deelgenomen aan de inbraakpoging.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich de toegang tot de woning had verschaft door middel van braak. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 1 maand op, die voorwaardelijk werd, en daarnaast een taakstraf van 180 uren. Het in beslag genomen breekijzer werd verbeurd verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. C. Laukens als voorzitter.