ECLI:NL:RBROT:2018:11338

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
C/10/552414 / FT EA 18/956
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot instemming met schuldregeling door UWV in faillissementszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij verzoekster, die in financiële problemen verkeert, een schuldregeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers. Verzoekster heeft op 12 juni 2018 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarin zij het UWV, als enige schuldeiser die niet instemde met de regeling, heeft verzocht om in te stemmen met haar aanbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster twaalf schuldeisers heeft, waarvan elf instemden met de aangeboden regeling, terwijl het UWV zich verzette. Het UWV stelde dat de schuld het gevolg was van een schending van de inlichtingenverplichting door verzoekster, wat hen wettelijk verbiedt om mee te werken aan een schuldregeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het belang van het UWV niet opweegt tegen de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aangeboden regeling, die is goedgekeurd door een onafhankelijke partij, het uiterste is wat verzoekster kan bieden. De rechtbank heeft het UWV bevolen om in te stemmen met de schuldregeling en hen veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat de gedwongen schuldregeling een betere uitkomst zou bieden voor de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 17 juli 2018
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 12 juni 2018, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) dat als enige schuldeiser weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 17 juli 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam 2] , vriendin van verzoekster;
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam 4] , eveneens werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden.
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift twaalf schuldeisers, waarvan twee preferente en tien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 44.020,85 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 29 januari 2018 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,15%% aan de preferente schuldeisers en 2,58% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Elf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. UWV stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 7.252,94 op verzoekster, welke 16,41% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft het UWV meegedeeld - onder meer in zijn brief van 24 mei 2018 - dat de schuld het gevolg is van een schending van de inlichtingenverplichting door verzoekster, voor welke overtreding een boete is opgelegd. In een dergelijk geval geldt een wettelijk verbod om mee te werken aan een schuldregeling, aldus het UWV.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft UWV geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van UWV bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of UWV in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van UWV een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 16,41%. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk elf van de twaalf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster momenteel niet beschikt over betaald werk en een Participatiewet-uitkering ontvangt. Vanwege medische redenen is het voor verzoekster niet mogelijk om meer dan 20 uur per week te kunnen werken. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Het UWV heeft gewezen op het feit dat het hem wettelijk verboden is in te stemmen met een schuldregeling omdat sprake zou zijn van een fraudeschuld. De rechtbank is van oordeel dat hoewel het aannemelijk is dat de goede trouw ten aanzien van het laten ontstaan en onbetaald laten van de vordering van het UWV ontbreekt, dit onvoldoende gewicht in de schaal legt om het belang van het UWV zwaarder te laten wegen dan de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de fraudevordering een relatief klein percentage van de totale schuldenlast bedraagt en dat verzoekster sinds het ontstaan van de vordering (op diverse momenten in de periode 2012 - 2014) haar financiële situatie op orde heeft gekregen. Aannemelijk is dat de rechtbank verzoekster zou toelaten tot de schuldsaneringsregeling.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling, welke afdracht vooralsnog op nihil wordt begroot. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van het UWV, dat geweigerd heeft in te stemmen.
UWV zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt UWV om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt UWV in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van mr. H.A. Wolterink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.