In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij verzoekster, die in financiële problemen verkeert, een schuldregeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers. Verzoekster heeft op 12 juni 2018 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarin zij het UWV, als enige schuldeiser die niet instemde met de regeling, heeft verzocht om in te stemmen met haar aanbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster twaalf schuldeisers heeft, waarvan elf instemden met de aangeboden regeling, terwijl het UWV zich verzette. Het UWV stelde dat de schuld het gevolg was van een schending van de inlichtingenverplichting door verzoekster, wat hen wettelijk verbiedt om mee te werken aan een schuldregeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het belang van het UWV niet opweegt tegen de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aangeboden regeling, die is goedgekeurd door een onafhankelijke partij, het uiterste is wat verzoekster kan bieden. De rechtbank heeft het UWV bevolen om in te stemmen met de schuldregeling en hen veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat de gedwongen schuldregeling een betere uitkomst zou bieden voor de schuldeisers.