ECLI:NL:RBROT:2018:11326

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
10/681046-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld met vrijspraak voor poging tot doodslag

Op 5 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die werd beschuldigd van openlijk geweld en poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijk geweld tegen een slachtoffer op 7 augustus 2018 in Dordrecht, waarbij hij samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd. De verdachte heeft de aangever meerdere keren geslagen en geschopt, terwijl deze door de medeverdachte werd vastgehouden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte handelde om zijn neef te ontzetten en dat er geen aanmerkelijke kans op overlijden was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen en een taakstraf van 150 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychiatrische klachten en het feit dat hij al eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681046-18
Datum uitspraak: 5 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.A.M.G. van de Bilt heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en onder oplegging van bijzondere voorwaarden in de vorm van een contactverbod met [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en een locatieverbod voor de provincie Zeeland, zo lang de reclassering deze noodzakelijk acht.
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte dient te worden veroordeeld voor de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdachte heeft door het met geschoeide voet geven van een karatetrap tegen het hoofd van de aangever, een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden, waarmee sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van de aangever. De verdachte heeft uitsluitend de bedoeling gehad om zijn neef te ontzetten en hij heeft met deze intentie geweld gebruikt. De verdachte was niet uit op de dood van de aangever. Bovendien heeft hij wel een trap richting het hoofd van de aangever gegeven, maar hij heeft het hoofd niet geraakt, hooguit geschampt.
Naar vaste rechtspraak is voor het aannemen van voorwaardelijk opzet niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijk kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Onder de gegeven omstandigheden bestond door het handelen van de verdachte geen aanmerkelijke kans op overlijden van de aangever en was evenmin sprake van bewuste aanvaarding daarvan. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk dient eveneens vrijspraak te volgen, nu uit de FARR-verklaring niet blijkt dat er zwaar lichamelijk letsel is opgetreden.
4.1.3.
Beoordeling
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, waaronder het bekijken van de camerabeelden, stelt de rechtbank vast dat de verdachte betrokken is geraakt bij een vechtpartij tussen zijn neef [naam medeverdachte] (medeverdachte) en de aangever. De verdachte is ter plaatse gekomen op het moment dat zijn neef en de aangever in gevecht waren. De verdachte heeft de aangever, naar zijn eigen zeggen om zijn neef te ontzetten, meerdere malen en op verschillende momenten op het lichaam geslagen en gestompt. Ook heeft de verdachte de aangever éénmaal met een 'vliegende trap' tegen het hoofd geschopt/getrapt, terwijl de medeverdachte op dat moment het hoofd van de aangever aan zijn haar omlaag hield. Dat deze schop of trap raak was vindt bevestiging in de verklaring van verdachte zelf op de zitting, inhoudende dat hij op de beelden zichzelf een schop met zijn voet ziet geven en dat hij niet meer weet waar hij de aangever geraakt heeft, op het hoofd of in het gezicht.
Vrijspraak: poging doodslag
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte meerdere malen wegloopt als de situatie (relatief) lijkt te stabiliseren, maar terugloopt en met geweld richting de aangever ingrijpt op momenten dat de medeverdachte en de aangever hun gevecht voortzetten. De rechtbank leidt daaruit af dat de intentie van de verdachte inderdaad was gericht op het ontzetten van zijn neef, zoals hij heeft verklaard en dat daarmee in die zin geen sprake was van opzet op de dood van de aangever. Dat neemt niet weg dat desondanks sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet in voormelde zin.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat naar algemene ervaringsregels niet kan worden gezegd dat het (met kracht) geven van een enkele schop tegen of trap op het hoofd altijd of in veel gevallen leidt tot de dood van het slachtoffer. Dit is mede afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de kracht waarmee wordt geschopt of getrapt, de plaats op het hoofd waar het slachtoffer wordt geraakt, de feitelijke staat en positie waarin het slachtoffer zich bevindt en het schoeisel dat de verdachte draagt.
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank vast staat dat de verdachte de aangever met kracht naar het hoofd heeft geschopt/getrapt en dit raak was, kan in dit geval op basis van de voorhanden zijnde gegevens niet worden vastgesteld dat daarbij sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Met name kunnen de eerder genoemde omstandigheden van het geval niet voldoende feitelijk en concreet worden vastgesteld.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Vrijspraak: poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Op grond van dezelfde overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.1.4.
Conclusie
Niet bewezen is dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Subsidiair
hij op 7 augustus 2018 te Dordrecht, op of aan de openbare weg, de Noordendijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het (meermalen)
- tegen het hoofd en/of lichaam en/of in het gezicht schoppen en/of trappen en/of stompen (terwijl die [naam slachtoffer 3] voorovergebogen stond), met zijn haren vastgebonden/gewikkeld aan/om een paal en/of
- aan de haren trekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van het feit en van de verdachte

5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft uit noodweer gehandeld en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er is sprake van verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zichzelf en van de medeverdachte. De verdachte zag dat zijn neef werd aangevallen en werd geslagen door de aangever. De verdachte heeft geprobeerd zijn neef te ontzetten. Zijn handelen was geboden, waarmee hij zich niet aan de vechtpartij kon en behoefde te onttrekken. Zijn gedragingen waren voorts proportioneel, omdat de aangever bleef doorgaan met het slaan van zijn neef en de aangever bovendien een veel groter postuur heeft dan de medeverdachte.
Subsidiair is sprake van handelen, voortkomend uit een hevige gemoedsbeweging aan de zijde van de verdachte.
5.1.2.
Beoordeling
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient te worden vastgesteld dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Of de verdediging tegen de (veronderstelde) aanranding noodzakelijk en geboden was, leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beoordeling daarvan komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Van belang bij deze beoordeling zijn de vragen of de verdachte zich had moeten en kunnen onttrekken aan de situatie. Voorts dient het verdedigingsmiddel in redelijke verhouding te staan tot de ernst van de aanranding.
De rechtbank stelt vast dat er tussen de medeverdachte en de aangever een conflict was ontstaan met als gevolg de vechtpartij op de Noordendijk.
Uit de verklaringen van de aangever en van getuigen en uit de camerabeelden blijkt dat het de verdachte is geweest die - ook op het moment dat de aangever voorover gebogen stond en bij zijn haar door de medeverdachte werd vastgehouden - hem meermaals heeft gestompt. Verder blijkt, zoals hiervoor gezegd, dat de verdachte een trap tegen het hoofd van de aangever heeft gegeven. Op dat moment werd deze door de medeverdachte bij zijn haar vastgehouden en stond hij met zijn hoofd naar beneden.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval op die momenten de situatie al voldoende onder controle was en daarom geen sprake was van een noodweersituatie waarbij de noodzakelijke verdediging van de verdachte of diens medeverdachte was geboden, nog daargelaten dat de verdachte met het geven van de trap tegen het hoofd is overgegaan tot een - gelet op de feitelijke omstandigheden op dat moment - buitenproportioneel verdedigingsmiddel.
Noodweer-exces
Zoals hiervoor reeds is aangegeven is op de camerabeelden zichtbaar dat de verdachte meerdere malen wegloopt als de situatie (relatief) lijkt te stabiliseren, maar terugloopt en met geweld richting de aangever ingrijpt op momenten dat de medeverdachte en de aangever hun gevecht voortzetten, nog steeds terwijl de aangever door de medeverdachte werd vastgehouden aan zijn haren. De rechtbank leidt daaruit af dat het ingrijpen van de verdachte weloverwogen is gebeurd en dat van handelen vanuit een hevige en plotselinge gemoedsbeweging geen sprake is.
5.1.3.
Conclusie
De rechtbank verwerpt de verweren.
Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Dit feit en de verdachte zijn strafbaar nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld. Hij heeft op klaarlichte dag op de openbare weg samen met de medeverdachte geweldshandelingen verricht jegens het slachtoffer. De verdachte en diens medeverdachte hebben het slachtoffer mishandeld, onder andere terwijl hij werd vastgehouden aan zijn haren.
Openlijk geweld tegen personen, zoals hier aan de orde, is een ernstig feit, omdat geweld tegen een persoon inbreuk maakt op diens lichamelijk integriteit. Het slachtoffer heeft ook letsel opgelopen. Kwalijk is ook dat het geweld voor in de buurt aanwezigen en toevallige voorbijgangers zichtbaar heeft plaatsgehad. Derhalve hebben ook derden ongewild getuige moeten zijn van het niet onaanzienlijke geweld. Dit soort feiten is in het algemeen dan ook zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder, maar niet recent is veroordeeld voor geweldsdelicten.
6.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 november 2018. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is al jarenlang onder behandeling bij Yulius GGZ voor zijn psychiatrische klachten (schizofrenie). Hij heeft ziekte-inzicht en is gemotiveerd om zijn behandeling voort te zetten. Los van het contact met zijn neef heeft de verdachte een goed sociaal familienetwerk, dat hem ondersteuning biedt. Door de reclassering wordt het risico op recidive ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies of toezicht niet nodig worden geacht.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, alsmede een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank houdt bij de hoogte van de straf rekening met de omstandigheid dat minder bewezen wordt geacht dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De verdachte heeft 31 dagen in voorarrest gezeten. De rechtbank zal de duur van de gevangenisstraf beperken tot de duur van het voorarrest, omdat zij het niet passend en geboden vindt dat de verdachte nog terug zou moeten naar de gevangenis.
De rechtbank ziet, anders dan gevorderd door de officier van justitie, geen aanleiding om een contact- en locatieverbod op te leggen. De reclassering acht toezicht en interventies niet nodig. Bovendien is niet gebleken dat de verdachte na de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op 9 september 2018 contact heeft gezocht met het slachtoffer of met de ex-partner van zijn mededader.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, passend en geboden.

7.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij: [naam benadeelde 1] :
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien het gevorderde schadebedrag onvoldoende is onderbouwd.
7.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien de gevorderde schade niet is onderbouwd.
7.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding dus geen inhoudelijke beslissing genomen.
Benadeelde partij: [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.200,78 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.
7.4.
Standpunt officier van justitie
Het gevorderde bedrag aan materiële schade betreffende ziektekosten en medicijnen, is toewijsbaar. De enkele verwijzing naar de psycholoog is onvoldoende en dit gedeelte van de vordering dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het gevorderde schadebedrag betreffende immateriële schade dient naar billijkheid gematigd te worden tot een bedrag van € 1.500,00 en dient voor het overige te worden afgewezen.
7.5.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging wordt primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair dient het gevorderde bedrag aan materiële schade, dat ziet op de verwijzing naar de psycholoog, niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien een onderbouwing ontbreekt.
7.6.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding voor wat betreft het eigen risico ziektekosten en medicijnkosten de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering in zoverre worden toegewezen. Dit betreft de materiële schade tot een bedrag van € 400,78.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op een gestelde behandeling door een psycholoog, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu de beoordeling daarvan nader onderzoek zou vergen naar onder meer de noodzaak daarvan en de hoogte van de desbetreffende kosten. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Ten aanzien van het meer gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 augustus 2018 (datum van het geweldsincident) betreffende de immateriële schade. Ten aanzien van de materiële schade zal het schadebedrag, bij gebreke van een voldoende concreet ander aanknopingspunt voor een ingangsdatum, naar redelijkheid worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2018 (datum uitspraak).
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
7.7.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.400,78, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 31 (eenendertig) dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
75 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
Benadeelde partij [naam benadeelde 1] :
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
Benadeelde partij [naam benadeelde 2] :
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, waarbij betaling van de ene dader de andere in zoverre ontheft van zijn verplichting tot betaling, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen een bedrag van
€ 1.400,78 (zegge: viertienhonderd euro en achtenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 7 augustus 2018 en over € 400,78 vanaf 5 december 2018, tot aan de dag van voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 1.400,78(hoofdsom,
zegge: viertienhonderd euro en achtenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 7 augustus 2018 en over € 400,78 vanaf 5 december 2018, tot aan de dag van voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.400,78 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
24 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. R. Brand en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 07 augustus 2018 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 3] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet (meermalen) tegen zijn hoofd en/of lichaam en/of in zijn gezicht
heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt (terwijl die
[naam slachtoffer 3] voorovergebogen stond, met zijn haren vastgebonden/gewikkeld aan/om een
paal), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 07 augustus 2018 te Dordrecht, op of aan de openbare weg, de Noordendijk, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 3] ,
welk geweld bestond uit het (meermalen)
- tegen het hoofd en/of lichaam en/of in het gezicht schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen (terwijl die [naam slachtoffer 3] voorovergebogen stond, met zijn haren vastgebonden/gewikkeld aan/om een paal en/of
- aan de haren trekken;