ECLI:NL:RBROT:2018:11325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
10/681047-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld, bedreiging met een vuurwapen en wapenbezit

Op 5 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die op 7 augustus 2018 in Dordrecht openlijk geweld heeft gepleegd, bedreiging met een vuurwapen heeft gepleegd en een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de PI Dordrecht en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Meeuwsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict in de rechtbank, de aangever en diens nieuwe partner op de Noordendijk heeft benaderd en hen heeft bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan openlijk geweld en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding van € 1.400,78 is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te laten begeleiden door reclassering en zich te houden aan verschillende voorwaarden, waaronder het vermijden van contact met de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681047-18
Datum uitspraak: 5 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Dordrecht,
raadsman mr. S. Meeuwsen, advocaat te Gorinchem.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.A.M.G. van de Bilt heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en onder oplegging van bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (feit 1 primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag of tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
Feiten 2 en 3:
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad, temeer nu de verdachte ontkent. De verklaringen van getuigen over wie het wapen in bezit had, lopen uiteen en zijn derhalve onbetrouwbaar.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte staat terecht voor het bedreigen met een vuurwapen van aangever [naam slachtoffer 1] en het voorhanden hebben van hetzelfde wapen met munitie.
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 7 augustus 2018 vond er een familiezitting plaats in de rechtbank van Dordrecht, waarbij verdachte in conflict is geraakt met de nieuwe partner van zijn ex-vrouw, [naam slachtoffer 1] (hierna ook: de aangever). Nadat alle partijen de rechtbank hadden verlaten, troffen de aangever en de ex-partner van de verdachte, [naam slachtoffer 2] , de verdachte wederom op de nabijgelegen Noordendijk. Vervolgens heeft er een gevecht plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangever. Op enig moment is ook de neef van de verdachte, [naam medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) ter plaatse gekomen nadat hij, vlak na de zitting, door de verdachte was gebeld. Door [naam slachtoffer 2] is in de bosjes een vuurwapen opgeraapt, dat vervolgens door haar en de aangever bij de rechtbank in Dordrecht is ingeleverd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen genoegzaam is komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die op 7 augustus 2018 een vuurwapen voorhanden heeft gehad en hiermee de aangever heeft bedreigd.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Zowel aangever [naam slachtoffer 1] als getuige [naam slachtoffer 2] hebben verklaard dat het de verdachte is geweest die op de Noordendijk een wapen trok op het moment dat hij uit zijn auto (een Citroën C1) stapte.
Getuige [naam getuige 1] heeft over de confrontatie verklaard dat zij heeft gezien dat de man die uit de Citroën stapte een beweging maakte alsof hij schoot en dat het net was alsof deze persoon een wapen in zijn handen had. De man met de rasta-haren deinsde vervolgens achteruit en deed zijn handen in de lucht. De verklaring van getuige [naam getuige 1] biedt daarmee steun aan de genoemde verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] .
De verklaring van [naam slachtoffer 1] dat hij het wapen heeft kunnen bemachtigen en weggooien tijdens de vechtpartij met de verdachte, vindt steun in de verklaring van getuige [naam getuige 2] . [naam getuige 2] heeft immers verklaard dat hij de persoon met de rasta-haren (aangever [naam slachtoffer 1] ) een wapen heeft zien weggooien in de richting van zijn woning.
De overtuiging dat het de verdachte is geweest die een wapen heeft gehad, is bovendien gebaseerd op het volgende.
Het is de verdachte geweest die, nadat er in de rechtbank een conflict was ontstaan met [naam slachtoffer 1] , de medeverdachte heeft gebeld. De verklaring van de verdachte dat hij zijn neef belde om af te spreken om wiet te gaan halen, wordt ongeloofwaardig geacht, gelet op het verdere verloop van de gebeurtenissen. De verdachten hebben kennelijk doelbewust de auto waarin [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] met hun dochter zaten opgezocht en hebben hen tot stoppen gedwongen door de Mini waarin zij zaten klem te rijden. Gezien de positie en rijrichting waarin de auto’s zich op de weg bevonden, kan het volgens de rechtbank niet anders zijn dan dat het de verdachten zijn geweest die de auto van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hebben klemgereden. De verklaring van de verdachte dat hij juist is klemgereden door [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , vindt geen steun in het dossier.
Getuige [naam getuige 2] heeft, zoals hiervoor gezegd, verklaard dat de persoon met de rasta-haren een wapen heeft weggegooid. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de aangever tijdens de worsteling met de verdachte daarbij een ander (eigen) vuurwapen heeft weggegooid.
[naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] hebben het vuurwapen vervolgens ingeleverd bij de rechtbank. Het scenario dat de aangever een door hem zelf meegebracht vuurwapen komt inleveren, terwijl hij daarmee kort daarvoor iemand op de openbare weg zou hebben bedreigd, acht de rechtbank gelet op alle overige feiten en omstandigheden volstrekt onaannemelijk.
Voorts bevindt zich in het dossier geen enkel ondersteunend bewijs voor de stelling van de verdachte dat het [naam slachtoffer 1] is geweest die het wapen ter plaatse bij zich had.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Subsidiair
hij op 7 augustus 2018 te Dordrecht, op of aan de openbare weg, de Noordendijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het (meermalen)
- tegen het hoofd en/of lichaam en/of in het gezicht schoppen en/of trappen en/of stompen (terwijl die [naam slachtoffer 1] voorovergebogen stond), met zijn haren vastgebonden/gewikkeld aan/om een paal en/of
- aan de haren trekken.
2.
hij op of omstreeks 7 augustus 2018 te Dordrecht [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een vuurwapen op die [naam slachtoffer 1] te richten ;
3.
hij op of omstreeks 7 augustus 2018 te Dordrecht een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, in de vorm van een pistool van het merk/type Röhner SM / 110, kaliber 6.35mm met daarbij behorende munitie, te weten 7 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Feit 1 (subsidiair):
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft uit noodweer gehandeld en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft zich verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zichzelf. De verdachte is tijdens een gevecht op straat met [naam slachtoffer 1] onderop komen te liggen, terwijl de laatste op de verdachte in bleef slaan. Aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit is voldaan, aangezien hij niet in gelegenheid is geweest zich aan de situatie te onttrekken. Daarnaast speelt een rol dat de belager van de verdachte, aangever [naam slachtoffer 1] , een veel groter postuur heeft dan de verdachte.
5.1.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet de vraag worden beantwoord of sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijke dreiging daartoe) van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Indien dat het geval is, moet vervolgens worden bezien of het noodzakelijk was dat de verdachte zich verdedigde (subsidiariteit) en dat de manier waarop hij zich verdedigde geboden was (proportionaliteit).
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of aannemelijk is dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [naam slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat er op enig moment sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte door [naam slachtoffer 1] op de grond is vastgehouden, terwijl hij door hem werd geslagen. Deze feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat er op dat moment sprake was van een noodweersituatie.
De rechtbank is echter van oordeel dat een beroep op noodweer niet kan slagen, aangezien er sprake is van zogenoemd culpa in causa. Uit de verklaringen van aangever [naam slachtoffer 1] en getuigen blijkt immers dat het de verdachte is geweest die doelbewust de confrontatie met [naam slachtoffer 1] op de Noordendijk heeft opgezocht. De verdachte heeft, na het eerder genoemde incident in de rechtbank, de auto waarin zich onder meer [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] bevonden klemgereden. Vervolgens is hij, voorzien van een vuurwapen, uit zijn auto gestapt en heeft hij daarmee [naam slachtoffer 1] bedreigd. Daarna is hij met [naam slachtoffer 1] in een worsteling geraakt, waarbij [naam slachtoffer 1] het wapen heeft afgepakt, waarna de worsteling zich heeft voortgezet en medeverdachte [naam medeverdachte] daarbij betrokken is geraakt. De verdachte heeft zich aldus begeven in een situatie waarin een agressieve reactie van aangever [naam slachtoffer 1] te verwachten viel.
5.1.3.
Conclusies
De verdachte komt geen beroep op noodweer toe, aangezien hij zichzelf in de situatie van de confrontatie heeft begeven en om die reden sprake is van culpa in causa. Het verweer wordt verworpen.
De bewezen feiten leveren op:
1.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (het wapen)
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (de munitie).

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld. Hij heeft op klaarlichte dag op de openbare weg samen met de medeverdachte geweldshandelingen verricht jegens aangever [naam slachtoffer 1] . De verdachte heeft doelbewust de confrontatie met de aangever gezocht, nadat er kort daarvoor een ruzie met hem was ontstaan in de rechtbank in Dordrecht. Nadat hij de aangever met zijn auto had klemgereden en had bedreigd met een vuurwapen is er een gevecht ontstaan. De verdachte en diens medeverdachte hebben het slachtoffer mishandeld, onder andere terwijl hij werd vastgehouden aan zijn haren.
Openlijk geweld tegen personen, zoals hier aan de orde, is een ernstig feit, omdat geweld tegen een persoon inbreuk maakt op diens lichamelijk integriteit. Het slachtoffer heeft ook letsel opgelopen. Kwalijk is ook dat het geweld voor in de buurt aanwezigen en toevallige voorbijgangers zichtbaar heeft plaatsgehad. Derhalve hebben ook derden ongewild getuige moeten zijn van het niet onaanzienlijke geweld. Dit soort feiten is in het algemeen dan ook zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Dat de verdachte een vuurwapen en geweld heeft gebruikt, in het bijzijn van zijn 13-jarige dochter en haar moeder, tegen de nieuwe partner van zijn ex-vriendin, neemt de rechtbank hem zeer kwalijk. Dit moet voor zijn dochter een zeer ingrijpende situatie zijn geweest, die haar nog lange tijd zal bij blijven.
Voorts heeft de verdachte een doorgeladen vuurwapen op de openbare weg voorhanden gehad en gebruikt om de aangever te bedreigen. Het bezit van vuurwapens leidt vaak tot ernstige schade aan anderen en/of de maatschappij. Het ongecontroleerde bezit daarvan brengt onder burgers gevoelens van onveiligheid teweeg en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Het is bovendien algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met ernstige gevolgen van dien voor anderen. Daarbij bestaat bovendien een groot risico dat omstanders worden getroffen. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettende karakter daarvan, dient daartegen streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet recent, dan wel niet, voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog drs. S.P. van der Hoorn heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 15 oktober 2018. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en van een stoornis in cannabisgebruik. Daarnaast is er bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en antisociale persoonlijkheidstrekken. De ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestonden ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De verdachte is kwetsbaar, hij raakt snel overprikkeld en de agressieregulatie is zwak. Van zijn egocentrisme en gebrek aan inlevingsvermogen heeft de verdachte niet stilgestaan bij de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer. De copings- en sociale vaardigheden van de verdachte zijn te beperkt om in heftige situaties adequaat te reageren. Daarbij was er ten tijde van de ten laste gelegde feiten mogelijk sprake van cannabisgebruik, wat het controleverlies kan hebben versterkt.
De psycholoog kan, gelet op de gedeeltelijke ontkenning, niet over alle ten laste gelegde feiten een uitspraak doen, maar adviseert voor wat betreft het deel daarvan dat door verdachte wordt bekend uit te gaan van verminderde toerekenbaarheid. Wanneer de verdachte geen passende behandeling voor zijn problematiek krijgt, wordt de recidivekans ingeschat als hoog. Een aanmelding bij een forensische polikliniek is volgens de psycholoog passend.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 oktober 2018. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Als criminogene factoren zijn de zeer verstoorde relatie met zijn ex-partner, haar nieuwe
partner en zijn 13-jarlge dochter gesignaleerd, alsmede de denkwijze, het gedrag en de houding van de verdachte. Er is bovendien sprake van PTSS, wat tot een ontregelde wijze van reageren zou kunnen leiden. De verdachte is daarnaast gediagnosticeerd met zwakbegaafdheid en overziet oorzaak en gevolg onvoldoende. Als niet delictgerelateerd probleem wordt zijn financiële situatie genoemd. Er is een vermoeden van softdrugsmisbruik.
In de periode van 2011 tot 2013 heeft de verdachte reclasseringscontact gehad, waarbinnen een behandeling bij Het Dok plaatsvond. Deze behandeling werd nog enige tijd voortgezet op vrijwillige basis na het beëindigen van het reclasseringscontact.
De recidivekans wordt als hoog ingeschat en bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt op basis hiervan verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de ernst van het de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van langere duur. Bij de bepaling daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij: [naam benadeelde 1] :
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien het gevorderde schadebedrag onvoldoende is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien de gevorderde schade niet is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding dus geen inhoudelijke beslissing genomen.
Benadeelde partij: [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.200,78 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.
8.4.
Standpunt officier van justitie
Het gevorderde bedrag aan materiele schade betreffende ziektekosten en medicijnen, is toewijsbaar. De enkele verwijzing naar de psycholoog is onvoldoende en dit gedeelte van de vordering dient om die reden niet ontvankelijk te worden verklaard. Het gevorderde schadebedrag betreffende immateriële schade dient naar billijkheid gematigd te worden tot een bedrag van € 1.500,00 en dient voor het overige te worden afgewezen.
8.5.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite ontslag van alle rechtsvervolging wordt primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair dient het gevorderde bedrag aan materiële schade, dat ziet op de verwijzing naar de psycholoog, niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien enige onderbouwing ontbreekt.
8.6.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding voor wat betreft het eigen risico ziektekosten en medicijnkosten de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering in zoverre worden toegewezen. Dit betreft de materiële schade tot een bedrag van € 400,78.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op een gestelde behandeling door een psycholoog, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu de beoordeling daarvan nader onderzoek zou vergen naar onder meer de noodzaak daarvan en de hoogte van de desbetreffende kosten. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Ten aanzien van het meer gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 augustus 2018 (datum van het geweldsincident) betreffende de immateriële schade. Ten aanzien van de materiële schade zal het schadebedrag, bij gebreke van een voldoende concreet ander aanknopingspunt voor een ingangsdatum, naar redelijkheid worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2018 (datum uitspraak).
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.7.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.400,78, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen van 26 en 55 van de Wet Wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich voor zijn problematiek onder ambulante behandeling stellen van een forensische polikliniek zoals Fivoor of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ) en [naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2005), zolang als de reclassering verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal zich niet bevinden binnen een straal van 5 kilometer rond de woning van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] in de provincie Zeeland, zolang als de reclassering noodzakelijk vindt;
5. de veroordeelde heeft ten behoeve van zijn financiële situatie de inspanningsverplichting zich te laten begeleiden door een budgetbureau of een soortgelijke instelling en deze begeleiding op positieve wijze te voltooien;
6. de veroordeelde zal meewerken aan een ambulante behandeling betreffende zijn drugsgebruik bij Antes of een soortgelijke instelling, wanneer zijn toezichthouder dit noodzakelijk acht.
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Benadeelde partij [naam benadeelde 1] :
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
Benadeelde partij [naam benadeelde 2] :
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, waarbij betaling van de ene dader de andere in zoverre ontheft van zijn verplichting tot betaling, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen een bedrag van
€ 1.400,78 (zegge: viertienhonderd euro en achtenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 7 augustus 2018 en over € 400,78 vanaf 5 december 2018, tot aan de dag van voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 1.400,78(hoofdsom,
zegge: viertienhonderd euro en achtenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 7 augustus 2018 en over € 400,78 vanaf 5 december 2018, tot aan de dag van voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.400,78 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
24 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. R. Brand en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 07 augustus 2018 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet (meermalen) tegen zijn hoofd en/of lichaam en/of in zijn gezicht
heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt (terwijl die
[naam slachtoffer 1] voorovergebogen stond, met zijn haren vastgebonden/gewikkeld aan/om een
paal), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 07 augustus 2018 te Dordrecht, op of aan de openbare weg, de Noordendijk, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] ,
welk geweld bestond uit het (meermalen)
- tegen het hoofd en/of lichaam en/of in het gezicht schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen (terwijl die [naam slachtoffer 1] voorovergebogen stond, met zijn haren vastgebonden/gewikkeld aan/om een paal en/of
- aan de haren trekken;
2.
hij op of omstreeks 07 augustus 2018 te Dordrecht [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (vuur)wapen op die [naam slachtoffer 1] te richten en/of dat/een (vuur)wapen aan die [naam slachtoffer 1] te tonen;
3.
hij op of omstreeks 07 augustus 2018 te Dordrecht een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, in de vorm van een pistool van het merk/type Röhner SM / 110, kaliber 6.35mm met daarbij behorende munitie, te weten 7 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;