ECLI:NL:RBROT:2018:11321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
10/660103-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van witwassen van een aanzienlijk bedrag met gebruik van virtuele valuta

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen van een bedrag van ruim 826.000 euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het openen van bankrekeningen en het ter beschikking stellen daarvan aan medeverdachten, een cruciale rol had gespeeld in een witwasconstructie. De verdachte had een account bij het bedrijf Virwox, waar hij bitcoins omzette in andere valuta, die vervolgens op verschillende bankrekeningen werden gestort. De rechtbank concludeerde dat het geld afkomstig was van criminele activiteiten, waaronder drugshandel, en dat de verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van het geld. De verdediging voerde aan dat de verdachte slechts als katvanger had gefunctioneerd en niet wist dat het geld crimineel was, maar de rechtbank verwierp dit argument. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de witwaspraktijken. De uitspraak benadrukt de impact van witwassen op de legale economie en de noodzaak om dergelijke criminaliteit te bestraffen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/660103-15
Datum uitspraak: 18 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Paramaribo (Suriname) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. J.M. Bonnes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het bedrijf Virwox biedt een platform voor (onder andere) het verhandelen van verschillende virtuele valuta’s, zoals bitcoins. Bij dat bedrijf is in maart 2012 een account gemaakt op naam van de verdachte. Via dit account werden bitcoins ingewisseld voor linden dollars (een andere virtuele munt). Deze linden dollars werden op hun beurt omgezet in euro’s en gestort op acht bankrekeningen op naam van de verdachte en de heer [naam] . Van de bitcoins die via de Virwox-account op naam van verdachte werden omgezet, waren (in elk geval) 72.605 bitcoins afkomstig van één bepaalde handelaar op Silk Road, een online marktplaats.
Op de bankrekeningen die op naam zijn gesteld van de verdachte en [naam] zijn – via de Virwox-account op naam van de verdachte – bedragen gestort van in totaal respectievelijk € 826.001,- en € 27.715,-. Die bedragen zijn in kleine tranches via pintransacties opgenomen van de bankrekeningen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit ter zake van het medeplegen van het feit aangezien er geen wettig en overtuigend bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte was slechts katvanger en zijn bijdrage (het ter beschikking stellen van bankrekeningen) was niet van voldoende gewicht om te komen tot medeplegen van het feit. Bovendien had de verdachte slechts een vermoeden dat het geld een criminele herkomst had en wist hij dat niet zeker, waardoor de opzet op witwassen ontbrak. Door de verdediging is daarom verzocht de verdachte te veroordelen voor niet meer dan medeplichtigheid aan schuldwitwassen.
4.1.3.
Beoordeling
Criminele herkomst
Het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” dat is opgenomen in de tenlastelegging, is ontleend aan de delictsomschrijving van artikel 420bis, lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht (opzetwitwassen). Voor een bewezenverklaring die inhoudt dat het voorwerp van witwassen, in dit geval een groot geldbedrag, afkomstig is uit enig misdrijf, is niet vereist dat bewezen kan worden dat dit voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Daarvoor is voldoende dat kan worden vastgesteld dat dit voorwerp, in dit geval dus: dat geldbedrag, afkomstig is uit enig, dus niet nader bepaald, misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat dat geldbedrag “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Met dat vermoeden kan alleen dan niet worden volstaan, wanneer de verdachte daartegenover een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor een legale herkomst van het voorwerp.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het geld dat de verdachte en de medeverdachte(n) door pintransacties hebben opgenomen een criminele herkomst heeft. De verdediging heeft dit niet weersproken en de verdachte is niet met een verklaring gekomen van een (legale) herkomst van het geld.
Hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met een nauwkeurig aangeduid misdrijf als bron van het geld, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het geldbedrag van € 826.001,- een criminele herkomst heeft.
Gronden voor die conclusie zijn de hoogte van dat bedrag, de omstandigheid dat het in vele kleine bedragen op acht verschillende bankrekeningen van de medeverdachten is gestort en dat het uiteindelijk grotendeels contant is opgenomen. Daar komt bij dat het geld de vorm heeft gehad van verschillende cryptovaluta’s die in het criminele circuit veel gebruikt worden om de herkomst van crimineel geld te verhullen en dat het geld, in de vorm van bitcoins, voor een groot deel afkomstig is van de online marktplaats Silk Road. Het is een feit van algemene bekendheid dat Silk Road, dat inmiddels is gesloten, veelal gebruikt werd voor criminele transacties.
Opzet
De rechtbank overweegt het volgende over de opzet van de verdachte op het witwassen. Door de verdachte zijn wisselende verklaringen afgelegd. De verdachte heeft onder meer op 12 augustus 2015 bij de politie een verklaring afgelegd . Deze verklaring houdt – kort gezegd – in dat de verdachte op zijn naam voor ‘ [voornaam medeverdachte] ’ (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [naam medeverdachte] , hierna: [naam medeverdachte] ) bankrekeningen heeft geopend en dat hij wist dat [naam medeverdachte] daarop geld zou storten. De verdachte heeft een paar keer geld van de bankrekeningen gepind, maar ‘ [voornaam medeverdachte] ’ pinde de rest. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij het vermoeden had dat het geld dat op zijn bankrekeningen werd gestort afkomstig was van drugshandel. Hij verklaarde dat hij wel dacht dat het met drugs te maken had, omdat hij niet dom is, en dat hij geen vragen stelde. De verdachte kreeg wekelijks zo’n € 800,- van [naam medeverdachte] voor het beschikbaar stellen van die bankrekeningen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte een grotendeels gelijkluidende verklaring afgelegd, maar heeft hij verklaard dat hij de bankrekeningen heeft geopend op verzoek van drugsdealers van wie hij de namen niet wil noemen. De verdachte heeft [naam medeverdachte] bij de zaak betrokken en hem gevraagd geldbedragen van de bankrekeningen te pinnen. Dat geld gaf [naam medeverdachte] dan aan de verdachte. De drugdealers kwamen dat geld vervolgens bij de verdachte ophalen. [naam medeverdachte] werd op een of andere manier betaald door de drugsdealers. De verdachte heeft naar eigen zeggen zelf één of twee keer gepind, en dat dit in het overgrote deel van de gevallen door [naam medeverdachte] gebeurde.
In essentie komen deze verklaringen overeen; de verdachte opende bankrekeningen en stelde deze beschikbaar, daar werden vervolgens grote geldbedragen op gestort die er vervolgens door middel van pinnen cash vanaf werden gehaald. De verdachte mocht van het gepinde geld een deel houden. Het verschil zit hem in de verklaring omtrent de rol van medeverdachte [naam medeverdachte] , die inmiddels in eerste aanleg is veroordeeld .
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij door “andere mannen dan [naam medeverdachte] ” is benaderd voor de gepleegde handelingen ongeloofwaardig, aangezien uit de bewijsmiddelen een grotere betrokkenheid van [naam medeverdachte] blijkt dan de verdachte doet voorkomen. Op de Virwox-account op naam van de verdachte werd immers ingelogd – voor zover traceerbaar - vanaf verschillende IP-adressen, waarvan er in ieder geval drie in verband kunnen worden gebracht met [naam medeverdachte] . Verder is regelmatig ingelogd op de bankrekeningen op naam van de verdachte en [naam] . In 26 gevallen is met een IP-adres op bankrekening(en) van [naam medeverdachte] ingelogd en binnen vijf minuten daarvoor of daarna is met hetzelfde IP-adres ingelogd op één van de rekeningen op naam van [naam] of van de verdachte. Niet kan worden uitgesloten dat de verdachte door zijn verklaring ter terechtzitting de daadwerkelijke rol van [naam medeverdachte] – voor wie hij een soort vaderlijke gevoelens koestert - kleiner probeert te maken dan dat deze was. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring die de verdachte op 12 augustus 2015 bij de politie heeft afgelegd.
Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de rol van de verdachte bij het witwassen groter is geweest dan het enkel contant (laten) opnemen van geld van zijn bankrekeningen. De verdachte heeft diverse bankrekeningen op zijn naam geopend terwijl hij wist wat daar het doel van was. De verdachte wist bovendien dat het om zeer grote totaalbedragen ging en hij had het vermoeden dat het geld afkomstig was van drugshandel. Daarbij komt dat de verdachte – die nauwelijks legale inkomsten had - wekelijks zo’n € 800,- kreeg. Ook zijn er (dure) vakanties voor hem betaald die niet passen bij de inkomsten van de verdachte. Daarmee heeft de verdachte ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij bezig was de criminele herkomst van het geld te verhullen. Daarmee is gegeven dat bewezen kan worden dat zijn opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin, was gericht op witwassen.
Medeplegen
Gelet op het feit dat de rechtbank uitgaat van de door de verdachte op 12 augustus 2015 afgelegde verklaring, die bovendien op grote lijnen ter terechtzitting zitting door de verdachte is bevestigd, is zij van oordeel dat sprake is van medeplegen. Het verweer dat de verdachte slechts als medeplichtige kan worden aangemerkt aangezien hij een uitsluitend onderschikte en faciliterende rol heeft gehad, slaagt niet. De cruciale rol die de verdachte heeft gehad in de witwasconstructie, te weten het openen van bankrekeningen en het ter beschikking stellen van persoonlijke gegevens en/of bankpasjes maakt dat er kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en dat zijn bijdrage van voldoende gewicht was om te komen tot medeplegen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte vijf bankrekeningen heeft geopend en dat hij deze bankrekeningen gedurende een lange periode heeft laten gebruiken door [naam medeverdachte] . Anders dan de officier gaat de rechtbank er van uit dat deze periode niet eerder aanving dan op het moment waarop het Virwox account op naam van de verdachte werd aangemaakt, te weten op 2 maart 2012.
4.1.4.
Conclusie
Op basis van het voorgaande is bewezen dat de verdachte het witwassen in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gedaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van
2 maart 2012tot en met 7 augustus 2013 in Nederland, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens)
van voorwerpen, te weten geldbedragen (tot een totaal van 826.001,00 euro) de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - uit misdrijf afkomstig waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een bedrag van € 826.001,-. Het witwassen van crimineel vermogen vormt, zeker in deze omvang, een aantasting van de legale economie en is een bedreiging voor de samenleving vanwege de corrumperende invloed ervan op het gewone handelsverkeer. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt bovendien de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 september 2018 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Daarmee houdt de rechtbank rekening in haar strafoplegging.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank gelet op de hoogte van de straf die aan de medeverdachte [naam medeverdachte] is opgelegd. Daarbij is van belang dat de rol van de verdachte beduidend kleiner is geweest dan de rol van [naam medeverdachte] .
De verdediging heeft verzocht om een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Dat is echter niet passend, omdat de verdachte zich gedurende lange tijd schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen en met dit witwassen een groot bedrag was gemoeid. De rechtbank vindt enig voorwaardelijk strafdeel wel passend om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 17 maart 2015 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn dus aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak sprake van bijzondere omstandigheden. Het betreft een ingewikkelde zaak, te weten een verdenking van grootschalige witwaspraktijk met gebruikmaking van cryptocurrency. Voor het omvangrijke onderzoek hiernaar is een internationaal rechtshulpverzoek uitgezet, waarmee veel tijd gemoeid is geweest. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden maken dat in dit geval de duur van de redelijke termijn op drie jaar dient te worden gesteld.
Daarnaast is een deel van de vertraging in de behandeling van de zaak te wijten aan de proceshouding van de verdachte. Op 24 mei 2018 stond een inhoudelijke terechtzitting van deze zaak gepland. Eerst ter zitting heeft de verdachte toen laten weten dat hij het strafdossier niet kon overzien en dat hij een advocaat wenste, dit terwijl hij ruimschoots de tijd had gehad om een advocaat in te schakelen. Ook daarna is de verdachte niet voortvarend opgetreden bij het benaderen van een advocaat, wat opnieuw een aanhouding van de zaak tot gevolg heeft gehad.
Tussen 17 maart 2015 en 24 mei 2018 ligt een periode van ruim drie jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van drie jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim twee maanden. Nu dit deel van de overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door een vermindering van de op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en D.Y.A. van Meersbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 19
december 2011 tot en met 7 augustus 2013 te Rotterdam, althans in Nederland,
meermalen, althans éénmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
a) van (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedragen (tot een totaal van
826.001,00 euro of daaromtrent), althans (telkens) een of meer geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en)
was/waren
dan wel
b) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van
826.001,00 euro of daaromtrent),
althans (telkens) een of meer geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - uit misdrijf afkomstig was/waren;
Subsidiair
dat [naam medeverdachte] en/of één of meerdere (tot op heden onbekend gebleven)
andere perso(o)n(en) op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks
de periode van 19 december 2011 tot en met 7 augustus 2013 te Rotterdam,
althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal (telkens) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
a) van (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedragen (tot een totaal van 826.001,00 euro of daaromtrent), althans (telkens) een of meer geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en)was/waren
dan wel
b) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van
826.001,00 euro of daaromtrent), althans (telkens) een of meer geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en/of heeft omgezet en/of
daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl die [naam medeverdachte] en/of diens mededader(s) wist(en) althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - uit misdrijf afkomstig was/waren;
bij en tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen en daar, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- het ter beschikking stellen van één of meerdere bankrekening(en) en/of
bankpasje(s) (die op naam van stond(en) van verdachte) en/of
- het pinnen van één of meerdere geldbedrag(en) voor voornoemde [naam medeverdachte]
en/of één of meer van die voornoemde tot op heden onbekend gebleven
perso(o)n(en) en/of
- het ontvangen en onder zich houden van contant geld;