Op 6 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 200 uur. Tijdens de zitting op 22 november 2018 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van cocaïne in de woning van de verdachte en dat de diefstal met geweld bewezen kon worden verklaard.
De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Wat betreft de cocaïne kon niet worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze drugs aanwezig had, aangezien hij slechts tijdelijk in de woning verbleef en niet was waargenomen tijdens observaties. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de cocaïne in de woning niet voldoende bewijs opleverde voor opzet.
Met betrekking tot de diefstal met geweld heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen getuigen waren die konden bevestigen dat de verdachte goederen van de aangever had weggenomen tijdens de vechtpartij. De verklaringen van de getuigen en de verdachte gaven aanleiding tot alternatieve scenario's die niet konden worden weerlegd. Hierdoor kon de rechtbank niet oordelen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal met geweld.
De benadeelde partij, die zich had gevoegd in het geding, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van de ten laste gelegde feiten werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij voor de verdediging op nihil vastgesteld.