ECLI:NL:RBROT:2018:11304

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
10/077245-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor wapenbezit en MDMA

Op 18 oktober 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een wapen gelijkend op een sleutelhanger, onderdelen van een gaspistool en het opzettelijk aanwezig hebben van 3,1 gram MDMA. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 283 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De uitspraak volgde na een terechtzitting op 4 oktober 2018, waar de verdachte bekendheid gaf aan de tenlastelegging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde anders en legde een langere voorwaardelijke straf op, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien het ongecontroleerde bezit van wapens in een zorgcomplex, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid met zich meebrengt. De verdachte had geen strafblad voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank vond het noodzakelijk om hem te begeleiden en bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/077245-18
Datum uitspraak: 18 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.J.B. Rijser, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar en de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door Reclassering Nederland in haar advies van 19 juli 2018.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 19 april 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 4, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 lid 1 onder 3 van die wet, dat uiterlijk geleek op een ander voorwerp dan een wapen, namelijk op een sleutelhanger, merk onbekend, kaliber .22 lr en voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
2
hij op 19 april 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 lid 1 van die wet, te weten onderdelen en hulpstukken van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van onderdelen en hulpstukken van een pistool, te weten een kast/frame met hamer en loop met kamer en slede met slagpininrichting en patroonmagazijn, zijnde onderdelen en hulpstukken van een gaspistool,
merk/type Ekol Firat Magnum, kaliber 9 mm pak, welke onderdelen en hulpstukken specifiek bestemd zijn voor dat wapen en van wezenlijke aard zijn, voorhanden heeft gehad;
3
hij op 19 april 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,1 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft onderdelen en hulpstukken van een gaspistool en een vuurwapen dat op een ander voorwerp, namelijk een sleutelhanger, leek, aanwezig gehad in zijn woning. Dit betrof een woning in een zorgcomplex waar de verdachte in het kader van begeleid wonen verbleef. Het ongecontroleerde bezit van wapens kan in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Dit geldt des te meer nu de verdachte de wapens binnen een zorgcomplex bij zich droeg en op zijn kamer verborgen hield. Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan, heeft hij de verdachte bijgedragen aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij maar meer nog aan een gevoel van onveiligheid bij het personeel en de andere bewoners van het zorgcomplex.
Voorts heeft de verdachte ongeveer 3 gram MDMA in zijn woning aanwezig gehad. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid, nu zij verslavend werken en regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke en psychische gevolgen kan hebben. Daarnaast zorgt de handel in verdovende middelen ook vaak voor overlast door bijkomende criminele activiteiten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 september 2018 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 juli 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte ervaart problemen op meerdere leefgebieden. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij nog dagelijks cannabis gebruikt en daarnaast in de weekenden ook nog MDMA gebruikt. Sinds vijf jaar staat de verdachte onder bewind. De verdachte heeft geen werk en ontvangt een Wajong-uitkering. Uit eerdere rapportages komt naar voren dat de verdachte imponeert als zwakbegaafd, er mogelijk sprake is van een licht verstandelijke handicap en er mogelijk sprake is van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis.
Reclassering Nederland adviseert dat aan de verdachte als bijzondere voorwaarden wordt opgelegd dat de verdachte zich moet melden bij Reclassering Nederland en dat hij zal meewerken aan door Reclassering Nederland geschikt geachte interventie(s) op zijn middelengebruik, indien dit noodzakelijk wordt bevonden door de reclassering, geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis, nu hij niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie sinds het begaan van deze feiten en de rechtbank van oordeel is dat de verdachte meer baat heeft bij een langere voorwaardelijke straf en een langere proeftijd. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal daarom de duur van het voorarrest niet overschrijden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 283 (tweehonderddrieëntachtig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 (honderdtachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 (drie) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal meewerken aan door Reclassering Nederland geschikt geachte interventie(s) op zijn middelengebruik indien dit noodzakelijk wordt bevonden door de reclassering;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en D.Y.A. van Meersbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 april 2018 te Rotterdam een wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 4, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 lid 1 onder 3 van die wet, dat uiterlijk geleek op een ander voorwerp dan een wapen, (namelijk op een sleutelhanger), merk onbekend, kaliber .22 lr en/of voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 19 april 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 lid 1 van die wet, te weten onderdelen en/of hulpstukken van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van onderdelen en/of hulpstukken van een pistool, te weten een kast / frame met hamer en/of loop met kamer en/of slede met slagpininrichting en/of patroonmagazijn, zijnde onderdelen en/of hulpstukken van een gaspistool,
merk/type Ekol Firat Magnum, kaliber 9 mm pak, welke onderdelen en/of hulpstukken specifiek bestemd zijn voor dat wapen en van wezenlijke aard zijn, voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 19 april 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.