In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend op 3 september 2018, waarin de verzoeker een schadevergoeding vroeg voor één dag inverzekeringstelling. Het openbaar ministerie had geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, stellende dat er sprake was van laakbaar gedrag van de verzoeker, wat geen gronden van billijkheid zou opleveren voor toekenning van de schadevergoeding. De verzoeker was in de strafzaak, met parketnummer 10/152143-18, van 1 augustus 2018 tot 2 augustus 2018 in verzekering gesteld op verdenking van vernieling. Hij was op 2 augustus 2018 vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wat het verzoek om schadevergoeding rechtvaardigde.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de verzoeker zich agressief had gedragen en terecht door de politie was meegenomen, hij een volledige verklaring had afgelegd voordat hij in verzekering werd gesteld. De rechtbank concludeerde dat het doel van de inverzekeringstelling niet meer aanwezig was, waardoor er gronden van billijkheid waren om de verzoeker de gevraagde schadevergoeding van € 105,= toe te kennen voor immateriële schade. Daarnaast werd ook een vergoeding van € 550,= toegekend voor de kosten van rechtsbijstand, omdat de verzoeker recht had op vergoeding van deze kosten op basis van artikel 591a Sv, gezien de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
De rechtbank heeft in haar beslissing de verzoeken van de verzoeker toegewezen, waarbij de vergoedingen ten laste van de Staat en uit 's Rijks kas zijn toegekend. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter V.M. de Winkel, in aanwezigheid van griffier S. Schlabs.