ECLI:NL:RBROT:2018:11282

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
10/996633-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en witwassen binnen uitzendbedrijven met meerdere verdachten

In de strafzaak Kalifornsky stonden 24 verdachten terecht, deels voor de meervoudige strafkamer, deels bij de politierechter. De kern van de zaak betreft faillissements- en belastingfraude binnen verschillende bedrijven uit de uitzendbranche. De rechtbank Rotterdam heeft op 20 december 2018 uitspraak gedaan in deze complexe zaak, waarin meerdere vennootschappen en hun bestuurders betrokken zijn. De hoofdverdachten, waaronder [naam verdachte], werden beschuldigd van het onttrekken van gelden en goodwill aan de boedel van failliete vennootschappen, alsook van het niet voeren van een deugdelijke administratie. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een criminele organisatie die zich bezighield met valsheid in geschrifte, belastingfraude en (gewoonte)witwassen. De hoofdverdachte kreeg een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, terwijl de straffen voor andere verdachten varieerden van taakstraffen tot gevangenisstraffen van 4,5 jaar. De rechtbank concludeerde dat de verdachten opzettelijk handelingen hebben verricht die de rechten van schuldeisers hebben benadeeld, en dat zij zich hebben verrijkt ten koste van de betrokken vennootschappen en hun schuldeisers. De zaak illustreert de ernstige gevolgen van georganiseerde fraude binnen de uitzendsector, waarbij de rechtbank de betrokkenheid van verschillende vennootschappen en hun bestuurders heeft vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/996633-16
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Turkije) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. G. Palanciyan, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 30 oktober 2018, 31 oktober 2018 en 20 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van der Zwan heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Geldigheid dagvaarding

De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 4 nietig is. Daartoe is aangevoerd dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is doordat de verdachte zowel schuldwitwassen als gewoontewitwassen wordt verweten. Bovendien maakt feit 4 van de tenlastelegging niet duidelijk welke personen en welke documenten bedoeld worden, terwijl bovendien de zinsneden ‘althans …. van enig voorwerp’ en ‘op een of meerdere tijdstippen’ ook te onduidelijk is.
Dit verweer slaagt niet.
Feit 4 van de tenlastelegging betreft het verwijt van witwassen wat in de tenlastelegging – op een gebruikelijke wijze – in verschillende varianten gepresenteerd wordt. Daardoor wordt de rechtbank in de gelegenheid gesteld om daaruit een keuze te maken, afhankelijk van de vraag wat er bewezen wordt. Dat heeft niets te maken met tegenstrijdigheid.
Wat betreft de gestelde onduidelijkheden geldt het volgende. De dagvaarding dient volgens vaste rechtspraak te worden begrepen tegen de achtergrond van het procesdossier. Het gaat in feit 4 (impliciet primair) om het witwassen van concreet omschreven geldbedragen. Daarbij wordt steeds per bedrag verwezen naar een zaaksdossier. Daarmee is genoegzaam duidelijk voor de verdachte wat het verwijt is, welke periode het betreft, wie de gestelde medeverdachten zijn en waaruit de verdenking zou moeten blijken. De zinsnede ‘althans … van enig voorwerp’ is een impliciet subsidiaire variant. Gelet op de hierna volgende bewijsbeoordeling heeft de verdachte bij dat onderdeel van het verweer geen belang, zodat dit verder buiten beschouwing gelaten wordt.
5.
Waardering van het bewijs [1]
5.1.
Inleiding
Centraal in de strafzaak Kalifornsky staan enkele vennootschappen die werkzaam waren in de uitzendbranche. Het betreft [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ), [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ), [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) en [naam bedrijf 4] (hierna: [naam bedrijf 4] ). Binnen die vennootschappen zou volgens de officier van justitie op grootschalige wijze faillissementsfraude, valsheid in geschrifte, belastingfraude en witwassen hebben plaatsgevonden. Hij stelt dat er sprake is van een criminele organisatie en verwijt de verdachte daaraan deelgenomen te hebben. Verder stelt de officier van justitie dat de verdachte een aantal specifieke strafbare feiten heeft begaan.
De verdediging stelt dat de verdachte van de feiten 1 t/m 4 moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 5 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bij de waardering van het bewijs zal de rechtbank eerst ingaan op een aantal strafbare feiten die binnen voornoemde vennootschappen heeft plaatsgevonden en zal worden aangegeven wie daarbij betrokken waren. Aansluitend zal de rechtbank motiveren waarom zij van oordeel is dat er sprake is van een criminele organisatie en dat de verdachte daartoe behoorde, kortom: waarom feit 1 van de tenlastelegging bewezen is. Tenslotte zal worden ingegaan op de feiten 2 e.v. van de tenlastelegging van de verdachte.
Omdat er in deze strafzaak sprake is van een groot aantal verdachten en de hierna volgende bewijsbeoordeling ook op hen ziet, wordt voor de leesbaarheid van die beoordeling hoofdzakelijk verwezen naar de verschillende verdachten met hun eigen naam, dus zonder steeds de aanduiding ‘de verdachte’ of ‘de medeverdachte’.
5.2.
Strafbare feiten bij [naam bedrijf 1]
5.2.1.
Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- [naam bedrijf 1] is in 2005 opgericht door [naam 1] als uitzendbureau in de steigerbouw. Op 16 februari 2011 is de feitelijke leiding van de vennootschap overgegaan naar [naam medeverdachte 1] / [naam bedrijf 2] en [naam verdachte] / [naam bedrijf 3] . [2] De aandelenoverdracht vond later plaats, in november 2011. [3]
- Tussen 25 februari 2011 en 2 april 2013 was [naam 2] bestuurder van de vennootschap. Op 2 april 2013 werd [naam 3] bestuurder van de vennootschap en op 7 juni 2013 werd hij opgevolgd door [naam 4] als bestuurder. Op 30 augustus 2013 werd [naam 5] bestuurder en aandeelhouder. [4] Tot slot werd [naam 6] bestuurder op 7 januari 2014. [5]
- Op 11 november 2014 werd het faillissement van de vennootschap uitgesproken en werd curator [naam curator] aangesteld. [6] Hij werd geconfronteerd met een vennootschap waarvan de activiteiten al enige tijd zijn beëindigd en de hiervoor genoemde opeenvolging van bestuurders. De vorderingen die bij de curator zijn ingediend, bedragen € 6.146.063,- waaronder een belastingschuld van € 5.944.156,-. Uiteindelijk deed de curator op 20 april 2016 aangifte van faillissementsfraude. [7]
De FIOD heeft de opvolgende bestuurders gehoord c.q. geprobeerd te horen:
  • [naam 2] en [naam 3] hebben zich op hun zwijgrecht beroepen.
  • [naam 4] heeft aangegeven dat hij via [naam verdachte] is benaderd voor een gesprek met hem, [naam medeverdachte 1] en hun advocaat [naam advocaat] . Hij is overgehaald om [naam bedrijf 1] op zijn naam te zetten om puur fiscale redenen en omdat [naam 3] al te veel bedrijven op zijn naam had. Hij deed niets als directeur en had geen inzicht in de administratie, de dagelijkse werkzaamheden en de activiteiten van [naam bedrijf 1] . [naam 4] gaf aan dat hij zich er niet goed bij voelde, dat hij terug is gegaan naar [naam verdachte] en dat het bedrijf aan een ander werd overgedragen. Dit ging buiten [naam 4] om.
- [naam 5] heeft nimmer een verklaring gegeven over zijn rol als aandeelhouder en bestuurder. Hij is tot op heden onvindbaar. [9]
- [naam 6] heeft verklaard, nadat hij in april 2014 was gegijzeld ingevolge artikel 87 van de Faillissementswet, dat hij ‘katvanger’ was in ruil voor € 2.500,-. Dit bedrag zou hij niet hebben ontvangen. Ook verklaarde hij nooit enig stuk van de vennootschap te hebben gehad en administratie had hij ook niet. In zijn verhoor bij de FIOD heeft hij dit bevestigd en aangegeven dat hij er € 150,- voor heeft gekregen. [10]
5.2.2.
Onttrekkingen aan de boedel
De faillissementsfraude binnen [naam bedrijf 1] heeft volgens de officier van justitie betrekking op het onttrekken van gelden en goodwill aan de vennootschap voorafgaand aan het faillissement.
Onttrekking van goodwill
De rechtbank stelt vast dat er inderdaad sprake is van onttrekking van goodwill in het zicht van het faillissement. De uitzendactiviteiten van [naam bedrijf 1] zijn in 2012/2013 overgegaan naar [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] en later naar [naam bedrijf 4] . [11] Van enige vergoeding in de vorm van goodwill daarvoor is geen aanknopingspunt in het dossier gevonden en daarover is door geen van de betrokkenen verklaard. Na die overdracht zijn – zoals uit het voorgaande blijkt – opeenvolgende bestuurders / aandeelhouders als katvangers ingezet en uiteindelijk is de vennootschap achter gebleven met grote belastingschulden, waarna uiteindelijk het faillissement volgde. Bij gebreke van enige andersluidende uitleg moet het er voor gehouden worden dat het faillissement voorzienbaar was ten tijde van het leeghalen van [naam bedrijf 1] zodat er sprake was van opzet op benadeling van de schuldeisers.
Bij het onttrekken van de goodwill aan [naam bedrijf 1] zijn betrokken (en verantwoordelijk) [naam medeverdachte 1] en [naam bedrijf 2] / [naam bedrijf 5] en [naam verdachte] en [naam bedrijf 3] / [naam bedrijf 6] als feitelijk beleidsbepalers. [naam 2] was op dat moment bestuurder.
Onttrekking van gelden
Naast de goodwill gaat de officier van justitie uit van een bedrag van € 1.130.575,- aan onttrekkingen uit de vennootschap. Dit totaalbedrag bestaat uit € 201.945,- aan leningen, € 856.990,- aan rekening courant directie en € 71.640,- aan contante geldopnamen.
Over deze posten oordeelt de rechtbank als volgt.
De leningen en rekening courant directie
Uit de jaarverslagen van 2009 tot en met 2012 [12] valt af te leiden dat de posten ‘lening’ en ‘rekening courant directie’ voor soortgelijke bedragen al in 2009 en daarop volgende jaren bestonden. Er is geen specifieke informatie beschikbaar over het verloop van deze posten anders dan de bedragen uit de jaarrekeningen (in wezen momentopnamen aan het einde van het jaar). Daardoor is niet gebleken dat deze vorderingen in het zicht van het faillissement zijn ontstaan of gecreëerd.
Contante opnamen
Het bedrag aan contante opnamen van € 71.740,- is een gecumuleerd bedrag over de periode van 2 januari 2012 tot en met 27 oktober 2014 van mutaties op de bankrekening van [naam bedrijf 1] bij ABN AMRO [13] . In het dossier ontbreken de bankafschriften en het excelbestand waar de berekening uit is afgeleid. Nu de rechtbank niet kan nagaan op welke data de opnamen zijn gedaan en de tijdspanne ruim is, kan de rechtbank niet vaststellen dat deze opnamen in het zicht van het faillissement zijn gedaan.
Conclusie over de onttrekkingen
De rechtbank stelt vast dat de goodwill uit de vennootschap is onttrokken in het zicht van het faillissement. Niet vastgesteld kan worden dat er gelden in het zicht van het faillissement zijn onttrokken aan de vennootschap.
5.2.3.
Witwassen
Nu alleen het onttrekken van goodwill aan de boedel van [naam bedrijf 1] kan worden bewezen, is er geen bewijs voor het (gewoonte)witwassen van gelden vanuit [naam bedrijf 1] .
5.2.4.
Het niet tevoorschijn brengen van een administratie
De curator heeft in zijn aangifte [14] aangegeven dat hij niet over een administratie beschikt. Daardoor is het niet mogelijk de rechten en plichten van [naam bedrijf 1] vast te stellen en wordt de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkt. Uit de verklaring van [naam 6] blijkt dat de curator inderdaad geen stukken van hem heeft gekregen. [15] [naam 2] , [naam 3] , [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] hebben hierover niet willen verklaren. De rechtbank concludeert dat de administratie inderdaad niet aan de curator is afgegeven.
Onbetwist is dat het bijhouden van een administratie een gedraging is die behoort in de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon. Het niet voeren van een (deugdelijke) administratie en het niet ter beschikking stellen aan de curator van die administratie, alsook de opzet daarop, kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden toegerekend aan [naam bedrijf 1] en alle hiervoor genoemde verdachten nu zij er aan hebben meegewerkt.
5.3.
Strafbare feiten bij [naam bedrijf 2]
5.3.1.
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- [naam bedrijf 2] is op 28 september 2000 opgericht met [naam medeverdachte 1] als enig bestuurder en aandeelhouder. [16] Sinds 2010 had [naam bedrijf 2] als doel het aannemen van werk en het uitzenden van personeel in de steigerbouw en de exploitatie van registergoederen.
- De aandelen van [naam bedrijf 2] zijn op 22 september 2011 ingebracht in de door [naam medeverdachte 1] opgerichte rechtspersoon [naam bedrijf 5] . [17] [naam medeverdachte 1] was tot 9 oktober 2015 algemeen directeur van [naam bedrijf 5] . Tot 12 april 2012 was [naam medeverdachte 1] tevens enig aandeelhouder van [naam bedrijf 5] en vanaf die datum indirect via de door hem opgerichte stichting Stichting Administratiekantoor [naam bedrijf 5] . [18] In het handelsregister is de wijziging van aandeelhouder van [naam bedrijf 2] niet geregistreerd.
- [naam medeverdachte 1] / [naam bedrijf 5] is per 24 april 2012 door [naam 7] opgevolgd als bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 2] . [19] In de akte van levering van 24 april 2012 is vermeld dat de koopprijs van de aandelen een miljoen euro bedraagt. [20] Aan de akte van levering is een koopakte (Share Purchase Agreement) tussen [naam 7] , [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 2] gehecht, gedateerd 2 januari 2012. [21] In deze koopakte is geregeld dat het te betalen bedrag van 1 miljoen euro door [naam 7] in termijnen zal worden betaald, afhankelijk van de behaalde omzet. Uit de stukken blijkt niet dat [naam 7] het overeengekomen bedrag van 1 miljoen euro heeft betaald.
- Per 17 september 2013 is [naam 7] als bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 2] opgevolgd door [naam 8] . [22] [naam 8] heeft op 17 augustus 2017 bij de FIOD verklaard dat hij destijds door drugsdealers is benaderd met de vraag of hij bestuurder en aandeelhouder van [naam bedrijf 2] wilde worden. Volgens [naam 8] was hij een soort katvanger en heeft hij voor het op zijn naam zetten van de onderneming € 500,- gekregen. De administratie van [naam bedrijf 2] heeft hij nooit gezien. [23]
- Uit onderzoek naar de bankrekening van [naam bedrijf 2] [24] is gebleken dat in de jaren 2011, 2012 en 2013 frequent contante bedragen zijn opgenomen. In 2011 is in totaal € 295.872,- van de bankrekening van [naam bedrijf 2] gepind. In 2012 bedroeg het totaal gepinde bedrag € 284.670,- , waarvan € 74.000,- is opgenomen vóór de levering van de aandelen van [naam bedrijf 2] aan [naam 7] op 24 april 2012. In 2013 bedroeg het totaal gepinde bedrag € 46.000,-. Niet is gebleken met welk doel deze bedragen zijn gepind.
  • Uit het onderzoek is verder naar voren gekomen dat in de periode 9 maart 2012 tot en met 25 juni 2012 van de bankrekening van [naam bedrijf 2] € 586.650,- is overgeboekt naar de bankrekening van [naam bedrijf 5] . Van dit bedrag is op 23 maart 2012 € 495.000,- overgemaakt met de omschrijving ‘dividend’. Daarnaast is er in de periode van januari 2011 tot en met augustus 2012 van de bankrekening van [naam bedrijf 2] ruim € 600.000,- overgemaakt naar verschillende ondernemingen. Voor welke tegenprestaties de betreffende ondernemingen zijn betaald is onduidelijk. Tot slot is gebleken dat [naam bedrijf 2] tussen 1 februari 2011 en 28 juli 2011 € 300.000,- heeft overgemaakt naar [naam medeverdachte 1] . Bij de overboekingen staat als omschrijving ’lening’. Een leningsovereenkomst of stukken waaruit blijkt dat [naam medeverdachte 1] de lening heeft afgelost, ontbreken.
  • Meerdere getuigen hebben verklaard dat zij eerst voor [naam bedrijf 2] werkten, waarna zij in 2012 en 2013 zijn overgegaan naar [naam bedrijf 4] .
- Uit een conceptrapport van de Belastingdienst van 22 mei 2015 inzake een ingesteld boekenonderzoek bij [naam bedrijf 4] [29] blijkt dat de omzet van [naam bedrijf 4] in 2012 en 2013 fors toenam; de omzet van [naam bedrijf 4] was in 2011 € 8.000,-, in 2012 nam de omzet toe tot 4,8 miljoen euro en in 2013 was de omzet 15,3 miljoen euro.
- De omzet van [naam bedrijf 2] liep vanaf 2012 terug. Volgens de aangetroffen jaarrekening van 2011 was de omzet van [naam bedrijf 2] in 2011 nog € 9.898.993,40. [30] In 2012 was de omzet volgens de jaarrekening van 2012 gedaald tot € 6.666.558,03. [31]
- Op 18 maart 2014 is [naam bedrijf 2] failliet verklaard. [32] De curator heeft vervolgens op 23 augustus 2016 aangifte gedaan van faillissementsfraude. [33] Op het adres van de vennootschap heeft de curator niemand aangetroffen die enige duidelijkheid over het faillissement kon geven. De bedrijfsruimte bleek te zijn ontruimd en te zijn verlaten. De curator is er niet in geslaagd de bestuurder van [naam bedrijf 2] te traceren en om in het bezit te komen van de administratie. Hierdoor was de curator niet in staat de rechten en plichten van de gefailleerde te onderkennen. De aangifte heeft tevens betrekking op het onttrekken van goederen of geld aan de boedel.
- Uit het zevende faillissementsverslag van 9 september 2016 van de curator blijkt dat [naam bedrijf 2] een belastingschuld heeft van € 2.177.928,-. Het bedrag van de concurrente crediteuren bedraagt € 562.436,-. [34]
5.3.2.
Onttrekking geld en goodwill aan de boedel
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in elk geval vanaf eind 2011 voorzienbaar was dat [naam bedrijf 2] afstevende op een faillissement. Vanaf 2011 werden er grote bedragen gepind van de bankrekening van [naam bedrijf 2] en zijn er aanzienlijke bedragen overgeboekt naar de bankrekeningen van [naam medeverdachte 1] , [naam bedrijf 5] en andere ondernemingen. Van veel opnames en betalingen is onduidelijk gebleven wat de reden daarvan was. Daarnaast volgt uit meerdere getuigenverklaringen dat [naam bedrijf 2] in 2012 haar personeel liet overstappen naar [naam bedrijf 4] . Niet is gebleken dat [naam bedrijf 4] hiervoor een vergoeding heeft betaald. Nadat [naam bedrijf 2] vanaf 24 april 2012 op naam van katvangers werd gezet (zie hierna) is de onderneming per 18 maart 2014 in staat van faillissement verklaard.
Volgens de aangetroffen balans over 2012 bestonden de activa van [naam bedrijf 2] op 31 december 2012 uit onder meer de volgende posten: een vordering van € 766.601,- op [naam bedrijf 5] , een vordering van € 2.264.819,97 op de directie, een vordering van € 675.654,86 op H. [naam 7] , een ‘lening overig’ ten bedrage van € 198.237,- en ‘transitorische posten’ van € 307.078,85 (totaal € 4.212.391,68, zijnde het ten laste gelegde bedrag). [35] De officier van justitie stelt dat deze bedragen aan de vennootschap onttrokken zijn in het zicht van het faillissement.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
De vordering op de directie bestond volgens de jaarrekeningen ook al in 2009 [36] , 2010 [37] en 2011 [38] , maar in 2012 was die vordering ten opzichte van het voorgaande jaar met € 280.006,11 toegenomen. De post ‘lening overig’ bestond in de voorafgaande jaren ook al (en was toen hoger). Er is geen specifieke informatie beschikbaar over het verloop van deze beide posten anders dan de bedragen uit de jaarrekeningen. Daardoor is niet gebleken dat de vordering op de directie voor zover deze eind 2012 meer bedroeg dan € 280.006,11, en de post ‘lening overig’ in het zicht van het faillissement zijn ontstaan of gecreëerd. Dat betekent dat slechts een deel van het ten laste gelegde bedrag is ontstaan in het zicht van het faillissement, te weten € 2.029.340,82 (€ 766.601,- + € 675.654,86 + € 307.078,85 + € 280.006,11).
Ten tijde van het faillissement op 18 maart 2014 is het bedrag van € 2.029.340,82 niet aangetroffen. Wel had [naam bedrijf 2] een aanzienlijke (belasting)schuld. [naam medeverdachte 1] heeft zich bij de FIOD steeds op zijn zwijgrecht beroepen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in het zicht van het faillissement
opzettelijk € 2.029.340,82 en goodwill - bestaande uit personeel dat is overgegaan naar [naam bedrijf 4] - is onttrokken aan de boedel van [naam bedrijf 2] en dat daardoor schuldeisers zijn benadeeld. Deze gedraging kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid worden toegerekend aan [naam bedrijf 2] , omdat de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van deze rechtspersoon.
5.3.3.
Geen (deugdelijke) administratie voeren en ter beschikking stellen aan de curator
Vaststaat dat de curator niet in het bezit is gesteld van de administratie, waardoor hij zich geen (goed) beeld heeft kunnen vormen van de rechten en plichten van [naam bedrijf 2] . [naam 8] , die van 17 september 2013 tot het faillissement enig aandeelhouder en bestuurder was van [naam bedrijf 2] heeft verklaard dat hij katvanger was en nooit de administratie van [naam bedrijf 2] heeft gezien. Evenmin is gebleken dat er een administratie is gevoerd die voldoet aan de wettelijke vereisten.
Onbetwist is dat het bijhouden van een administratie een gedraging is die behoort in de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon. Het niet voeren van een (deugdelijke) administratie en het niet ter beschikking stellen aan de curator van die administratie, alsook de opzet daarop, kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden toegerekend aan [naam bedrijf 2] .
5.3.4.
Witwassen
Nu kan worden bewezen dat (kort gezegd) een geldbedrag van € 2.264.819,97 aan de boedel van [naam bedrijf 2] is onttrokken in het zicht van het faillissement, heeft dat bedrag een criminele herkomst en hebben degenen die het aangaat – in het bijzonder [naam medeverdachte 1] – daarmee een geldbedrag met criminele herkomst voorhanden gehad.
5.3.5.
Feitelijk leidinggeven [naam medeverdachte 1]
De verdediging van [naam medeverdachte 1] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij niet aangemerkt kan worden als feitelijk leidinggevende van de strafbare gedragingen van [naam bedrijf 2] , omdat hij vanaf 24 april 2012 niet meer betrokken was bij [naam bedrijf 2] . De aandelen zijn op die datum verkocht aan [naam 7] en hierna had [naam medeverdachte 1] geen zeggenschap meer over [naam bedrijf 2] . Gelet op het forse bedrag dat met de verkoop van de aandelen [naam bedrijf 2] was gemoeid, kan [naam 7] niet worden aangemerkt als katvanger. Met [naam 8] heeft [naam medeverdachte 1] nooit contact gehad.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet en overweegt daartoe het volgende.
Vanaf 24 april 2012 was [naam medeverdachte 1] weliswaar formeel geen bestuurder meer van [naam bedrijf 2] , maar een dergelijke juridische positie is geen vereiste om als feitelijk leidinggevende aangemerkt te worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam medeverdachte 1] het binnen [naam bedrijf 2] , ook in de periode tussen 24 april 2012 tot aan het faillissement steeds voor het zeggen gehad. Op 24 april 2012 zijn de aandelen van [naam bedrijf 2] door [naam medeverdachte 1] / [naam bedrijf 5] geleverd aan [naam 7] , maar niet blijkt dat [naam 7] het overeengekomen bedrag voor de aandelen (1 miljoen euro) heeft betaald. [naam medeverdachte 1] heeft daarover ook geen duidelijkheid verschaft. Uit de bankafschriften van [naam 7] komt slechts naar voren dat [naam bedrijf 2] hem in 2012 een bedrag van € 23.550,- en in 2013 een bedrag van € 17.085,17 heeft betaald, met de omschrijvingen ‘loon’ en ‘voorschot’. [39] Dat [naam 7] anders dan als katvanger bemoeienis heeft gehad met [naam bedrijf 2] , blijkt echter nergens uit. [naam 7] zelf heeft nooit een verklaring afgelegd, omdat hij onvindbaar is. De opvolger van [naam 7] , [naam 8] , heeft verklaard dat hij een soort katvanger was en daar € 500,- voor heeft ontvangen. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen.
Dat [naam medeverdachte 1] na 24 april 2012 de touwtjes in handen heeft gehouden, blijkt ook uit meerdere verklaringen van voormalig werknemers van [naam bedrijf 2] . Getuige [naam getuige 4] [40] heeft verklaard dat hij vanaf 2010 bij [naam bedrijf 2] werkte en in januari 2013 is overgegaan. Volgens de getuige was [naam medeverdachte 1] bij [naam bedrijf 2] de grote baas. Getuigen [naam getuige 5] en [naam getuige 2] [41] hebben eveneens verklaard dat zij van [naam bedrijf 2] (op verzoek) zijn overgestapt naar [naam bedrijf 4] en dat [naam medeverdachte 1] hun baas is gebleven. Geen van de voormalig werknemers spreekt over [naam 7] . Dat [naam 7] kennelijk niet betrokken was bij [naam bedrijf 2] kan ook worden afgeleid uit een mail van [naam medeverdachte 1] aan [naam verdachte] van 21 juni 2012 [42] waarin hij schrijft over een overeenkomst om de activiteiten van [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 1] samen te voegen. [naam 7] wordt in deze mail niet genoemd als vertegenwoordiger van [naam bedrijf 2] .
Het oordeel dat [naam medeverdachte 1] na de aandelenoverdracht aan [naam 7] nog steeds zeggenschap had over [naam bedrijf 2] wordt ook ondersteund door een brief van de boekhouder van 3 april 2013 gericht aan [naam medeverdachte 1] . Met deze brief ontvangt [naam medeverdachte 1] de jaarrekening van [naam bedrijf 2] over 2012 met de mededeling dat de jaarrekening is opgesteld op grond van de door [naam medeverdachte 1] verstrekte stukken. [43]
De rechtbank concludeert dat het steeds [naam medeverdachte 1] is geweest, ook na 24 april 2012, die binnen [naam bedrijf 2] bepaalde wat er gebeurde. Gelet daarop staat voor de rechtbank vast dat [naam medeverdachte 1] feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onttrekken van in totaal € 2.029.340,82 en goodwill aan de boedel en aan het opzettelijk niet voeren van een (deugdelijke) administratie en het niet overleggen van de administratie aan de curator door de rechtspersoon.
5.4.
Strafbare feiten bij [naam bedrijf 3]
5.4.1.
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- [naam bedrijf 3] is in 2003 opgericht door [naam verdachte] als uitzendbureau in de steigerbouw. [naam verdachte] was tot 22 augustus 2012 enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap. Tussen 22 augustus 2012 en 26 september 2013 was [naam 9] aandeelhouder en bestuurder. Per 26 september 2013 werd hij opgevolgd door [naam 10] als aandeelhouder en bestuurder. [44]
- Op 29 oktober 2013 werd het faillissement van de vennootschap uitgesproken en werd curator Terlouw aangesteld. [45] Hij is geconfronteerd met een vennootschap waarvan de activiteiten al enige tijd zijn beëindigd en een onvindbare aandeelhouder en bestuurder. De vorderingen die bij de curator zijn ingediend bedragen dan € 1.499.640,82, waaronder een belastingschuld van € 1.112.877,10. Op 19 mei 2016 heeft de curator aangifte gedaan van faillissementsfraude. [46]
De FIOD heeft de opvolgende bestuurders van [naam bedrijf 3] gehoord c.q. proberen te horen. [naam verdachte] en [naam 9] hebben zich op hun zwijgrecht beroepen. [naam 10] heeft verklaard dat hij meerdere bedrijven op zijn naam heeft gehad en dat hij altijd katvanger is geweest. [47]
5.4.2.
Onttrekkingen aan de boedel
Onttrekking van de goodwill
De rechtbank stelt vast dat er ook bij [naam bedrijf 3] sprake is van onttrekking van goodwill in het zicht van het faillissement. De uitzendactiviteiten van [naam bedrijf 3] zijn overgegaan naar [naam bedrijf 4] . [48] Er is niet gebleken dat daarvoor enige vergoeding in de vorm van goodwill is betaald aan de vennootschap. [49] Na die overdracht zijn – zoals uit het voorgaande blijkt – opeenvolgende bestuurders/aandeelhouders als katvangers ingezet en uiteindelijk is de vennootschap achtergebleven met grote belastingschulden, waarna uiteindelijk het faillissement volgde. Bij gebreke van enige andersluidende uitleg moet het ervoor gehouden worden dat het faillissement voorzienbaar was ten tijde van het leeghalen van de vennootschap zodat er sprake is van opzet op benadeling.
Onttrekking van gelden
Naast de goodwill zijn er geldbedragen onttrokken aan de vennootschap voorafgaand aan het faillissement. De officier van justitie gaat uit van een bedrag van € 1.039.235,- aan onttrekkingen, bestaande uit: € 850.604,19 (rekening courant directie per 31-12-2012) en € 188.631,- (winstuitdeling per 31-12-2012). De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Rekening-courant directie
In het verlengde van hetgeen is overwogen onder 4.2.1. ten aanzien van [naam bedrijf 1] constateert de rechtbank dat historische financiële gegevens, behoudens het grootboek 2012 en 2013 [50] , ontbreken. Er kan niet worden gereconstrueerd wanneer de rekening courantschuld directie is ontstaan en het verloop daarvan. Niet kan worden uitgesloten dat de schuld er al langere tijd was. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat deze schuld een onttrekking in het zicht van het faillissement betreft.
Winstuitdeling 2012
Ten aanzien van het bedrag van € 188.631,- blijkt uit het grootboek 2012 dat het bedrag is opgenomen als winstuitdeling per 31 december 2012. Nu het boekjaar 2012 is afgesloten met een verlies, komt het niet aannemelijk voor dat dit bedrag een winstuitkering is. De rechtbank gaat er van uit dat dit bedrag is onttrokken in het zicht van het faillissement. Hetgeen hiervoor over de onttrekking van de goodwill is onttrokken, is van overeenkomstige toepassing.
Conclusies ten aanzien van de onttrekkingen.
De rechtbank merkt de goodwill en een bedrag van € 188.631,- aan als onttrokken aan de boedel in het zicht van het faillissement.
5.4.3.
Witwassen
De rechtbank stelt vast dat voornoemd bedrag van € 188.631,- is witgewassen. Dit bedrag is immers aan de vennootschap onttrokken of verduisterd in het zicht van het faillissement en dit is verhuld door het op te nemen als gefingeerde post in de jaarrekening.
5.4.4.
Het niet tevoorschijn brengen van de administratie
De curator heeft aangegeven dat hij na het faillissement werd geconfronteerd met een onvindbare aandeelhouder en bestuurder. Ook beschikt hij niet over de administratie van de vennootschap. Door het ontbreken van een administratie wordt de afwikkeling van het faillissement ernstig bemoeilijkt.
Wel had hij kort na het faillissement contact gehad met [naam 9] die hem aangaf dat de administratie was overgedragen aan [naam 10] . De curator heeft verder aangegeven dat hij [naam verdachte] ook heeft benaderd, maar dat zowel [naam verdachte] als [naam 9] alle medewerking hebben geweigerd en niet bereikbaar bleken. [51]
[naam verdachte] heeft niets willen verklaren over zijn rol binnen [naam bedrijf 3] , waar de administratie is gebleven of over enig contact met de curator. [naam 9] heeft bij de FIOD geen verklaring willen geven voor zijn rol binnen [naam bedrijf 3] . [naam 10] heeft bij de FIOD verklaard dat het bedrijf [naam bedrijf 3] hem niets zegt, maar wel dat hij meerdere bedrijven op zijn naam heeft gehad en dat hij altijd katvanger was. Hij kreeg € 500,- per bv, mogelijk was dat ook zo met [naam bedrijf 3] . Hij hoefde alleen naar de Kamer van Koophandel om formulieren te tekenen. Hij heeft nooit administratie of bankpassen van de bv’s gehad. Hij deed het puur voor het geld en heeft niet onderzocht of er iets niet klopte bij de bv’s. Hij heeft nooit zaken gedaan met de bv’s. [52] Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de aangifte van de curator dat hij geen administratie heeft ontvangen, voldoende steun vindt in de verklaring van [naam 10] . Daarmee staat vast dat de administratie niet aan de curator is overhandigd.
Onbetwist is dat het bijhouden van een administratie een gedraging is die behoort in de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon. Het niet voeren van een (deugdelijke) administratie en het niet ter beschikking stellen aan de curator van die administratie, alsook de opzet daarop, kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden toegerekend aan [naam bedrijf 3] . Daarnaast houdt de rechtbank tegen de achtergrond van het leeghalen van [naam bedrijf 3] in 2012/2013 (zoals hiervoor beschreven) [naam verdachte] hiervoor mede verantwoordelijk.
5.4.5.
[naam verdachte] als feitelijk leidinggever van [naam bedrijf 3]
De rechtbank is van oordeel dat [naam verdachte] aangemerkt dient te worden als feitelijk leidinggevende aan de gepleegde strafbare gedragingen binnen [naam bedrijf 3] . Enerzijds omdat [naam verdachte] tot 22 augustus 2012 enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 3] was [53] en anderzijds omdat hij zich nadien, ondanks de overdracht aan [naam 9] , nog als zodanig presenteerde. [54]
5.5.
Fraude binnen [naam bedrijf 4]
De uitzendactiviteiten van [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] zijn uiteindelijk voortgezet in [naam bedrijf 4] . [55] Zoals hierna zal blijken, is binnen die vennootschap op grote schaal fraude gepleegd.
5.5.1.
De facturen DOC-001 t/m 041
De fraude binnen [naam bedrijf 4] betrof allereerst het gebruik van valse facturen van leveranciers in de boekhouding in jaren 2012 en 2013. Dit betreft een bedrag van iets meer dan één miljoen euro. De rechtbank licht dat als volgt toe.
1)
In de administratie van [naam bedrijf 4] zijn facturen opgenomen van acht vennootschappen. [56] , [57] Deze facturen laten zich als volgt samenvatten:
Bedrijf
Facturen
Factuurdata
Bedrag netto
OB
Bedrag bruto
[naam bedrijf 7]
DOC-001-009
4-1-2013 t/m 12-6-2013
283.250,--
59.482,50
342.732,50
[naam bedrijf 8]
DOC-010-012
12-3-2013
t/m 14-6-2013
84.900,--
17.829,--
102.729,--
[naam bedrijf 9]
DOC-016-023
11-7-2013 t/m 18-11-2013
226.900,--
49.192,50
276.092,50
[naam bedrijf 10]
DOC-024-029
19-7-2013 t/m 25-10-2013
165.875,--
34.833,75
200.708,75
[naam bedrijf 11]
DOC-013-015
14-10-2013 t/m 4-12-2013
36.000,--
7.560,--
43.560,--
[naam bedrijf 12]
DOC-030-031
15-3-2013 t/m 1-6-2013
62.400,--
13.104,--
75.504,--
[naam bedrijf 13]
DOC-032-038
05-2-2013 [58] t/m 20-04-2013
100.890,--
21.186,90
122.076,90
[naam bedrijf 14]
DOC-039-041
12-7-2012 t/m 8-11-2012
60.000,--
12.600,--
72.600,--
Totaal
1.020.215,--
215.788,65
1.236.003,65
2)
Afgezet tegenover de omzet van [naam bedrijf 4] gaat het om substantiële bedragen. [59] De belastingdienst heeft gesprekken over deze facturen gevoerd met vertegenwoordigers van [naam bedrijf 4] , [naam medeverdachte 1] en [naam 2] . Daaruit is gebleken dat er behoudens algemene overeenkomsten en facturen, op geen andere wijze verslaglegging is gedaan c.q. verantwoording is afgelegd over de geleverde diensten en producten. [60] [naam 11] heeft bevestigd dat hij inderdaad geen terugkoppeling gaf aan [naam bedrijf 4] over het werk dat hij zegt te hebben verricht. [61]
3)
De factuurdata liggen in vrijwel alle gevallen kort na de oprichtingsdatum van de facturerende vennootschap. Die vennootschappen zijn veelal binnen relatief korte tijd na de factuurdata verkocht en de meeste van hen zijn blijkens hun inschrijving bij de Kamer van Koophandel enige tijd later ontbonden c.q. hun activiteiten zijn gestaakt. [62]
4)
De facturen zijn door [naam bedrijf 4] per bank betaald en vervolgens zijn de overgemaakte bedragen vrijwel steeds direct daarna contant opgenomen door de ontvanger. [63]
5)
[naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 8] waren eigendom van [naam medeverdachte 2] . [64] De FIOD heeft drie overeenkomsten gevonden tussen [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 7] voor in totaal € 150.000,- (excl. BTW) aan reclameopdrachten. [65] Voor € 130.000,- aan facturen van [naam bedrijf 7] is – voor zover uit het dossier blijkt – geen onderliggende overeenkomst gevonden. Ter onderbouwing van factuur DOC-008 heeft de verdediging van [naam medeverdachte 1] een internetpublicatie overgelegd over een evenement in De Doelen.
6)
[naam bedrijf 9] stond op naam van [naam 12] . [66] Blijkens de tussen [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 9] gesloten overeenkomst zou [naam bedrijf 9] juridische adviezen verstrekken inzake arbeidsvraagstukken in Polen en als intermediair fungeren bij het verkrijgen van internationale opdrachten. [67] [naam 12] is door de FIOD gehoord. [68] Zijn verklaring is om meerdere redenen opvallend te noemen voor iemand die in vier maanden tijd € 226.900,-- (excl. BTW) betaald kreeg voor internationale juridische adviezen en voor zijn diensten als intermediair:
  • Hij zegt geen Pools en matig Engels te spreken;
  • Hij zegt briefangst te hebben, sinds 2011 gokverslaafd te zijn en psychische problemen te hebben.
  • Zijn opleiding is middelbare technische school, gevolgd door een opleiding als automonteur. Daarna is hij pakketjes gaan sorteren bij DPD en is hij bij een drukkerij machines gaan bedienen en is daar later voorman geworden. Nadat hij ziek was geworden, heeft hij [naam bedrijf 9] opgericht. Hij wilde daarmee een uitzendbureau voor kabelwerken beginnen, want zijn vrienden (die ook gokverslaafd zijn) deden dat werk.
  • Hij weet niet goed wat er wordt bedoeld met de term ‘juridisch’.
  • Hij zegt op zijn manier de werkzaamheden uit de overeenkomst uitgevoerd te hebben, door Poolse mensen met problemen te helpen. Hij zegt zijn leven daarbij op het spel gezet te hebben. Hij kreeg zoveel betaald omdat de werknemers dronken en agressief waren.
7)
[naam bedrijf 10] was eigendom van [naam 11] . [69] Tussen [naam bedrijf 10] en [naam bedrijf 4] is een overeenkomst gesloten. [70] Daarin worden de werkzaamheden beschreven als het zijn van intermediair in Griekenland. [naam 1] heeft bij de FIOD verklaard dat zijn werk bestond uit het gemotiveerd houden van het personeel van [naam bedrijf 4] , dat hij hierover niets op papier heeft gezet en dat hij geen terugkoppeling gaf aan [naam bedrijf 4] . [naam 1] beschreef bij de FIOD zijn eigen achtergrond als volgt: sinds 2001 heeft hij in een drukkerij gewerkt, de laatste drie jaar had hij gezondheids- en relatieproblemen en sinds de drukkerij in 2014 failliet is gegaan, werkte hij niet meer. Hij heeft het bedrijf verkocht aan een Hongaar van wie hij de naam niet weet. [71] [naam bedrijf 10] heeft in totaal € 165.875,- (excl. BTW) gefactureerd aan [naam bedrijf 4] over een periode van drie maanden.
8)
[naam bedrijf 11] en [naam bedrijf 12] waren vennootschappen van [naam medeverdachte 3] . [72] [naam medeverdachte 3] heeft bij de FIOD verklaard dat de verzonden facturen vals zijn, dat de werkzaamheden waarvoor is gefactureerd, nooit zijn verricht, dat hij de facturen maakte op verzoek van [naam 13] en dat hij de factuurbedragen contant opnam en – minus een vergoeding van 5% – afdroeg aan [naam 14] . [73] De belastingdienst heeft twee inkoopfacturen voor de inkoop van tv reclame van een Turks bedrijf [naam bedrijf 15] ter inzage gekregen. Dat bedrijf heeft tegenover de FIOD verklaard deze facturen niet verzonden te hebben en geen zaken in Nederland te hebben gedaan. [74] [naam medeverdachte 3] heeft bij de FIOD verklaard dat hij die facturen gebruikte om zijn administratie kloppend te krijgen. [75] [naam medeverdachte 3] is tijdens zijn verhoor bij de politierechter van deze rechtbank op 7 november 2018 teruggekomen op zijn verklaring bij de FIOD. [76] Hij stelde toen dat de facturen wel echt waren.
9)
[naam bedrijf 13] is indirect eigendom van [naam 13] . [77] Bij de FIOD hebben [naam medeverdachte 3] en [naam 13] genoemd als degene op wiens verzoek (valse) facturen werden opgemaakt voor werk dat vermoedelijk niet werd uitgevoerd. [78]
10)
[naam bedrijf 14] is een handelsnaam van [naam bedrijf 16] . Deze vennootschap stond op naam van [naam 13] . [79] [naam 13] heeft bij de FIOD verklaard dat het bedrijf eigenlijk van [naam 13] was en op zijn naam stond vanwege belastingschulden van [naam 13] . De facturen DOC-039 t/m 041 zijn volgens [naam 13] opgesteld door [naam 13] . [naam 13] heeft de ontvangen bedragen gepind en afgedragen aan [naam 13] . Zelf heeft hij nooit diensten verricht voor [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 16] . heeft geen mensen in dienst. Hij vertrouwde [naam 13] op enig moment niet meer. De werkzaamheden die op de facturen staan, zijn volgens [naam 13] nooit uitgevoerd. [naam 13] heeft tegen [naam 13] gezegd dat de reclamespotjes al waren uitgevoerd, maar [naam 13] vertrouwde dat niet. [80]
11)
In het kader van een boekenonderzoek zijn de facturen DOC-001 t/m 041 aan de belastingdienst verstrekt. [81] Nu deze facturen waren opgenomen in de administratie van [naam bedrijf 4] gaat de rechtbank ervan uit dat de factuurbedragen zijn verwerkt in de namens [naam bedrijf 4] gedane aangiften omzetbelasting over het 3de en 4de kwartaal van 2012 en over alle kwartalen van 2013 en in de aangiften vennootschapsbelasting 2012 en 2013. [82] Dit is immers de normale gang van zaken en er zijn geen aanwijzingen dat dit niet is gebeurd.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Voor factuur DOC-008 is gerede twijfel mogelijk over de vraag of deze vals is, gelet op de overgelegde internetpublicatie. Daardoor kan niet vastgesteld worden dat deze factuur vals is en wordt in het voordeel van de verdachte ervan uitgegaan dat deze echt is.
Voor de overige facturen geldt het volgende. Er zijn steeds in korte tijd grote bedragen betaald die veelal direct contant zijn opgenomen aan bedrijven die kort daarvoor zijn opgericht. Er zijn blijkens het dossier geen stukken gevonden waaruit blijkt dat de werkzaamheden die op de facturen staan vermeld, ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Zeker bij juridische advisering, maar ook bij reclamewerkzaamheden, zou dat wel verwacht mogen worden. Uit de FIOD verklaringen van [naam medeverdachte 3] [83] en [naam 13] blijkt dat de facturen van [naam bedrijf 11] , [naam bedrijf 12] en [naam bedrijf 16] . vals zijn en dat [naam 13] daarbij betrokken was. In het verlengde daarvan stelt de rechtbank vast dat ook de facturen van [naam bedrijf 13] vals zijn, gelet op de betrokkenheid van [naam 13] bij deze vennootschappen en bij gebreke van een andersluidende verklaring.
Voor [naam bedrijf 9] en [naam bedrijf 10] geldt dat uit de verklaringen van [naam 12] en [naam 1] blijkt dat zij de werkzaamheden zoals genoemd in de overeenkomsten niet uitgevoerd kunnen hebben: het gaat om mensen met psychische problemen / gokproblemen bij wie evident de vaardigheden ontbreken voor de werkzaamheden genoemd in de gesloten overeenkomsten. Toch is aan hen steeds in een tijdsbestek van enkele maanden (afgerond) 300.000 en 200.000 euro betaald, naar gezegd wordt voor bemiddeling in geschillen met werknemers. Dit is dermate ongeloofwaardig, mede bezien tegen de achtergrond van het steeds contant opnemen van de ontvangen bedragen en de verklaringen van [naam medeverdachte 3] en [naam 13] over de facturen van hun bedrijven, dat de rechtbank concludeert dat ook deze facturen vals zijn. Ten aanzien van de bedrijven van [naam medeverdachte 2] geldt dat deze meer dan vier ton ontvingen in een half jaar tijd voor reclamewerk en juridisch advies. Behoudens ten aanzien van factuur DOC-008 is hierover niets teruggevonden, terwijl ook hier de betaalde bedragen contant werden opgenomen. De rechtbank concludeert daarom dat ook deze facturen, behoudens factuur DOC-008, vals zijn.
Nu de facturen DOC-001 t/m 007 en 009 t/m 041 vals zijn, zijn de factuurbedragen aan [naam bedrijf 4] onttrokken zonder geldige titel. Er is dus sprake van verduistering dan wel diefstal. De ontvangers hebben deze bedragen voorhanden gehad, contant gemaakt en afgedragen aan [naam bedrijf 4] of aan door [naam bedrijf 4] aangewezen derden. [84] Deze handelingen kwalificeren als verhullingshandelingen. Kortom, er is sprake van witwassen.
Verder is er sprake van belastingfraude doordat de BTW over deze facturen is teruggevraagd en de factuurbedragen in mindering zijn gebracht op de winst.
Bij gebreke van enige (overtuigende) toelichting van de betrokkenen moet er tenslotte van uit gegaan worden dat ook de onderliggende overeenkomsten tussen [naam bedrijf 4] en genoemde vennootschappen vals zijn. Ook daarbij is er dus sprake van valsheid in geschrifte.
5.5.2.
Voorschotformulieren en salarisspecificaties uitzendkrachten
De fraude binnen [naam bedrijf 4] betrof verder het gebruik van valse voorschotformulieren in de periode 1 januari 2014 tot 19 september 2016. Op grote schaal zijn voorschotformulieren opgemaakt waarmee kasopnamen van meer dan een miljoen euro werden verantwoord. [85] De gestelde voorschotten werden echter vrijwel niet aan werknemers betaald. Dit blijkt uit tal van verklaringen van werknemers [86] en uit het feit dat er bij [naam bedrijf 4] een dubbele boekhouding is aangetroffen. Die boekhouding betrof enerzijds een reguliere administratie met daarin contante voorschotten van in totaal 1.279.796 euro [87] en anderzijds als een tweede boekhouding in de vorm van afrekenstaten met slechts zeer geringe bedragen aan contante voorschotten. [88] Voor het verschil tussen de reguliere boekhouding en deze afrekenstaten is door niemand een uitleg gegeven. De rechtbank kan hieruit slechts afleiden dat de afrekenstaten een schaduwboekhouding vormden waarin de feitelijke situatie werd weergegeven, een waarin nauwelijks contante voorschotten werden betaald conform de verklaringen van de gehoorde werknemers. De conclusie is dat er valse voorschotformulieren zijn opgemaakt binnen [naam bedrijf 4] . In het verlengde daarvan geldt dat ook opgestelde salarisstroken, waarin die voorschotten valselijk werden vermeld, vals zijn opgemaakt. [89]
Het betoog van de verdediging van [naam 15] komt er in de kern op neer dat de fraude niet plaatsgevonden kan hebben, want dan hadden de werknemers wel bezwaar gemaakt. Dit verweer slaagt niet. Het miskent dat de werknemers in de administratie van [naam bedrijf 4] meer salaris werd toegekend, zodat zij na aftrek van gefingeerde voorschotten alsnog het hen toekomende salaris ontvingen. De fraude was voor hen dus niet, althans niet zonder meer, inzichtelijk. Anders dan namens [naam 15] is aangevoerd, gaat de rechtbank ervan uit dat de salarisspecificaties in de regel niet werden verstrekt aan de werknemers, zoals door diverse werknemers is verklaard. De fraude kan ook niet worden ‘weggeredeneerd’ door het te linken aan de bedragen van de reiskosten, alleen al omdat de werknemers niet hebben verklaard over het contant ontvangen hebben van dergelijke grote bedragen aan reiskosten.
In de salarisspecificaties zijn, naast de voorschotten, tevens reiskosten opgenomen. De officier van justitie stelt, onder verwijzing naar [naam 16] , dat die reiskosten niet werden betaald en dat ook daarom de salarisspecificaties vals zijn. De rechtbank volgt de officier van justitie daarin niet. Het is juist dat een groot aantal werknemers heeft verklaard geen reiskosten te hebben gehad. [naam 16] vat die verklaringen voor een deel samen. Wat [naam 16] echter ook laat zien, is dat voor die werknemers veelal dubbele salarisspecificaties bestonden: twee salarisspecificaties over een en dezelfde periode, één met loon, voorschotten en een bedrag aan reiskosten en één met loon, geen of minder voorschotten en hetzelfde bedrag aan reiskosten. Dat maakt het opvoeren van onjuiste reiskosten als onderdeel van de voorschotten-fraude minder aannemelijk. Deze kosten staan immers in veel gevallen ook in de specificaties waarin de voorschot-fraude niet is verwerkt. Daar komt bij dat uit het dossier blijkt dat [naam bedrijf 4] een zogeheten cafetaria-model wilde invoeren. Daarbij wordt bruto loon deels omgezet in onbelaste reiskosten. De rechtbank wil niet uitsluiten dat werknemers – die in de regel bij [naam bedrijf 4] geen loonstroken kregen – dachten geen reiskosten te krijgen omdat ze met iemand meereden, terwijl ze die vergoeding mogelijk feitelijk – als onderdeel van het netto salaris – wel kregen. Dat de fiscus geen goedkeuring heeft gegeven voor het door [naam bedrijf 4] gehanteerde cafetaria-model, is niet relevant. Het gaat er niet om of [naam bedrijf 4] op dit punt de fiscale regelgeving correct toepaste, maar of de reiskosten werden betaald. Dit alles maakt dat er bij de rechtbank te veel twijfel bestaat over de vraag of de salarisspecificaties op het punt van de reiskosten onjuist zijn.
De rechtbank ziet het gebruik van valse voorschotformulieren als verhullingshandelingen in de zin van de witwasbepalingen. Immers, met die formulieren worden onttrekkingen door de betrokken verdachten uit [naam bedrijf 4] gemaskeerd als betalingen aan werknemers. Die onttrekkingen zijn daarbij het brondelict. Er is dus sprake van witwassen ter hoogte van het bedrag van de contante voorschotten, voor zover niet blijkens de afrekenstaten aan de werknemers uitbetaald. Er is dus in totaal € 1.198.303,- witgewassen. [90]
5.5.3.
Geldstroom [naam bedrijf 4] – [naam medeverdachte rechtspersoon] – [naam bedrijf 17] / [naam bedrijf 18]
Verder werd in de periode van 1 augustus 2015 tot 31 oktober 2016 een bedrag van circa € 33.000,- per maand onttrokken aan [naam bedrijf 4] . Dat bedrag is afgedekt door middel van valse facturen.
De rechtbank licht dat als volgt toe.
[naam bedrijf 4] heeft in voornoemde periode € 498.649,- betaald aan [naam medeverdachte rechtspersoon] , die dat heeft doorbetaald aan [naam bedrijf 17] (€ 462.099,-) en aan (de eenmanszaak van) [naam medeverdachte 1] (€ 36.550,-). [naam bedrijf 17] heeft het bedrag van € 462.099,- doorbetaald aan [naam bedrijf 19] . (hierna: [naam bedrijf 19] ). [91] Aan deze geldstroom liggen facturen van [naam medeverdachte rechtspersoon] aan [naam bedrijf 4] en facturen van [naam bedrijf 17] aan [naam medeverdachte rechtspersoon] ten grondslag. [92] De facturen van [naam medeverdachte rechtspersoon] zijn opgesteld door of op verzoek van [naam medeverdachte 4] . [93] Deze facturen vermelden als omschrijving ‘conform overeenkomst advieskosten [maand –jaar]’. [94]
[naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat de facturen van [naam bedrijf 17] aan [naam medeverdachte rechtspersoon] en aansluitend die van [naam medeverdachte rechtspersoon] aan [naam bedrijf 4] een vergoeding zijn voor de werkzaamheden van [naam medeverdachte 1] voor [naam bedrijf 4] . In de kern was het een voortzetting van de managementvergoeding die vroeger ook betaald werd. Wel was het bedrag verhoogd omdat [naam medeverdachte 1] vond dat hij in het verleden onvoldoende managementvergoedingen had gehad. Dit was hem door [naam medeverdachte 1] gezegd, aldus [naam medeverdachte 4] . [95] Dat [naam medeverdachte 4] met [naam medeverdachte 1] hierover contact had, blijkt ook uit berichten d.d. 23 september 2015 en 28 december 2015. [96]
De uitleg van [naam medeverdachte 4] over de geldstroom wordt tegengesproken door een mail die [naam medeverdachte 4] zelf heeft verzonden aan SNS Bank. Die bank had in april 2016 gevraagd om een uitleg voor de circa € 30.000,- per maand die [naam bedrijf 17] ontving. [97] [naam medeverdachte 4] heeft toen aan SNS Bank gemeld dat dit bedrag zag op een bemiddelingsvergoeding in verband met de verkoop van een onderneming. [98] De uitleg van [naam medeverdachte 4] wordt ook tegengesproken door [naam medeverdachte 5] . [naam medeverdachte 5] heeft bij de FIOD verklaard dat het ging om een vergoeding voor de waarde van de aandelen [naam bedrijf 4] en heeft later – geconfronteerd met een overzicht van de geldstromen – verklaard dat het ging om de financiering van [naam bedrijf 19] . [99]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat er door [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 4] verschillend wordt verklaard over de werkzaamheden waarop de facturen zien en dat de door [naam medeverdachte 4] verzonden mail aan SNS Bank niet overeenkomt met de verklaring die hij zelf voor die werkzaamheden geeft. [naam medeverdachte 1] , [naam 17] en [naam 2] hebben over deze facturen geen verklaring afgelegd. Dit wringt, zeker bij [naam medeverdachte 1] die blijkens de hiervoor genoemde berichten bekend is met deze geldstroom, maar ook van de bestuurders van [naam bedrijf 17] en [naam bedrijf 4] mag een uitleg verwacht worden. [naam medeverdachte 4] geeft op zijn beurt geen begrijpelijke uitleg waarom SNS Bank naar zijn zeggen onjuist geïnformeerd is.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de facturen vals zijn. Daarmee is tevens gegeven dat de uitbetaalde factuurbedragen onttrekkingen uit [naam bedrijf 4] zijn – lees: verduisterd – en de rechtbank merkt dat aan het als brondelict ten aanzien van de factuurbedragen. Met het opmaken van de valse facturen is verhuld dat het om crimineel geld ging. Kortom, er is sprake van witwassen.
Uit het feit dat de facturen zijn uitbetaald, maakt de rechtbank op dat de facturen van [naam medeverdachte rechtspersoon] waren verwerkt in de administratie van [naam bedrijf 4] en de facturen van [naam bedrijf 17] in de administratie van [naam medeverdachte rechtspersoon] Daarmee zijn deze administraties op dit punt vals opgemaakt.
5.5.4.
Valse arbeidsovereenkomst [naam bedrijf 4] - [naam 17] met bijbehorende loonstrook
[naam bedrijf 4] , vertegenwoordigd door [naam 2] , heeft met [naam 17] een arbeidsovereenkomst d.d. 2 september 2015 gesloten. [100] Die overeenkomst en de bijbehorende salarisspecificaties zijn vals.
Die valsheid blijkt uit het volgende. Volgens de tekst van de arbeidsovereenkomst zou [naam 17] vanaf 7 september 2015 als projectmanager bij [naam bedrijf 4] werkzaam zijn voor 40 uur per week. Echter, [naam 17] werkte in september 2015 al voor [naam bedrijf 4] op basis van een inhuurconstructie via [naam medeverdachte rechtspersoon] , ook voor 40 uur per week. [101] In de maanden na het sluiten van de arbeidsovereenkomst is [naam 17] op deze wijze dubbel verloond. Zij werd zowel betaald onder de arbeidsovereenkomst en als ZZP’er. [102] , [103] Uit een mail van [naam medeverdachte 4] d.d. 9 december 2015 moet – mede bij gebreke van een andersluidende uitleg – afgeleid worden dat dit is gedaan met het oog op het verkrijgen van een hypotheek. [104] Immers, in die mail schrijft [naam medeverdachte 4] over de dubbele verloning van [naam 17]
‘naar verwachting volgt nu snel het verlossende woord over het al dan niet toekennen van een hypotheek’en hij vraagt om
‘voor de volgende periode kort te sluiten of verdere verloning nog gewenst is en of er eentje terug gedraaid kan worden’. Daarmee is de valsheid van de overeenkomst gegeven.
Op basis van de valse arbeidsovereenkomst is € 38.192,89 door [naam bedrijf 4] aan [naam 17] uitbetaald. [105] Zij heeft dit geld dus verkregen en voorhanden gehad. Ook hier geldt dat de rechtbank de valse arbeidsovereenkomst met salarisspecificaties als handelingen ziet die beogen te verhullen dat het geld illegaal uit [naam bedrijf 4] is onttrokken, zodat er sprake is van witwassen.
Uit het feit dat het salaris is uitbetaald, leidt de rechtbank af dat de arbeidsovereenkomst en salaris-specificaties in de administratie van [naam bedrijf 4] opgenomen waren. Dat betekent dat die administratie ook op dit punt vals is opgemaakt.
5.5.5.
Betrokkenen bij de strafbare feiten binnen [naam bedrijf 4]
De hiervoor bedoelde strafbare feiten binnen [naam bedrijf 4] zijn gepleegd door een groep van natuurlijke en rechtspersonen, in wisselende samenstelling. Dit wordt hierna nader omschreven.
5.5.5.1.
Direct betrokkenen
Bij de fraudes binnen [naam bedrijf 4] waren allereerst de navolgende personen betrokken:
1)
Bij de fraude met de valse facturen DOC-001-007 en 009-041 zijn betrokken [naam 2] , de bestuurder van [naam bedrijf 4] [106] en degene die namens [naam bedrijf 4] de meeste van de overeenkomsten met de leveranciers sloot, [107] en [naam medeverdachte 1] , de feitelijk leidinggever van [naam bedrijf 4] [108] en adressant van de brief d.d. 2 januari 2013 van [naam bedrijf 7] en van de brief d.d. 25 oktober 2012 van [naam bedrijf 14] . [109] Nu zowel de facturen als de onderliggende overeenkomsten vals zijn, moet het – bij gebreke van een overtuigende verklaring hierover van [naam 2] en [naam medeverdachte 1] – voor gehouden worden dat zij beiden bekend waren met deze fraude en deze uitvoerden c.q. lieten voeren.
2)
De fraude met de voorschotformulieren werd feitelijk uitgevoerd door [naam 15] en [naam 3] . [110] Zij stelden deze formulieren op. Het betoog van de verdediging van [naam 3] dat hij geen betrokkenheid had bij de fraude omdat hij alleen echte voorschotformulieren heeft opgesteld, slaagt niet. Uit de hiervoor genoemde verklaringen van de werknemers blijkt dat [naam 3] en [naam 15] over de voorschotten gingen. [naam 3] was de ‘financial manager’ van [naam bedrijf 4] en [naam 15] was werkzaam op de loonadministratie. [111] De omvang van de fraude met de voorschotformulieren is zeer substantieel en was neergelegd in een bij [naam bedrijf 4] aangetroffen schaduwboekhouding. Het behoeft dan ook een toelichting hoe het kan dat [naam 3] deze fraude en schaduwboekhouding niet bemerkt zou hebben. [naam 3] heeft vragen daarover van de rechtbank echter niet willen beantwoorden. De rechtbank houdt het er daarom voor dat hij samen met [naam 15] opzettelijk valse voorschotformulieren en bijbehorende salarisspecificaties heeft opgemaakt respectievelijk laten opmaken.
3)
[naam medeverdachte 4] heeft de facturen van [naam medeverdachte rechtspersoon] aan [naam bedrijf 4] opgesteld. [112] Anders dan door de verdediging van [naam medeverdachte 4] is betoogd, gaat de rechtbank ervan uit dat [naam medeverdachte 4] bekend was met de valsheid van die facturen. Immers: hij heeft de SNS Bank bericht dat het zou gaan om een bemiddelingsfee, [113] terwijl hij bij de FIOD heeft verklaard dat het zou gaan om een vergoeding voor de werkzaamheden van [naam medeverdachte 1] . [114] [naam medeverdachte 4] verklaart wel dat de mededeling van de FIOD onjuist was, maar geeft niet aan waarom hij destijds SNS Bank dan verkeerd geïnformeerd heeft. Deze situatie vraagt om een uitleg en bij gebrek hieraan gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [naam medeverdachte 4] dat hij niet wist van de valsheid. Nu het opstellen van bedoelde facturen plaatsvond in de sfeer van [naam medeverdachte rechtspersoon] (binnen de [naam medeverdachte rechtspersoon] Groep verzorgde deze vennootschap de inzet van ZZP’ers [115] en de facturen staan op haar naam), moet dit handelen ook aan deze vennootschap worden toegerekend.
De facturen zijn (valselijk) verwerkt in de administratie van [naam bedrijf 4] door [naam bedrijf 20] . [116] De kennis van [naam medeverdachte 4] over de valsheid van deze facturen en dus het vals opmaken van de administratie moet ook aan die vennootschap worden toegerekend nu hij van die vennootschap bestuurder was. [117]
Ook [naam medeverdachte 1] was bij deze geldstroom betrokken. Dat geldt allereerst omdat een deel van de uitbetaalde bedragen aan hem zijn uitbetaald. Daarnaast gaat de rechtbank ervan uit dat [naam medeverdachte 4] handelde in opdracht van [naam medeverdachte 1] . Dat blijkt uit de verklaring van [naam medeverdachte 4] [118] en uit de mail d.d. 23 september 2015 waarin [naam medeverdachte 4] aan [naam medeverdachte 1] instructies vroeg en vervolgens ook van hem kreeg over deze facturen. [119]
Verder is ook [naam 17] bij deze geldstroom betrokken. Zij is immers de bestuurder van [naam bedrijf 17] [120] en het geld is doorbetaald aan de eveneens door [naam 17] bestuurde [121] vennootschap [naam bedrijf 19] . [122] Ook deze situatie vraagt om een uitleg. Bij gebreke daarvan moet aangenomen worden dat zij geweten heeft van deze geldstroom en dat betekent dat zij had moeten begrijpen dat er iets niet klopte en dus dat zij had moeten ingrijpen. Haar kennis en betrokkenheid moet mede worden toegerekend aan de door haar bestuurde vennootschappen [naam bedrijf 17] en [naam bedrijf 19] .
4)
De valse arbeidsovereenkomst is gesloten door [naam 2] namens [naam bedrijf 4] en door [naam 17] . Bij gebreke van enige uitleg moet aangenomen worden dat ook [naam 2] bekend was met de valsheid van die overeenkomst. Voor [naam 17] geldt dit als vanzelfsprekend.
5.5.5.2.
Meer over de rol van [naam medeverdachte 1] , [naam 2] en [naam bedrijf 4]
In aanvulling op het voorgaande wordt over de rol van [naam medeverdachte 1] , [naam 2] en [naam bedrijf 4] zelf het volgende overwogen.
[naam medeverdachte 1]
had de feitelijke leiding over [naam bedrijf 4] , in ieder geval voor het Nederlandse deel, gedurende de gehele periode 2012-begin 2017. Dit oordeel wordt hierna in § 5.5.6 nader onderbouwd. Hij was persoonlijk betrokken bij verschillende van de hiervoor genoemde fraudes binnen [naam bedrijf 4] (en [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] ). Een dergelijke persoonlijke betrokkenheid bij de fraude met de voorschotformulieren blijkt niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen in het dossier: geen van de werknemers verwijst in dit verband naar hem en er zijn geen mails of tapgesprekken die hem rechtstreeks aanwijzen als een van de betrokkenen bij deze fraude. Echter: het gaat bij [naam bedrijf 4] in totaal om fraudes die in de miljoenen euro’s lopen, een substantieel deel van de omzet. Bij een deel van die fraudes was [naam medeverdachte 1] , zoals uit het voorgaande blijkt, persoonlijk betrokken. Hij geeft geen geloofwaardige uitleg hoe het zou kunnen dat hij van de fraude met de voorschotformulieren geen wetenschap zou hebben. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat hij tevens bekend was met de fraude ten aanzien van de voorschotformulieren en daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
[naam 2]
Door de verdediging van [naam 2] is aangevoerd dat hij slechts een zetbaas voor [naam medeverdachte 1] was. Dit laat echter onverlet dat hij – zoals uit het voorgaande blijkt – valse overeenkomsten heeft getekend. Voor die feiten is hij dus in ieder geval verantwoordelijk. Daarnaast is hij ook verantwoordelijk voor feiten die [naam medeverdachte 1] binnen [naam bedrijf 4] heeft gepleegd of laten plegen. Door te accepteren dat hij voor [naam medeverdachte 1] als zetbaas fungeerde, heeft hij minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat er – naast de feiten waar hij zelf bij betrokken was – ook andere strafbare feiten zouden plaatsvinden binnen de vennootschap die formeel door hem geleid werd.
[naam bedrijf 4]
Zoals uit het voorgaande blijkt, is de vennootschap [naam bedrijf 4] gebruikt voor diverse strafbare feiten. Die feiten vonden plaats in de sfeer van [naam bedrijf 4] en haar formele bestuurder en haar feitelijk beleidsbepaler waren daarbij betrokken. Daarom kunnen de hier bedoelde strafbare feiten, voor zover zij op [naam bedrijf 4] zien, ook aan haar worden toegerekend.
5.5.5.3.
Meer over de rol van [naam medeverdachte 5] en [naam bedrijf 21] .
Voor [naam medeverdachte 5] en [naam bedrijf 21] . geldt dat niet gebleken is dat zij (strafrechtelijk relevante) betrokkenheid hadden bij de hiervoor besproken strafbare feiten. Voor zover deze bij hen ten laste zijn gelegd, zijn zij hiervoor bij vonnis van gelijke datum vrijgesproken.
5.5.6.
[naam medeverdachte 1] als feitelijk leidinggever over [naam bedrijf 4]
Hiervoor is reeds aangegeven dat [naam medeverdachte 1] de feitelijke leiding had over [naam bedrijf 4] , in ieder geval voor het Nederlandse deel. Dit geldt ook nadat hij op 30 juni 2012 formeel teruggetreden was als bestuurder en op 27 maart 2015 als indirect aandeelhouder. [123] De rechtbank licht dit als volgt toe.
De meeste als getuige gehoorde werknemers verklaren dat zij [naam medeverdachte 1] als de baas van [naam bedrijf 4] zagen en dat medeverdachte [naam 2] alleen op papier de bestuurder was. [124] , [125] Werknemer [naam getuige 5] noemt [naam 2] – de formele bestuurder - ‘iemand die administratieve dingen doet’ en werknemer [naam 18] ziet hem als de planner. Meerdere werknemers verklaren dat [naam medeverdachte 1] over de salarissen ging ( [naam getuige 4] , [naam 19] , [naam 20] , [naam 21] ). Werknemer [naam getuige 2] verklaart dat hij gezien heeft dat [naam medeverdachte 1] alle opdrachten gaf en dat ook de broer van [naam medeverdachte 1] – die eveneens werkzaam was bij [naam bedrijf 4] – tegen hem zei dat [naam medeverdachte 1] de baas was. Werknemer [naam 22] zegt dat [naam medeverdachte 1] hem heeft gezegd door te werken nadat een veiligheidsgordel kapot gegaan was.
Dat [naam medeverdachte 1] ook na juni 2012 leiding gaf aan [naam bedrijf 4] , blijkt bovendien uit het volgende.
- Bij de boekhouder van [naam bedrijf 4] is een organogram gevonden, opgemaakt in oktober 2012, waarin staat dat [naam bedrijf 4] uit twee delen bestaat: een Nederlands en een internationaal deel. Bij het Nederlandse deel staat de naam van [naam medeverdachte 1] , bij het internationale deel de naam van medeverdachte [naam verdachte] . [126]
- [naam medeverdachte 1] besloot samen met [naam verdachte] over het salaris van [naam 2] (terwijl die op dat moment de enig aandeelhouder is). [127] Ook besloot hij over de salarissen van andere werknemers bij [naam bedrijf 4] . [128]
- [naam medeverdachte 1] gaf goedkeuring aan de jaarrekening over 2012 op een moment dat hij formeel geen aandeelhouder meer was. [129]
- [naam medeverdachte 1] instrueerde bij herhaling mensen bij [naam bedrijf 21] , de boekhouder van [naam bedrijf 4] . Zo mailde hij [naam medeverdachte 4] op 7 juli 2015 of deze met spoed diverse stukken kan aanleveren voor een kredietaanvraag bij de ING Bank. [130] Op 13 oktober 2015 mailde [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 4] dat hij ‘die periode dubbele loonstro[ken] wil hebben voor werknemers die voor Brand werken (en omschreef hij hoe die loonstroken er uit moeten zien). [131] Ook gaf hij instructies aan [naam medeverdachte 4] over de hiervoor bedoelde betalingen [naam bedrijf 4] – [naam medeverdachte rechtspersoon] – [naam bedrijf 17] , instructies die zagen op een bedrag van circa € 33.000,-, instructies die [naam medeverdachte 4] vervolgens ook uitvoerde. [132]
- Kennelijk besloot hij (mede) over tarieven van [naam bedrijf 4] . [naam 15] , werkzaam op de administratie van [naam bedrijf 4] , mailde op 20 oktober 2015 over een toeslag voor werkzaamheden in België dat niet zij daartoe had besloten, maar dat zij van [naam medeverdachte 1] had doorgekregen dat er een toeslag van 10% zou gelden. [133]
- [naam medeverdachte 1] gaf instructies aan werknemers van [naam bedrijf 4] . In een gesprek van 1 november 2016 vertelde hij [naam 15] over hoe te handelen richting [naam 24] Duitsland, die op dat moment kennelijk een betaling niet deed. [134]
- Eind 2016 / begin 2017 werden afspraken gemaakt tussen [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] , [naam 25] (hierna: [naam 25] ) en [naam medeverdachte 5] over de inzet van Roemenen binnen de structuur van [naam bedrijf 4] . Opvallend daarbij is dat de email met de bevestiging van de afspraken, voor zover uit het dossier blijkt, niet was gericht tot de formele directeur, [naam 2] . Zijn naam staat in de mail ook niet genoemd als mede ondertekenaar van de overeenkomst. [135] [naam medeverdachte 5] verklaarde hierover dat hij [naam 25] in contact had gebracht met [naam medeverdachte 1] voor een steigerbouwproject met Roemeense werknemers. Voor [naam 25] was het belangrijk dat er een partij beschikbaar was die zowel in Nederland als in België mocht werken. [naam bedrijf 4] kon dat en daarom was [naam medeverdachte 1] een hele interessante partij voor [naam 25] , aldus [naam medeverdachte 5] . Hij verklaarde ook dat hij beter zaken kon doen met [naam medeverdachte 1] dan met [naam 2] ‘die formeel bestuurder is van [naam bedrijf 4] ’. [136] Ook [naam medeverdachte 4] bevestigde met [naam medeverdachte 1] over deze inzet van Roemenen te hebben overlegd. [137]
- [naam medeverdachte 1] had in januari 2017 een sleutel van het gebouw van [naam bedrijf 4] . [138]
- De dochter van [naam medeverdachte 1] kreeg een valse arbeidsovereenkomst met [naam bedrijf 4] met een aanzienlijk salaris teneinde een hypotheek te kunnen aanvragen. [139]
- [naam medeverdachte 4] verklaarde dat [naam medeverdachte 1] voor hem onlosmakelijk met [naam bedrijf 4] was verbonden. Hij bemoeide zich met van alles. Hij ging naar [naam 24] , Brand en hij sprak met werknemers. [140]
5.6.
Conclusies ten aanzien van de criminele organisatie en de rollen van de verdachten daarin
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer dat er sprake was van een criminele organisatie. Er was sprake van een gestructureerde, duurzame samenwerking tussen de hiervoor genoemde verdachten, gericht op het – in wisselende samenstelling en gedurende verschillende periodes – plegen van valsheid in geschrifte, belastingfraude, faillissementsfraude en (gewoonte)witwassen. Die feiten hebben zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt.
De voor een criminele organisatie vereiste structuur blijkt reeds uit het totaal aantal deelnemers, zowel natuurlijke personen als rechtspersonen. Over de individuele rollen en daaruit volgende structuur wordt allereerst nog het volgende opgemerkt:
  • [naam medeverdachte 1] had binnen de organisatie duidelijk een sleutelrol. Hij was betrokken bij zowel de faillissementsfraudes bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] als bij fraudes binnen [naam bedrijf 4] . Binnen [naam bedrijf 4] had hij de feitelijke leiding, in ieder geval voor zover het Nederland betrof.
  • [naam verdachte] had een belangrijke rol bij de faillissementsfraudes bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] . Hij had daarin bij [naam bedrijf 1] samen met [naam medeverdachte 1] de leiding.
  • Andere verdachten hadden de rol van zetbaas ( [naam 2] en [naam 3] ) en/of voerden individuele strafbare feiten of onderdelen daarvan uit ( [naam 2] , [naam 3] , [naam 15] , [naam 17] ).
  • Tot de criminele organisatie behoorden blijkens het voorgaande ook de vennootschappen [naam bedrijf 4] , [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 17] en [naam bedrijf 19] .
  • [naam bedrijf 5] maakt eveneens deel uit van deze organisatie. In de periode dat deze vennootschap de aandeelhouder van [naam bedrijf 4] was (tot 27 maart 2015) was haar bestuurder [naam medeverdachte 1] immers de feitelijke beleidsbepaler van [naam bedrijf 4] , een positie die mede mogelijk gemaakt werd doordat [naam bedrijf 5] dit toeliet.
Afzonderlijke bespreking behoeft verder de positie van [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 5] en de Talents vennootschappen als externe adviseurs van [naam bedrijf 4] .
  • Uit het feit dat [naam medeverdachte 4] zowel betrokken was bij de geldstroom [naam bedrijf 4] – [naam medeverdachte rechtspersoon] – [naam bedrijf 17] / [naam medeverdachte 1] als bij de valse arbeidsovereenkomst van [naam 17] , volgt dat hij een rol in de organisatie vervulde. De rechtbank ziet [naam medeverdachte 4] niet als ‘de criminele boekhouder die van alles wist’, maar hij heeft wel meegewerkt aan het plegen van meerdere strafbare feiten door de organisatie. Dat hij dat deels deed nadat hij door zijn klant [naam bedrijf 4] voor een voldongen feit was gesteld (zoals bij de arbeidsovereenkomst volgens hem is gebeurd, hetgeen door het dossier niet wordt weerlegd), doet daaraan niet af. Ook kleinere, maar onmisbare, schakels kunnen onderdeel van een criminele organisatie zijn.
  • Niet gebleken is dat [naam medeverdachte 5] tot de organisatie behoorde. Weliswaar wordt ook hij bij vonnis van heden voor meerdere feiten veroordeeld. Echter, dit betreft geen feiten waarop de hiervoor beschreven criminele organisatie zag en er is geen bewijs dat hij wist van de hiervoor beschreven criminele organisatie of opzet had op enige rol daarin.
  • [naam bedrijf 21] . maakte geen onderdeel uit van de criminele organisatie. Van een concrete, voldoende substantiële, betrokkenheid van deze vennootschap bij de hiervoor besproken strafbare feiten is niet gebleken.
  • In het verlengde van hetgeen over [naam medeverdachte 4] is overwogen, ziet de rechtbank ook [naam bedrijf 20] . als deelnemer aan de criminele organisatie. Zij heeft immers de valse arbeidsovereenkomst en de valse facturen van [naam medeverdachte rechtspersoon] in de administratie van [naam bedrijf 4] verwerkt en de wetenschap van [naam medeverdachte 4] over deze valsheden worden aan deze vennootschap toegerekend. Zijn werkzaamheden vonden plaats in de sfeer van deze rechtspersoon en hij was van die rechtspersoon ook de bestuurder.
  • [naam medeverdachte rechtspersoon] maakte geen onderdeel uit van de criminele organisatie. Van alle hiervoor besproken strafbare feiten wordt deze verdachte alleen veroordeeld voor (kort gezegd) de valse facturen van de ‘ [naam bedrijf 17] geldstroom’. Die enkele veroordeling vindt de rechtbank onvoldoende om ook deze vennootschap als lid van de criminele organisatie aan te merken.
De in de tenlastelegging genoemde vennootschappen [naam bedrijf 22] , [naam bedrijf 23] , [naam bedrijf 24] en [naam bedrijf 25] behoren niet tot de criminele organisatie. Weliswaar zijn deze vennootschappen blijkens het dossier betrokken - al dan niet op strafrechtelijk relevante wijze – bij strafbare feiten, met name witwassen. Echter, dat betreft feiten waarvan de rechtbank van oordeel is dat deze onvoldoende verband houden met de hiervoor beschreven criminele organisatie rondom [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] , [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] . Nu de hier bedoelde vennootschappen zelf niet terecht staan, zal dit oordeel niet nader gemotiveerd worden.
In de tenlastelegging van feit 1 staan verder nog [naam 13] , [naam 26] en [naam medeverdachte 2] genoemd. Ook voor hen geldt dat de rechtbank van oordeel is dat zij niet deelnamen aan de criminele organisatie. Nu [naam 26] zelf niet terecht staat en [naam 13] en [naam medeverdachte 2] wel terechtstaan, maar niet voor deelname aan een criminele organisatie, [141] zal dit oordeel niet nader gemotiveerd worden.
Dat de hiervoor beschreven samenwerking duurzaam van aard was – zoals vereist is voor een criminele organisatie – blijkt reeds uit de periodes waarin de verschillende strafbare feiten – zowel ieder voor zich als het geheel – plaatsvonden.
Het door de verdediging van verschillende verdachten gevoerde verweer dat [naam bedrijf 4] een legitiem uitzendbureau was en dat dat – en niet het plegen van strafbare feiten – het oogmerk van de samenwerking was, slaagt gelet op het voorgaande niet. Weliswaar was [naam bedrijf 4] inderdaad ook een legitiem uitzendbureau, maar dat laat onverlet dat er tevens sprake is van een criminele organisatie.
De slotsom is dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen is.
5.7.
Nadere overweging over feit 2 en 3 (faillissementsfraude)
In het verlengde van het voorgaande zijn ook de feiten 2 (primair) en 3 (primair) bewezen. [142]
5.8.
Nadere overweging over feit 4 (witwassen)
Over feit 4 wordt, deels in aanvulling op het voorgaande, het volgende overwogen. Het betreft een aantal bedragen die hierna, deels gecombineerd, zullen worden besproken.
5.8.1.
Witwassen € 1.039.235,- ( [naam bedrijf 3] )
Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de onttrekkingen uit [naam bedrijf 3] volgt dat de verdachte voor het witwassen van dit bedrag deels wordt vrijgesproken. Bewezen is het witwassen van € 188.631,-.
5.8.2.
Witwassen € 1.130.575,- ( [naam bedrijf 1] )
Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de onttrekkingen uit [naam bedrijf 1] volgt dat de verdachte voor het witwassen van dit bedrag wordt vrijgesproken.
5.8.3.
Witwassen € 21.500.000,- ( [naam bedrijf 26] )
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het witwassen van het tenlastegelegde bedrag van € 21.500.000,- niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat [naam verdachte] daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.8.4.
Witwassen € 221.500,- en € 25.000,- (contante opnames)
Uit transactieoverzichten van een bankrekening op naam van [naam bedrijf 25] komt naar voren dat er in de periode van 29 juli 2016 tot en met 30 november 2016 in totaal een bedrag van € 221.500,- van deze bankrekening is opgenomen. Op 13 januari 2017 heeft van dezelfde bankrekening een kasopname van € 25.000,- plaatsgevonden. [naam verdachte] wordt verweten dat hij beide bedragen heeft witgewassen.
Uit gegevens van het Bulgaarse Handelsregister leidt de rechtbank af dat [naam verdachte] in de periode van 29 juli 2016 tot en met 30 november 2016 en op 13 januari 2017 geen bestuurder, dan wel tezamen met medeverdachte [naam medeverdachte 6] bestuurder was van [naam bedrijf 25] . Bewijs dat [naam verdachte] de opnamen heeft verricht of dat hij op de hoogte was van de opnamen ontbreekt. Niet kan worden uitgesloten dat [naam 3] , buiten medeweten van [naam verdachte] , de contante opnamen heeft verricht. Voor deze bedragen wordt de verdachte daarom vrijgesproken.
5.8.5.
Witwassen € 40.000,- ( [naam bedrijf 24] )
Uit een op het kantooradres van [naam bedrijf 4] aangetroffen afschrift van een kasopname blijkt dat op 17 oktober 2016 een bedrag van € 40.000,- is opgenomen van een bankrekening op naam van [naam bedrijf 27] . Ten laste is gelegd dat [naam verdachte] dit bedrag heeft witgewassen.
Uit gegevens van het Bulgaarse Handelsregister blijkt dat [naam verdachte] op 17 oktober 2016 tezamen met [naam 27] bestuurder was van [naam bedrijf 27] . Bewijs dat [naam verdachte] € 40.000,- heeft opgenomen of dat hij van de kasopname op de hoogte was ontbreekt. Niet kan worden uitgesloten dat [naam 27] het geldbedrag heeft opgenomen, zonder dat [naam verdachte] dat wist. Voor dit bedrag wordt de verdachte daarom vrijgesproken.
5.8.6.
Witwassen 10.000,- Turkse Lira en € 11.250,-
In het dossier bevinden zich twee eigendomsaktes in verband met de aankoop door [naam verdachte] van twee kavels in Turkije op 10 maart 2014 en 14 maart 2014. Aan [naam verdachte] is ten laste gelegd dat hij het bedrag dat hij voor deze kavels heeft betaald (10.000 Turkse lira per kavel) heeft witgewassen.
In de woning van [naam verdachte] is een kwitantie aangetroffen waarop staat dat hij op 25 november 2016 € 11.250,- heeft betaald. Op de kwitantie is een stempel aangebracht van [naam reisorganisatie] . Ten laste is gelegde dat [naam verdachte] ook dit bedrag heeft witgewassen.
Direct bewijs dat de tenlastegelegde bedragen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf ontbreekt. Uit een salarisspecificatie van 1 november 2013 blijkt dat [naam verdachte] op 7 oktober 2013 in dienst is getreden van [naam bedrijf 4] en dat hij daar een netto maandloon ontving van € 4.976,91.
Naar het oordeel van de rechtbank roepen de ten laste gelegde en door [naam verdachte] betaalde bedragen voor 2 kavels en (vermoedelijk) een reis, niet zoveel vragen op dat geoordeeld zou moeten worden dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van een misdrijf. Voor dat oordeel is van belang de hoogte van de betreffende bedragen en het inkomen van [naam verdachte] . Voor deze bedragen wordt de verdachte daarom vrijgesproken.
5.8.7.
Witwassen € 25.000,- ( [naam bedrijf 23] )
5.8.7.1.
Inleiding
In de in beslag genomen administratie van de [naam medeverdachte rechtspersoon] -vennootschappen zijn twee facturen aangetroffen van [naam bedrijf 22] aan [naam bedrijf 23] ten bedrage van € 10.000,- en € 15.000,-. [143] De facturen zijn gedagtekend op 19 december 2016 en hebben als omschrijving ‘consultancy costs on termination of activities’. Op 20 december 2016 is op de bankrekening van [naam bedrijf 22] in totaal € 25.000,- ontvangen van [naam bedrijf 23] en op 23 december 2016 is dit bedrag contant opgenomen. [144] De verdachte wordt verweten dat hij dit bedrag samen met zijn medeverdachten [naam medeverdachte 5] en [naam 3] heeft witgewassen.
5.8.7.2.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Op 13 december 2016 en 16 december 2016 zijn een aantal telefoongesprekken opgenomen vanaf een telefoonnummer op naam van [naam bedrijf 28] , in gebruik bij [naam medeverdachte 5]
.Vanaf dat nummer werd onder meer gebeld naar een telefoonnummer op naam van [naam bedrijf 29] , in gebruik bij [naam medeverdachte 4] en naar een telefoonnummer op naam van [naam bedrijf 30] . [naam bedrijf 30] is een eenmanszaak op naam van [naam verdachte] . [145]
- In het getapte telefoongesprek van 13 december 2016 tussen [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 5] [146] wordt gesproken over mogelijkheden om een geldbedrag vanaf een bankrekening in Kroatië over te maken naar een bankrekening buiten dat land om dat bedrag vervolgens op te nemen. Daarbij zou gebruik gemaakt kunnen worden van op te maken facturen.
- Diezelfde dag belt [naam medeverdachte 5] met het telefoonnummer op naam van [naam bedrijf 30] . [naam medeverdachte 5] spreekt de gebruiker van dat telefoonnummer aan met ‘broer [naam 28] ’. [147] [naam medeverdachte 5] zegt: ‘Ik heb nog een vraag. U heeft mij laatst een naam gestuurd om een factuur op te maken. Als wij vanuit Kroatië een factuur van 25 duizend euro opmaken, gaat dan Duitsland gemakkelijk uit of is het moeilijk?’. Beiden spreken vervolgens over de mogelijkheid om op basis van een factuur geld vanuit Kroatië over te maken naar een bankrekening in Duitsland, waarna [naam medeverdachte 5] het bedrag in contanten zou kunnen krijgen.
- In een telefoongesprek van 16 december 2016 [148] zegt [naam medeverdachte 5] tegen [naam medeverdachte 4] dat hij heeft geregeld dat ze 2 facturen krijgen; één van € 10.000,- en één van € 15.000,- voor ‘beëindiging van activiteiten in Kroatië’. De facturen worden meteen overgemaakt nadat deze binnen zijn en [naam medeverdachte 5] krijgt het geld gewoon in Nederland.
- Uit onderzoek [149] naar de op 31 januari 2017 bij [naam medeverdachte 5] in beslag genomen mobiele telefoon blijkt van whatsapp-gesprekken tussen [naam medeverdachte 5] en de gebruiker van het telefoonnummer [gsm-nummer] met de naam [naam 29] . Dit telefoonnummer staat op naam van [naam bedrijf 4] . Uit de gesprekken die worden gevoerd tussen 17 en 23 december 2016, komt naar voren dat [naam medeverdachte 5] bij [naam 29] informeert wanneer de facturen van [naam bedrijf 31] komen. Op 19 december 2016 bedankt [naam medeverdachte 5] [naam 29] voor het doorsturen van de facturen en deelt mee dat deze zijn betaald. De berichten gaan vervolgens over het ophalen van het geld van de rekening. [naam 29] vraagt aan [naam medeverdachte 5] of hij liever biljetten van € 500,- wil, maar [naam medeverdachte 5] geeft de voorkeur aan biljetten van € 50,-. Op 20 december 2016 laat [naam 29] [naam medeverdachte 5] weten dat hij het geld vrijdag kan komen halen. Op (vrijdag) 23 december 2016 stuurt [naam 29] [naam medeverdachte 5] een bericht dat hij al op kantoor is en dat ze samen kunnen gaan. [150]
5.8.7.3.
Beoordeling
Anders dan de raadsman heeft betoogd is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs dat het getapte telefoongesprek op 13 december 2016 is gevoerd door [naam verdachte] . Het telefoonnummer waarnaar [naam medeverdachte 5] belde stond op naam van [naam bedrijf 30] , de eenmanszaak van [naam verdachte] . Daarnaast spreekt [naam medeverdachte 5] de gebelde aan met [naam 28] , de voornaam van [naam verdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat er geen direct bewijs is dat het ten laste gelegde bedrag van € 25.000,- afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. De rechtbank dient daarom vast te stellen of de feiten en omstandigheden zodanig zijn dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat het geval is mag volgens vaste rechtspraak van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Als de verklaring van de verdachte daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaringen van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Uit de hiervoor weergegeven telefoongesprekken van 13 en 16 december 2016 leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 5] met [naam medeverdachte 4] en [naam verdachte] spreekt over mogelijke wegen om geld van een bankrekening in Kroatië te halen. Uiteindelijk wordt de oplossing gevonden in door [naam bedrijf 22] op te maken valse facturen, die vervolgens door de Kroatische vennootschap [naam bedrijf 23] zullen worden betaald. Op grond van de inhoud van de telefoongesprekken, de daarop volgende whatsapp-gesprekken tussen [naam 29] en [naam medeverdachte 5] en het uiteindelijk overmaken van een bedrag van € 25.000,- en de directe opname van dat bedrag daarna, is de rechtbank van oordeel dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Van [naam verdachte] mag onder deze omstandigheden worden verwacht dat hij een concrete min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring geeft voor de herkomst van de € 25.000,-. Nu [naam verdachte] helemaal niets heeft willen verklaren, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het geldbedrag van
€ 25.000,- uit enig misdrijf afkomstig is. Uit het op 16 december 2016 gevoerde telefoongesprek tussen [naam medeverdachte 5] en [naam verdachte] leidt de rechtbank af dat [naam verdachte] ervan op de hoogte was dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. De door [naam bedrijf 22] verstuurde valse facturen hebben naar het oordeel van de rechtbank te gelden als verhullingshandelingen.
De slotsom is dat het witwassen van dit bedrag bewezen is.
5.9.
Nadere overweging over feit 5
Op 31 januari 2017 is de woning aan de [adres] te Rotterdam doorzocht, zijnde de verblijfplaats van [naam verdachte] . In de slaapkamer van de woning zijn een pistool, een patroonhouder en 58 kogelpatronen aangetroffen. De kogelpatronen waren geschikt om te worden afgeschoten met het aangetroffen vuurwapen. [151] [naam verdachte] heeft verklaard dat het vuurwapen en de munitie die zijn gevonden in de woning van hem zijn. [152] Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat [naam verdachte] op 31 januari 2017 een vuurwapen en 58 kogelpatronen voorhanden heeft gehad. Feit 5 is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
5.10.
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 t/m 5 heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2017,in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van meerdere natuurlijke personen en rechtspersonen, te weten hij, verdachte, en [naam medeverdachte 1] en [naam 2] en/ [naam 3] en [naam medeverdachte 4] en [naam 17] en [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 17] en [naam bedrijf 19] . en [naam bedrijf 5] , en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- valsheid in geschrifte (art 225 leden 1 en 2 Wetboek van Strafrecht) en
- het opzettelijk niet dan wel onjuist en/of onvolledig doen van een of meer bij de belastingwet voorziene aangifte(n) (artikel 69 AWR) en
- faillissementsfraude (artikel 343 lid 1 t/m 4 Wetboek van Strafrecht) en
- ( gewoonte)witwassen (artikel 420bis/ter Wetboek van Strafrecht),
terwijl hij, verdachte, aan die organisatie leiding heeft gegeven.
2. primair
[naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] , in de periode van 1 januari 2011 tot en met
30 juni 2016, in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. terwijl [naam bedrijf 1] bij vonnis van de rechtbank Rotterdam dd. 11 november 2014 in staat van faillissement is/was verklaard, en/of
b. terwijl [naam bedrijf 3] bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 29 oktober 2013 in staat van faillissement is/was verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers baten niet verantwoord heeft/hebben en/of enig goed aan de boedel heeft/hebben onttrokken, immers heeft/hebben [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] en/of haar mededader(s) met dat opzet
a. goodwill en
b. (een) geldbedrag van (in totaal)
188.631euro en goodwill,
niet aan de curator verantwoord en/of afgedragen, in elk geval buiten het bereik en/of het beheer van de curator gebracht en/of gehouden, aan welk bovenomschreven gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3. primair.
[naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] , in de periode van 1 januari 2011 tot en met
30 juni 2016in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. terwijl [naam bedrijf 1] bij vonnis van de rechtbank Rotterdam dd. 11 november 2014 in staat van faillissement is/was verklaard, en/of
b. terwijl [naam bedrijf 3] bij vonnis van de rechtbank Rotterdam dd. 29 oktober 2013 in staat van faillissement is/was verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers niet voldaan heeft/hebben of niet voldoet/voldoen aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die/dat artikel(en) bedoeld, immers heeft/hebben [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] , en/of haar mededader(s) met dat opzet (telkens)
- niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] konden worden gekend, en/of
- niet alle administratie van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] afgegeven en/of ter beschikking gesteld aan de curator(en) in de/het faillissement(en) van die rechtsperso(o)n(en);
aan welk bovenomschreven gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven,
4.
hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
a. a) (telkens) van één of meerdere geldbedragen , te weten:
- een geldbedrag van (in totaal)
188.631euro, en een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en verhuld, en heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en heeft verborgen en verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en
b) (telkens) een of meerdere geldbedragen , te weten:
- een geldbedrag van (in totaal)
188.631euro en
een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededader(s) wisten, dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
5.
hij op 31 januari 2017 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk FEG type AP 63 kaliber 7,65 MM, en munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 58 kogelpatronen, 7,65 MM kaliber, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. In de ten laste gelegde feiten 2 en 3 was als einddatum opgenomen 31 januari 2017. Uit de toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting volgt dat – in verband met gewijzigde wetgeving per 1 juli 2016 – bedoeld was om als einddatum bij deze feiten 30 juni 2016 op te nemen. De rechtbank heeft de bedoelde einddata bij deze feiten om die reden verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

2.primair

feitelijk leiding geven aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd

3.primair

als feitelijk leidinggevende van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, tezamen en in vereniging met anderen niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voren van een administratie ingevolge artikel 2:10, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 3:15i, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in die artikelen genoemd, meermalen gepleegd

4.
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
5.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft leiding gegeven aan een criminele organisatie die gericht was op fraude. Met zijn medeverdachten heeft hij de goodwill en geldbedragen onttrokken uit de boedel van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] en de administratie van die vennootschappen onthouden aan hun curatoren. Hij en zijn mededaders hebben op deze wijze zichzelf verrijkt ten nadele van onbetaald gebleven schuldeisers. Ook heeft hij gelden witgewassen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte, behoudens tot een transactie, niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gezien de ernst en omvang van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In combinatie met het feit dat de verdachte voor een deel van de feiten partieel wordt vrijgesproken maakt dit dat de door de officier geëiste gevangenisstraf van acht jaar niet passend is. Een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis, zoals door de raadsman bepleit, doet evenwel ook geen recht aan de feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 51, 57, 140, 341 (oud), 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
mr. A. Hello en mr. J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2018.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2017,te Rotterdam en/of Schiedam en/of ’s-Gravenhage en/of Apeldoorn en/of Schiedam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van meerdere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten hij, verdachte, en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam 2] en/of [naam 13] en/of [naam 3] en/of [naam medeverdachte 5] en/of [naam medeverdachte 4] en/of [naam 17] en/of [naam 26] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam bedrijf 4] en/of [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 17] en/of [naam bedrijf 19] . en/of [naam medeverdachte rechtspersoon] en/of [naam bedrijf 21] . en/of [naam bedrijf 5] en/of [naam bedrijf 22] en/of [naam bedrijf 23] en/of [naam bedrijf 24] en/of [naam bedrijf 25] en/of één of meer ander(e) (rechts)perso(o)n(en), en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- valsheid in geschrifte (art 225 leden 1 en 2 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk niet danwel onjuist en/of onvolledig doen van een of meer bij de belastingwet voorziene aangifte(n) (artikel 69 AWR) en/of
- faillissementsfraude (artikel 343 lid 1 t/m 4 Wetboek van Strafrecht) en/of
- ( gewoonte)witwassen (artikel 420bis/ter Wetboek van Strafrecht),
terwijl hij, verdachte, aan die organisatie leiding heeft gegeven.
2. primair
[naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] , op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2017, te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. terwijl [naam bedrijf 1] bij vonnis van de rechtbank Rotterdam dd. 11 november 2014 in staat van faillissement is/was verklaard, en/of
b. terwijl [naam bedrijf 3] bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 29 oktober 2013 in staat van faillissement is/was verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers baten niet verantwoord heeft/hebben en/of enig goed aan de boedel heeft/hebben onttrokken, immers heeft/hebben [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] en/of haar mededader(s) met dat opzet
a. (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.130.575 euro (DOC-679) en/of 71.640 euro (AMB- 015/81) en/of goodwill en/of
b. (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.039.235 euro en/of goodwill,
niet aan de curator verantwoord en/of afgedragen, in elk geval buiten het bereik en/of het beheer van de curator gebracht en/of gehouden,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk bovenomschreven gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2. subsidiair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2017 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
ls bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 1] , welke besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Rotterdam dd. 11 november 2014 in staat van faillissement is/was verklaard, en/of
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 3] , welke besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 29 oktober 2013 in staat van faillissement is/was verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtsperso(o)n(en), baten niet verantwoord heeft en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet
(een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.130.575 euro (DOC-679) en/of 71.640 euro (AMB-015/81)) en/of goodwill en/of
(een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.039.235 euro en/of goodwill,
niet aan de curator verantwoord en/of afgedragen, in elk geval buiten het bereik en/of het beheer van de curator gebracht en/of gehouden;
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht (oud)
3. primair.
[naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] , op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2017 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. terwijl [naam bedrijf 1] bij vonnis van de rechtbank Rotterdam dd. 11 november 2014 in staat van faillissement is/was verklaard, en/of
b. terwijl [naam bedrijf 3] bij vonnis van de rechtbank Rotterdam dd. 29 oktober 2013 in staat van faillissement is/was verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers niet voldaan heeft/hebben of niet voldoet/voldoen aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die/dat artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] , en/of haar mededader(s) met dat opzet (telkens)
- niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] konden worden gekend, en/of
- niet alle administratie van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] afgegeven en/of ter beschikking gesteld aan de curator(en) in de/het faillissement(en) van die rechtsperso(o)n(en);
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk bovenomschreven gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven,
art 341 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht (oud)
art 51 Wetboek van Strafrecht
3. subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2017 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) als bestuurder van (een) rechtsperso(o)n(en), te weten:
[naam bedrijf 1] , welke besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Rotterdam dd. 11 november 2014 in staat van faillissement is/was verklaard, en/of
[naam bedrijf 3] , welke besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Rotterdam dd. 29 oktober 2013 in staat van faillissement is/was verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtsperso(o)n(en), niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die/dat artikel(en) bedoeld,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet (telkens)
 niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] konden worden gekend, en/of
 niet alle administratie van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] afgegeven en/of ter beschikking gesteld aan de curator(en) in de/het faillissement(en) van die rechtsperso(o)n(en);
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht (oud)
en/of
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2013 tot en met 31 januari 2017, te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, als middellijk bestuurder van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3] , welke besloten vennootschap bij vonnissen van de rechtbank Rotterdam dd. 11 november 2014 en d.d. 29 oktober 2013 in staat van faillissement is/was/waren verklaard, (telkens) door de curator wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, (telkens) zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of zonder geldige reden opzettelijk heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven en/of heeft hij, verdachte, (telkens) meerdere malen geen gehoor gegeven aan uitnodigingen om ten kantore van voornoemde curator te verschijnen.
Artikel 194 Wetboek van Strafrecht (oud)
4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2017 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. a) (telkens) van één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal 23.992.560,19 euro en/of 10.000 Turkse Lira, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 1.039.235 euro, althans enig geldbedrag (zaaksdossier faillissementsfraude 1-OPV: [naam bedrijf 3] ) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 1.130.575 euro, althans enig geldbedrag (zaaksdossier faillissementsfraude 1-OPV: [naam bedrijf 1] ) en/of
- een (contant) geldbedrag van (in totaal) 11.250 euro, althans enig geldbedrag (DOC-327)
- een geldbedrag van (in totaal) 21.500.000 euro, althans enig geldbedrag (overgeboekt van een rekening van [naam bedrijf 26] naar (een) rekeningnummer(s) ten name van [naam verdachte] bij de Ulster Bank) (zaaksdossier witwassen/valsheid 3-OPV, p. 31), en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 221.500 euro, althans enig geldbedrag (contant opgenomen van bankrekening [bankrekeningnummer] van [naam bedrijf 30] ) (zaaksdossier witwassen/valsheid 3-OPV, p. 31), en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro, althans enig geldbedrag (contant opgenomen van een Duitse bankrekening op naam van [naam bedrijf 25] c/o [naam verdachte] (zaaksdossier witwassen/valsheid 3-OPV, p. 31), en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro, althans enig geldbedrag (contant opgenomen van een Duitse bankrekening op naam van [naam bedrijf 24] c/o [naam verdachte] ) (zaaksdossier witwassen/valsheid 3-OPV, p. 31), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van 10.000 Turkse Lira, althans enig geldbedrag (betreffende aankoop van grond in Turkije) (zaaksdossier witwassen/valsheid 3-OPV, p. 31), en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro (door [naam bedrijf 22] per bank ontvangen geldbedrag(en) van [naam bedrijf 23] ) (zaaksdossier witwassen 3a-OPV p. 31),
althans (telkens) van een (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans van een of meer voorwerpen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp (en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal 23.992.560,19 euro en/of 10.000 Turkse Lira, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 1.039.235 euro, althans enig geldbedrag (zaaksdossier faillissementsfraude 1-OPV: [naam bedrijf 3] ) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 1.130.575 euro, althans enig geldbedrag (zaaksdossier faillissementsfraude 1-OPV: [naam bedrijf 1] ) en/of
- een (contant) geldbedrag van (in totaal) 11.250 euro, althans enig geldbedrag (DOC-327)
- een geldbedrag van (in totaal) 21.500.000 euro, althans enig geldbedrag (overgeboekt van een rekening van [naam bedrijf 26] naar (een) rekeningnummer(s) ten name van [naam verdachte] bij de Ulster Bank) (zaaksdossier witwassen/valsheid 3-OPV, p. 31), en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 221.500 euro, althans enig geldbedrag (contant opgenomen van bankrekening [bankrekeningnummer] van [naam bedrijf 30] )(zaaksdossier witwassen/valsheid 3-OPV, p. 31), en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro, althans enig geldbedrag (contant opgenomen van een Duitse bankrekening op naam van [naam bedrijf 25] c/o [naam verdachte] (zaaksdossier witwassen/valsheid 3-OPV, p. 31), en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro, althans enig geldbedrag (contant opgenomen van een Duitse bankrekening op naam van [naam bedrijf 24] c/o [naam verdachte] )(zaaksdossier witwassen/valsheid 3-OPV, p. 31), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van 10.000 Turkse Lira, althans enig geldbedrag (betreffende aankoop van grond in Turkije) (zaaksdossier witwassen/valsheid 3-OPV, p. 31), en/of
- een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro (door [naam bedrijf 22] per bank ontvangen geldbedrag(en) van [naam bedrijf 23] ) (zaaksdosser witwassen 3a-OPV p. 31),
althans een (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a en b Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 31 januari 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool / revolver van het merk FEG type AP 63 kaliber 7,65 MM, en/of munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 58 kogelpatronen, 7,65 MM kaliber, voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 jo 55 lid 3 WWM

Voetnoten

1.Voor de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank bij verwijzingen naar stukken uit het dossier zoveel mogelijk de door de FIOD gehanteerde indeling en nummering (AMB-001, DOC-001 etc.) hanteren. Waar in dit vonnis wordt verwezen naar overzichtsprocessen-verbaal (OPV), ambtshandelingen (AMB), verhoren van verdachten (V) en verhoren van getuigen (G), betreft het steeds processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde medewerkers van de FIOD, als bijlage opgenomen bij het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, onderzoek Kalifornsky, nummer [nummer] en welke overigens voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Waar wordt verwezen naar documenten, zijnde mails, overzichten, overeenkomsten, kamer van koophandel uittreksels e.d., wordt steeds bedoeld te verwijzen naar een ander geschrift als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Voor de volledige namen van de medeverdachten wordt verwezen naar de overzichtsprocessen-verbaal uit het dossier. Tenzij anders aangegeven, zijn verwijzingen naar paginanummers verwijzingen naar de nummers van het doorlopend genummerde procesdossier.
2.DOC-323, p. 3650 onder 1.5
3.DOC-380, p. 3806 e.v.
4.DOC-381, p. 3816 e.v.
5.AMB-005, p. 1263.
6.AMB-006, p. 1265.
7.AMB-004, p. 1260 e.v.
8.V-22-002, p. 2409.
9.1-OPV, p. 104.
10.V-19-001, p. 2366.
11.Uit de mail d.d. 21 juni 2012, DOC-384, p. 3852, blijkt dat de activiteiten van [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] zijn samengevoegd. Uit de mail d.d. 11 maart 2013, DOC-385, p. 3853, blijkt de overname door [naam bedrijf 4] .
12.DOC-673, 675, 677 en 679.
13.AMB 015-81, p. 1461 en 1462.
14.AMB-004, p. 1261.
15.V-19-001, p. 2366.
16.DOC 179, p. 3375 e.v.
17.AMB-209, p. 6797 e.v.
18.DOC-363, p. 3770 e.v. en DOC-364, p. 3776 e.v.
19.AMB-036, p. 1607 e.v.
20.DOC 1069, p. 4939.
21.DOC-1381, p. 6819 e.v.
22.DOC-179, p. 3375 e.v.
23.V028-001, p. 2534 e.v.
24.AMB-106, p. 1814 e.v.
25.G013-01, p. 2612 e.v.
26.G007-01, p. 2584 e.v. en proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris op 30 oktober 2017.
27.Proces-verbaal verhoren getuigen bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2017
28.G030-001, p. 2712 e.v.
29.DOC-050, p. 2992 e.v.
30.DOC-678, p. 4463 e.v.
31.DOC-680, p. 4487 e.v.
32.DOC-177, p. 3365 e.v.
33.AMB-00, p. 1540 e.v.
34.DOC-146, p. 3275 e.v.
35.DOC-680, p. 4487 e.v.
36.DOC-674, p. 4415 e.v.
37.DOC-676, p. 4439 e.v.
38.DOC-678, p. 4463 e.v.
39.AMB-122, p. 6811.
40.G013-01, p. 2612 e.v.
41.Proces-verbaal getuigenverhoren bij rechter-commissaris op 13 oktober 2017.
42.DOC-384, p. 3852.
43.DOC-680, p. 4489.
44.AMB-008, p. 1269.
45.AMB-010, p. 1274.
46.AMB-009, p. 1271 e.v.
47.V017-01
48.Zie voetnoot 11.
49.AMB-009, p. 1272.
50.DOC-069, p 3078 e.v.
51.AMB-009, p.1271 e.v.
52.V017-01, p. 2355.
53.AMB-008, p. 1269 e.v.
54.DOC-385, p. 3853.
55.Zie voetnoot 11.
56.De facturen zijn de documenten DOC-001 t/m 041, p. 2923 e.v. Dat deze facturen waren opgenomen in de administratie blijkt uit de verklaring van getuige [naam getuige 6] , G001-01, p. 2545 e.v. dat hij de facturen in de administratie heeft aangetroffen.
57.In het dossier worden voor [naam bedrijf 9] en [naam bedrijf 13] andere totaalbedragen genoemd, maar de rechtbank komt op deze bedragen. Voor [naam bedrijf 9] vond de rechtbank hiervoor in het dossier geen uitleg. Het verschil voor [naam bedrijf 13] ziet kennelijk – blijkens p. 916 van het zaakdossier – uit een aantal bedragen ontleend aan het grootboek van [naam bedrijf 4] .
58.DOC-032 is een factuur d.d. 5 februari
59.Zie de verklaring van getuige [naam getuige 6] , G001-01, p. 2545.
60.Zie het (concept) rapport inzake een ingesteld boekenonderzoek bij [naam bedrijf 4] d.d. 22 mei 2005, DOC-050, p. 3002.
61.Zie de verklaring van [naam 1] , V010-02, p. 2348.
62.Dit blijkt uit de factuurdata, in combinatie met de gegevens zoals blijkend uit de kamer van koophandel uittreksels van deze vennootschappen, DOC-162 t/m DOC-169, p. 3316 e.v.
63.Zie DOC-050, p. 3000 e.v. voor [naam bedrijf 7] , [naam bedrijf 8] , [naam bedrijf 10] , [naam bedrijf 9] , [naam bedrijf 11] en [naam bedrijf 12] Voor [naam bedrijf 13] en [naam bedrijf 14] , zie AMB-210, p. 691 bij de 3de nalevering.
64.Zie de kamer van koophandel uittreksels van deze vennootschappen, DOC-162, p. 3316 e.v. en DOC-163, p. 3320 e.v.
65.Zie de overeenkomsten, DOC-118 t/m 120, p. 3200 e.v.
66.Zie het kamer van koophandel uittreksel van deze vennootschap, DOC-165, p. 3326
67.Zie de overeenkomst, DOC-124-124, p. 3216 e.v.
68.Zie de verklaring van [naam 12] , V009-01, p. 2323 e.v.
69.Zie het kamer van koophandel uittreksel van deze vennootschap, DOC-062, p. 3058 e.v.
70.Zie de overeenkomst, DOC-125, p. 3221 e.v.
71.Zie de verklaring van [naam 1] , V010-02, p. 2348.
72.Zie de kamer van koophandel uittreksels van deze vennootschappen, DOC-164 en DOC-167, p. 3332 e.v.
73.Zie de verklaring van [naam medeverdachte 3] , V008-01, p. 2319 e.v.
74.Zie de verklaring van getuige [naam getuige 6] , G001-01, p. 2545 e.v.
75.Zie de verklaring van [naam medeverdachte 3] , V008-01, p. 2319 e.v.
76.Van die verklaring is een proces-verbaal opgemaakt en dat is gevoegd in de zaken van de andere verdachten.
77.Zie de kamer van koophandel uittreksels van deze vennootschap en haar aandeelhouder, [naam bedrijf 32] , DOC-168, p. 3335 e.v. en DOC-168a, p. 3338 e.v.
78.Zie de verklaring van [naam medeverdachte 3] , V008-01, p. 2319 e.v. en de verklaring van [naam 13] , V011-01, p. 2337 e.v.
79.Zie het kamer van koophandel uittreksel van deze vennootschap, DOC-169, p. 3341 e.v.
80.Zie de verklaring van [naam 13] , V011-01, p. 2337 e.v.
81.Zie de verklaring van getuige [naam getuige 6] , G001-01, p. 2545 e.v.
82.Zie de processen-verbaal DOC-1321, p. 5330 e.v. (voor de omzetbelasting) en DOC-1320, p. 5314 e.v. (voor de vennootschapsbelasting).
83.De rechtbank gaat uit van de verklaring van [naam medeverdachte 3] bij de FIOD en niet van de verklaring van [naam medeverdachte 3] bij de politierechter op 7 november 2018. Daarbij is met name van belang dat in de administratie van [naam bedrijf 11] inkoopfacturen zijn gevonden van een bedrijf [naam bedrijf 33] . De verdachte heeft bij de FIOD hierover gezegd dat dit valse inkoopfacturen zijn, bedoeld om zijn administratie kloppend te krijgen. Dat de inkoopfacturen vals zijn, wordt bevestigd door [naam bedrijf 15] . Dit bedrijf heeft tegenover de belastingdienst immers gezegd genoemde inkoopfacturen niet te hebben verzonden. Kortom: de valsheid van de facturen DOC-013-015 en 030-031 blijkt niet alleen uit de FIOD verklaring van [naam medeverdachte 3] maar vindt ook steun in de verklaring van [naam bedrijf 15] .
84.Over een afdracht wordt alleen door [naam medeverdachte 3] en [naam 13] verklaard. De rechtbank gaat er bij gebreke van een geloofwaardige alternatieve verklaring van uit dat ook de andere ontvangers de door hen ontvangen bedragen hebben afgedragen aan [naam bedrijf 4] of aan derden door [naam bedrijf 4] aangewezen. Het is immers niet geloofwaardig dat [naam bedrijf 4] bedragen zou hebben overgemaakt in het kader van een BTW en VPB fraude zonder dat zij de bedragen weer terugkreeg c.q. de bestemming ervan bepaalde.
85.In de jaren 2014 tot april 2016 is in totaal € 1.566.660,- opgenomen van de bankrekeningen van [naam bedrijf 4] , zie 3-OPV, p. 209.
86.De getuigenverklaringen van werknemers zijn opgenomen in het FIOD dossier. Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar AMB-186, in het bijzonder de bijlage daarbij, p. 2078 en AMB-187, in het bijzonder het daarin opgenomen overzicht, p. 2080.
87.Zie AMB-120, p. 1877 e.v.
88.Zie AMB-119, p. 1863 e.v.
89.Zie o.a. de salarisspecificaties DOC-665, p. 4394, DOC-1260, p. 5183, DOC-649, p. 4378, en DOC-720, p. 4543. Dat deze salarisspecificaties zijn opgenomen in de administratie van [naam bedrijf 4] blijkt uit 3-OPV, p. 205.
90.Te weten: € 1.279.796,-- (het totaal van de ingevulde voorschotformulieren volgens AMB-120, p. 1879) minus € 81.493,-- (het geëxtrapoleerde bedrag van de contante voorschotten volgens de afrekenstaten, zie AMB-186, p. 2076). De rechtbank onderkent dat het bedrag van € 1.279.796,-- alleen de voorschotten van € 200,-- en hoger betreft, zodat voorschotten tot € 200,-- niet meegenomen worden. In het dossier vond de rechtbank echter geen totaal van alle voorschotten.
91.Zie 3a-OPV, p. 230 e.v. voor de geldstromen.
92.Zie de facturen van [naam medeverdachte rechtspersoon] aan [naam bedrijf 4] , DOC-1083 tot en met DOC-1087 (p. 4969 e.v.) en DOC-265 (p. 3557) en de facturen van [naam bedrijf 17] aan [naam medeverdachte rechtspersoon] , DOC-263 (p. 3555 – handgeschreven), DOC-266 (p. 3558) , DOC-286 (p. 3579), DOC-391 (p.3866), DOC-394 t/m 396 (p. 3869 e.v.) , DOC-401 (p. 3876) en DOC-404 (p. 3879).
93.Zie de verklaring [naam medeverdachte 4] , V024-2, p. 2483 voor DOC-265 en de verklaring [naam medeverdachte 4] , V024-03, p. 2501 voor de overige facturen
94.Zie de facturen van [naam medeverdachte rechtspersoon] , genoemd in voetnoot 92.
95.Zie de verklaring [naam medeverdachte 4] , V024-03, p. 2493 e.v.
96.De berichten genoemd in de mail d.d. 23 september 2015, DOC-1055, p. 4884 en de mails, opgenomen in DOC-1059, p. 4893.
97.Zie de mail, DOC-422, p. 4060.
98.Zie de mail, DOC-1092, p. 4976.
99.Zie de verklaring van [naam medeverdachte 5] , V006-04, 2255.
100.Zie de overeenkomst, DOC-377, p. 3799 e.v. DOC-378, p. 3804, is de salarisspecificatie over de maand januari 2016 die bij deze overeenkomst hoort.
101.Zie de mail van [naam medeverdachte 4] d.d. 9 april 2014 met bijlage, DOC-407, p. 4012 e.v.
102.Zie AMB-053, p. 1670 en AMB-095a, p. 1758 voor de verloning onder de arbeidsovereenkomst.
103.Voor de verloning als ZZP’er, zie AMB-053, p. 1666 e.v.
104.Mail d.d. 9 december 2015, DOC-671, p. 4400.
105.Zie AMB-053, p. 1670 en AMB-095a, p. 1758.
106.Zie het kamer van koophandel uittreksel van [naam bedrijf 4] , DOC-210, p. 3452.
107.Zie de overeenkomsten DOC-118, 120, 121, 123, 124, 125 en 126, p. 3200 e.v.. In verschillende overeenkomsten staat de naam [naam 2] , de rechtbank houdt dit voor een kennelijke verschrijving. In de overeenkomst DOC-120 staat niet de naam van de ondertekenaar, maar gelet op de overeenkomst met de handtekening onder DOC-118 gaat de rechtbank ervan uit dat deze overeenkomst door [naam 2] getekend is.
108.Het feitelijk leidinggeverschap van [naam medeverdachte 1] wordt hierna in § 5.5.6 nader besproken.
109.Zie de brief d.d. 2 januari 2013, DOC-118, p. 3200 en de brief d.d. 25 oktober 2012, DOC-126, p. 3225 e.v.
110.De rechtbank verwijst kortheidshalve naarAMB-188, p. 2083 e.v. voor een weergave van verklaringen van werknemers hierover.
111.Zie DOC-1267, p. 5199.
112.Zie de verklaring van [naam medeverdachte 4] , V024-02, p. 2483.
113.Zie de mail van [naam medeverdachte 4] d.d. 8 april 2016, DOC1092, p. 4976.
114.Zie de verklaring van [naam medeverdachte 4] V024-03, p. 2507.
115.Zie de verklaring van [naam medeverdachte 5] , V006-03, p. 2252.
116.[naam bedrijf 20] . verzorgde immers de verwerking van de facturen die [naam bedrijf 4] ontving en verzond, zoals blijk uit de verklaring van [naam medeverdachte 4] , V024-02, p. 2482.
117.Zie het kamer van koophandel uittreksel van deze vennootschap, DOC-138, p. 3257 e.v.
118.Zie de verklaring van [naam medeverdachte 4] V024-03, p. 2502.
119.Zie de mail van [naam medeverdachte 4] d.d. 23 september 2015, DOC-1055, p. 4884.
120.Zie het kamer van koophandel uittreksel van [naam bedrijf 17] , DOC-180, p. 3386.
121.Zie het kamer van koophandel uittreksel van [naam bedrijf 19] , DOC-060, p. 3052 e.v.
122.Zie AMB-032, p. 1595.
123.Voor het bestuurderschap, zie het uittreksel van de kamer van koophandel aangaande [naam bedrijf 4] , DOC-210, p. 3452. Voor het (indirecte) aandeelhouderschap geldt het volgende. [naam bedrijf 5] was houder van 50% van de aandelen in [naam bedrijf 4] tot 28 oktober 2013, sindsdien was zij enig aandeelhouder tot 27 maart 2015. Dit blijkt uit § E van de akte van levering, DOC-313, p. 3614 en (voor de periode na 28 oktober 2013, uit voornoemd kamer van koophandel uittreksel van [naam bedrijf 4] , p. 3452). [naam medeverdachte 1] was en is de enige bestuurder van [naam bedrijf 5] (zie het kamer van koophandel uittreksel van [naam bedrijf 5] , DOC-212, p. 3456). Tevens was [naam medeverdachte 1] de aandeelhouder van [naam bedrijf 5] tot 12 april 2012 (DOC-050, p. 2995). Sindsdien is Stichting Administratiekantoor [naam bedrijf 5] enig aandeelhouder van [naam bedrijf 5] (zie het kamer van koophandel uittreksel van [naam bedrijf 5] , DOC-212, p. 3456). Gelet op de hieruit blijkende verwevenheid tussen [naam medeverdachte 1] en [naam bedrijf 5] gaat de rechtbank er bij gebreke van een andere uitleg van uit dat Stichting Administratiekantoor [naam bedrijf 5] de aandelen in [naam bedrijf 5] (grotendeels) voor [naam medeverdachte 1] hield en houdt.
124.De rechtbank verwijst voor een niet limitatieve opsomming van werknemers die hebben verklaard dat [naam medeverdachte 1] de baas was bij [naam bedrijf 4] naar AMB-200, p. 2122.
125.Enkele werknemers zijn bij de rechter-commissaris teruggekomen op hun oorspronkelijke verklaring bij de FIOD dat [naam medeverdachte 1] de baas was en [naam 2] slechts op papier bestuurder was. Gelet op het groot aantal verklaringen dat [naam medeverdachte 1] de baas was en mede in het licht van de hierna genoemde bewijsmiddelen, hecht de rechtbank aan die latere ontkenningen minder betekenis dan aan hun verklaringen bij de FIOD.
126.Zie DOC-1267 (=organogram), p. 5199 + AMB-136a, p. 1942 e.v. (waar het is gevonden en dat het is opgemaakt op 8.10.2012.
127.Zie TA001-31127, p. 5931 e.v. + DOC-246, p. 3515.
128.Zie DOC-1123, p. 5040 (whatsapp gesprekken [naam medeverdachte 4] ).
129.Zie verklaring [naam medeverdachte 4] V024-03, p. 2497.
130.Zie DOC-1124, p. 5041 e.v.
131.Zie DOC-1089, p. 4975.
132.Zie de hiervoor opgenomen beoordeling over deze geldstroom.
133.Zie DOC-1128, p. 5047 e.v.
134.Zie TA001-20528, p. 5923 e.v.
135.Zie DOC-314,p. 3616 en DOC-1125, p. 5043.
136.Zie V006-04, p. 2256.
137.Zie V024-02, p. 2483.
138.Zie AMB-067, p. 1706.
139.Zie de hiervoor opgenomen beoordeling over deze arbeidsovereenkomst.
140.Zie V024-03, p. 2504.
141.Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de zaak tegen [naam 26] vanwege onvoldoende bewijs is geseponeerd (dit is door de officier van justitie in de zaak van een van de medeverdachten op een zitting van 2 augustus 2018 meegedeeld) en dat de verdachten [naam medeverdachte 7] en [naam medeverdachte 2] wel zijn gedagvaard, maar niet voor deelname aan een criminele organisatie.
142.Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat zij de tenlastelegging van feit 3 leest als primair en subsidiair, waarbij het subsidiaire feit cumulatief van aard is: art. 343 aanhef en sub 4 Sr en/of artikel 194 Sr. Aan de beoordeling van het niet verstrekken van inlichtingen aan de curator wordt dan ook niet toegekomen.
143.DOC-1268, pag 5200 en DOC-1269, pag 5201
144.DOC-1270,pag 5205
145.DOC-176, pag 3364
146.TA002-33264, p. 5977 ev
147.TA002-33267, p. 5980
148.TA002-40824, p. 5983
149.AMB-177, pag 2049 ev
150.DOC-1397, pag 5464 ev
151.IBN-U-001, p. 5802 ev en DOC-319, p. 3642 ev
152.V007-04, p. 2300